*

 

 

Als gehuwde vrouw heeft Laure, althans in het begin, een leven geleid dat weinig verschilde van haar bestaan als jong meisje. In plaats van slechts twee keer per week naar de Bernardini's te gaan, was ze er voorgoed. Ze borduurde nog altijd lakens met Pauls initialen, op het terras waar de roze en blauwe bollen, van de hortensia's langzaam hun kleur verloren.

Ze zag haar ouders niet vaak; ze hadden hun zaak in de steek gelaten, daartoe gedreven door Mme moeder die niet graag zag dat de vader van haar schoondochter het beroep van slager uitoefende. Berthe en haar man hadden zich teruggetrokken op hun kleine eigendom, en nu ze noodgedwongen renteniers waren geworden, deden ze hun lapje grond wat winst opbrengen. Aangezien ze nooit in het grote huis werden geïnviteerd, begonnen ze te denken dat het huwelijk van hun dochter hen maar weinig voordelen meebracht, behalve dat van zich met de Bernardini's verbonden te weten. Het was te laat om de zoon van de ijzerhandelaar te betreuren. Berthe troostte zichzelf door haar kennissen te verblinden met haar verhalen over de pracht en praal van de Bernardini's. Ze beweerde dat in het hele huis geen enkele vork niet van massief zilver, geen enkel glas niet van kristal was. Ze sprak van koffers die overliepen van brokaat, van kantwerk, ze werd lyrisch: daar ze niets had gezien, kon ze naar hartelust verzinnen. Eugène verveelde zich, hij verlangde terug naar zijn slagerij, naar de schapebouten die hij meer dan twintig jaar had vertroeteld.

Overigens, hun dochter misten ze niet: ze was de laatste jaren zo van hen vervreemd, dat ze zich eerder tevreden voelden nu ze haar niet meer zagen. Ze had een andere koers uitgezet, was van omgeving veranderd, zonder hen mee te slepen. Dat was gedeeltelijk hun fout; ze haalden de schouders op: de mens wikt, maar God beschikt, dat is het lot.

Nu hun perziken beter werden verzorgd, werden ze ook dikker, hun druiven waren lekker; ze verkochten hun groenten aan de kruideniers van de stad en bleven zo, via tussenpersonen, handelaars. Ze hadden een kater geadopteerd en vonden in zijn gezelschap een rustige tevredenheid.

 

Toen Laure haar eerste kind verwachtte, was ze zich daar in het begin niet van bewust; ze was onwetend op dit gebied, en haar moeder had er al evenmin als haar schoonmoeder aan gedacht haar op de hoogte te brengen.

Maar Mme Bernardini waakte: wat misselijkheid, een gele gelaatskleur deden haar iets vermoeden. Ze stelde vragen, liet de huisdokter komen. Laure hoorde het grote nieuws aan zonder ook maar de minste vreugde te ervaren. Van de ene dag op de andere werd ze opeens behandeld als het kostbare juwelenkistje van de toekomstige erfgenaam; ze moest ophouden met naaien. Ze dwongen haar laat op te staan; de meeste namiddagen vertoefde ze op het terras, angstvallig in 't oog gehouden door Mme moeder, gekoesterd en vertroeteld.

Al heel gauw kreeg ze er de smaak van te pakken; ze wist partij te trekken van haar nieuwe toestand en smeekte Paul haar 's nachts niet meer te storen. Hij moest zich installeren in een vertrek dat naast de echtelijke slaapkamer lag. Nu Laure verlost was van de voortdurende attenties van haar man, begon ze te ontluiken. Terwijl de mensen haar bleekheid hadden toegeschreven aan haar wulpse nachten, schreven ze nu haar florissante uiterlijk op rekening van haar zwangerschap. En evenmin als Laure de eerste verklaring had gelogenstraft, ontkende ze nu, door haar stilzwijgen, de tweede. Ze begon te genieten van het feit dat ze Pauls vrouw was op het ogenblik dat ze ophield hem toe te behoren. Haar natuurlijke lusteloosheid bevond zich wel bij een lui leventje. Een groot deel van de dag bleef ze in kamerjas. Ze besteedde veel tijd aan haar toilet, bewonderde de weerschijn op haar gelaat van de zijden stoffen waarmee ze zich tooide; ze keek naar haar dunne vingers die door geen enkel karweitje meer werden geïrriteerd; ze ging met haar dikker wordende buik op de tuinlaan wandelen. Ze voelde zich een prinses; ze kwam ertoe om haar huisgenoten te imiteren, om zich enorm belangrijk te gaan voelen. Ze vergat Paul, ze dacht nauwelijks aan het kind. Ze hield enkel nog van zichzelf.

Paul moest zich wel beetgenomen voelen: hij had bijna ondanks zichzelf een jong en mooi meisje gehuwd in wie hij wellicht veel hoop had gesteld, en nu bleek hij in de echt verbonden met een ijskoude vrouw; en hij kon zich van Laure zelfs niet bedienen als van een lustobject, waarmee hij misschien nog genoegen had genomen; hem werd verboden haar nog te benaderen. Is hij toen opnieuw aan Thérèse beginnen te denken?

 

Ze had, zo verhaalt de kroniek, in een eigenzinnige bui haar herbergier in de steek gelaten.

Ze hielp wat in het huishouden bij mensen die het niet al te nauw namen met de zedelijkheid van hun personeel; en ze vulde zo goed ze kon haar inkomsten aan; het kwam er dus op neer dat ze diegenen toebehoorde die haar wilden betalen. Waarom zou ze niet van Paul zijn, als hij er 'n hoge prijs voor betaalde?

De kwestie van het halssnoer verzonk in de tijdstroom. Wie weet of ze in het geheugen van de gewezen hoedenmaakster niet als een mooie herinnering werd bewaard? De allusie aan een hartstocht die haar geliefde bijna tot moord had gedreven, kon haar alleen maar flatteren. Sommige mensen beweerden dat ze tegen de avond, aan de rand van de stad, de verstrengelde schaduwen van Paul en Thérèse hadden gezien. De vrouwen ergerden zich, de mannen lachten er alleen maar om. Ze beklaagden de jonge echtgenote een beetje, maar meer nog de moeder die het offer van een mesalliance had gebracht en nu bijna even ver stond als voorheen.

De dames Bemardini wisten van niets, en dat Paul vaak afwezig was, onthielden ze niet, gelukkig als ze waren samen over baby's en luiers te kunnen keuvelen.

Mme du Fleuriel blies als eerste alarm. Met onschuldige woorden en stiltes die veel zeiden, deed ze vermoedens rijzen. Handelde ze uit wrok? Vond ze het billijk haar oude vriendin te verpletteren omdat haar zoon, die haar flatterende verbintenis had afgeslagen, zo vrij spel had gelaten aan de man die haar dochter alleen had laten zitten? Of wilde ze niet de enige zijn die terwille van zijn kind moest lijden? Tenzij ze alleen maar een dienst wilde bewijzen. Het is waarschijnlijk dat al die redenen samen haar ertoe dreven te spreken, en zelfs, wie weet, om te kwetsen teneinde daarna te kunnen troosten. Mme moeder beschuldigde zichzelf van onachtzaamheid. Ze probeerde haar zoon de les te lezen. Hij beperkte er zich toe te ontkennen.

Ze hadden in het huis net een jonge knecht aangenomen die Théodore heette. Hij was een simpele kerel die dadelijk al een grenzeloze bewondering en toewijding opvatte voor Paul Bernardini. Deze bediende zich van hem, nam hem mee op jacht, sprak met hem over Thérèse. Zodanig dat Théodore Thérèse bij volmacht bezat, in gedachten van haar genoot terwijl hij tegen een koetspoort geleund op de loer stond, en om de geliefde van zijn meester — die een beetje de zijne was — te verdedigen, bereid was plechtig te zweren bij alles wat Paul hem zou kunnen vragen te zweren.

Thérèse was niet tevreden: Paul gaf haar geld, maar 'hij had een echtgenotenluchtje', zei ze; hij keek vaak op zijn horloge als hij bij haar was, en vóór middernacht ging hij naar huis. En dan, Thérèse kon niet geloven dat Paul zijn vrouw niet meer benaderde: ze had haar gezien, ze was onder de indruk geweest van haar schoonheid, ze was er jaloers om. De rollen waren nu omgekeerd, Thérèse verdroeg slecht dat Paul een winkelmeisje had gehuwd, dat hij haar in zijn huis had binnengehaald. Wat had Laure meer dan Thérèse? Ze zei dat ze een huwelijk uit berekening met een erfgename nog had kunnen aannemen, maar ze vond dat deze verbintenis met de dochter van een slager naar een huwelijk uit liefde rook.

En huize Bernardini, dat grote strenge bouwsel dat ze nooit van binnen had gezien, werd op den duur voor haar een paleis uit duizend-en-één-nacht.

Paul hoopte dat Thérèse en Laure elkaar niet zouden ontmoeten: hij wist hoe driftig zijn maitresse was en vreesde dat ze een schandaal zou verwekken. Hij stelde zichzelf gerust door te denken dat Laure nooit het huis uitkwam. Het is waar dat ze zelden wegging; toch vergezelde ze elke zondag haar schoonmoeder naar de hoogmis.

Op een ochtend merkte Thérèse de dames Bernardini op, in het voorportaal van de kerk, na de dienst. Ze veroorzaakte een schandaal dat iedereen zich nog herinnert: ze schold de jonge Laure uit, sprak schande uit over Mme moeder, beschimpte heel hun nakomelingschap. Toen, hijgend van het lachen, liep ze weg.

Paul deed plechtige beloften, hij maakte zich kwaad, ontkende, verdedigde zich, smeekte, bad... alles tevergeefs. De volgende nacht had Laure een miskraam.

In de stad begonnen ze te fluisteren dat Thérèse het boze oog had, of dat de familie Bernardini vervloekt was. Laure was ten prooi aan de koorts en leek zowel haar hartstocht en haar wanhoop terug te vinden — tenzij het enkel haar trots was die haar deed lijden, die haar op het bed deed kronkelen alsof ze was overgeleverd aan de vlammen. Mme moeder nam druppeltjes in tegen een beroerte. Paul wenste Laure naar de duivel, hij gaf de schuld aan Théo die hem had aangemoedigd zich slecht te gedragen. Vervolgens ging hij, afgemat, in de tuin zijn pijp roken. Al die wijven begonnen hem de keel uit te hangen met hun melodramatische buien.

Liefde bedrijven met een vrouw als een andere er zich niet toe leende, wat was daar verkeerd aan? En kon je niet rustig tegelijkertijd een vrouw en een maîtresse hebben?

In de stad kende hij heel wat mannen die zo leefden en er wel bij voeren.

Hij riep Théo terug en terwijl ze de 'rondgang' deden, reciteerden ze beiden als in een litanie de charmes van het verloren meisje, tweemaal, driemaal verloren, misschien definitief verloren. De dokter kwam en zei dat de jonge vrouw het beter stelde, dat ze met verzorging, met zachtheid... En Paul ging weer naar haar kamer om de tedere, de voorkomende te spelen, terwijl hij zin had om te bijten.