*

 

 

De zomer loopt ten einde. De dagen korten en de nachteveningswinden brengen de eerste regen aan.

Mme Laure en haar bezoeksters hebben zich teruggetrokken in de salon waar Théodore 's avonds voor een vuurtje zorgt.

De oude dames gaan in een halve cirkel vóór de haard zitten en wikkelen hun benen in versleten dekens die ze 'plaids' noemen — misschien in herinnering aan vroegere reizen, aan lange tochten in een fiacre, of aan eertijds gelezen romans waarin de inspectieritten van grote landheren door de dorre vlakten hele bladzijden in beslag namen.

Mme Laure laat een infusie serveren. Mme Thérèse is belast met het prepareren van de linde of de munt en moet de zilveren theepot binnenbrengen die warm blijft dank zij de gewatteerde theemuts. Ze schikt de kopjes op een dienblad, de lepeltjes, de suikerpot. Ze hanteert de suiertang met de handigheid verkregen door een lange ervaring; ze kent de smaak van eenieder en serveert de geurende drank klaar om te drinken.

Vervolgens hoor je, in de half schemer van de salon waar het vuur opflakkert en een rossige lichtkring met onzekere en bewegende contouren tekent, gedurende enkele minuten enkel nog het zachte geluid van lippen die de thee opzuigen en van het minuscule getinkel van lepeltjes.

 

Mme Constantin zegt dat ze op het kerkhof het marmeren boek hebben gestolen waarop de naam en de datums van haar overleden echtgenoot waren gebeiteld.

De jonge Mme Cygne roept uit: ze bestelen dus tegenwoordig ook al de doden?

De oude Mme Cygne zucht: we leven in een ondankbaar tijdperk; hoe kan je je thuis voelen in een tijd zonder God noch gebod?

Mme Laure rilt en verzekert dat onze arme wereld haar ondergang tegemoet gaat: als er geen respect meer is voor de dood, zegt ze, is er geen hoop meer.

Mlle du Fleuriel zegt dat heiligschennis de galg verdient. Mme Thérèse glimlacht: voor haar zijn de doden van minder belang dan de levenden. Ze doet een geroezemoes van algemeen protest opwaaien, maar verre van zich berouwvol te tonen, bevestigt ze haar standpunt door een nadrukkelijke knik.

Mme Laure zegt bits dat de tegenstrijdigheid in Thérèse haar niet meer kan verbazen: weet ze eigenlijk wel waar zich ergens het graf van haar eigen moeder bevindt?

Mme Constantin verduidelijkt dat het marmeren boek peperduur was; en dan, op de maagdelijke bladzijde moesten nog haar datums komen, wanneer ze, zo laat mogelijk, naar de andere wereld zal vertrekken.

Mme Thérèse wijst de plaats aan van haar moeders graf: aan het einde van de laan links, het derde vanaf de muur.

Mlle du Fleuriel vraagt onnadenkend of het wel degelijk dat graf is met een hekken eromheen, en waarop je nooit bloemen ziet.

Mme Thérèse grinnikt: toen haar moeder nog leefde, had ze 'n hekel aan het parfum van bloemen; waarom haar dan nu bloemen geven? Mme Constantin verzekert met veel gezond verstand dat ze, daar waar ze nu ligt, wel geen last zou hebben van de reuk.

De jonge Mme Cygne laat een onbetamelijk lachje ontsnappen, dat ze snel wegmoffelt achter een in kant gevatte hand.

Mme Laure laat een strenge blik gaan over de aanwezigen; iedereen zwijgt.

Ten slotte verbreekt Mme Constantin de stilte op het ogenblik dat die gênant dreigde te worden. Ze vraagt waarom bepaalde personen gevoelig zijn voor bepaalde geuren; zo heeft zij nooit aan het lelietje van dalen kunnen ruiken zonder migraine te krijgen. Mme Laure merkt op dat zij last heeft van seringen.

De jonge Mme Cygne beweert dat een ruikertje narcissen al genoeg is om haar te laten bezwijmen.

Mme Thérèse zegt dat geuren verbonden zijn met verloren gegane herinneringen: ze heeft het in een tijdschrift gelezen.

Mme Constantin zegt dat als dit alles niet je reinste onzin was, zij alle parfums zou moeten verafschuwen, want haar leven was niets anders dan een lange reeks van slechte herinneringen. Mme Cygne zegt dat hooi bij haar astma-aanvallen veroorzaakt.

Mme Thérèse beweert dat astma een zenuwziekte is.

En de jonge Mme Cygne vraagt scherp of Thérèse misschien insinueert dat ze zot is.

De burgerluitjes vóór de haard schuifelen heen en weer op hun stoel, schaduwen bewegen op de muur, geroep barst los. Het lijkt wel een vredig kippenhok na zonsondergang, waarin net een steenmarter is binnengeslopen die in een tumult van geknakte veren een kakelende opschudding veroorzaakt.

Mme Laure tracht de rust te herstellen, ten koste van een inspanning die de ader van haar slaap doet kloppen en haar wangen paars kleurt. Ze stelt voor nog een kopje lindethee te drinken en geeft Thérèse een teken dat ze moet inschenken. Thérèse staat op, gehoorzaamt zwijgend en neemt bitse 'merci’s' in ontvangst die als een snauw klinken.

Er valt weer een stilte. Het kippenhok dommelt opnieuw in, de oude kippen dromen terwijl ze met de lepeltjes in het lauw geworden porselein draaien.