*
De waanzinnige daad van Paul Bernardini heeft stof geleverd voor de kroniek. De dag na het drama wijdde het plaatselijke dagblad er verscheidene kolommen aan, het liet zowel de verwilderdkijkende schuldige zien, weggeleid door twee gendarmes, als het brutale gezicht van Thérèse. Het artikel dat was opgesteld door de gemeentesecretaris die tevens verslaggever was, gaf uitdrukking aan een diepe droefenis. De steller schilderde de ontreddering af die in de hele stad heerste door de onverklaarbare misstap van Paul Bernardini, telg van een vlekkeloos geslacht; hij ging geweldig tekeer tegen Thérèse, die hij alle zonden ten laste legde en die hij ervan beschuldigde met opzet haar minnaar tot waanzin te hebben gedreven teneinde hém te vernietigen wiens gelijke ze nooit kon worden. Zodat je nu, jaren later, bij het overlezen van het ongeluksrelaas dat voor lange tijd de goede naam van de Bernardini's te gronde richtte, geneigd bent Paul en zijn moeder te beklagen, en niet het gewurgde meisje.
Gewurgd was ze trouwens niet helemaal, want ze was bezwijmd van schrik voor ze buiten adem raakte.
Dank zij de vitaliteit van Thérèse, die energiek maar zonder zachtheid werd verzorgd door de nonnen van het hospitaal-godshuis, bleef de jonge vrouw in leven en kon Paul het ergst vermijden. Hij werd gevonnist voor 'een daad van geweld die tot gevolg had kunnen hebben de dood zonder inzicht van te doden’. Hij werd verdedigd door een advocaat uit zijn kennissenkring, die niet had nagelaten Thérèse zwart te maken, en werd vrijgesproken.
Het blazoen van de Bernardini's had echter zijn glans verloren. Ze hadden Paul verontschuldigd, ze hadden zijn moeder beklaagd, ze hadden Thérèse in 't gezicht gespuwd. Maar aangezien Paul 'voor de rechtbank was gesleept' keerde eenieder hem bij zijn thuiskomst de rug toe.
De mensen verweten Paul niet zozeer zijn geweldpleging, dan wel zijn slecht gedrag. Dit gedrag, dat vroeger al door iedereen gekend was, werd nu in het volle daglicht gesteld: niemand kon nog doen alsof hij niets wist van wat iedereen in het dagblad had kunnen lezen. Men groette Paul nog slechts als het niet anders kon, als men verrast werd en niet de tijd had gekregen om van stoep te veranderen. Wat betreft Mme Bernardini, zij ving menige meewarige blik op, maar ze werd niet meer geïnviteerd. Als ze zich aanmeldde bij mensen die haar vroeger gretig hadden ontvangen, lieten ze haar nu zeggen dat de meesters des huizes afwezig waren; haar werd gevraagd haar kaartje achter te laten.
Wellicht wendden heel wat mensen een afkeuring voor die ze nauwelijks voelden; hun geschandaliseerde airtje betekende voor hen vooral een revanche; ze profiteerden van de gelegenheid om met een gerust geweten neer te kijken op een familie die ze tot nog toe hadden moeten respecteren.
Mme du Fleuriel was één van die zeldzame personen die het nog waagden huize Bernardini te frequenteren. Bij het vallen van de avond verstoutte ze zich tot op het roze terras. Met Mme moeder zuchtte ze over de zeden van de tijd, en het trieste verloop van een jeugd zonder God noch gebod. Er wordt gezegd dat Mme du Fleuriel er een ogenblik aan had gedacht een huwelijk te regelen tussen haar dochter en Paul Bernardini. De vereniging zou voor beide partijen voordelig zijn geweest, maar Paul had bezwaren gemaakt: hij weigerde toe te stemmen, beweerde dat hij nog alle tijd had om 'zich te laten strikken' en dat de voorgestelde verloofde helemaal niet mooi was.
De vriendschap die Mme Bernardini en Mme du Fleuriel verbond, ging niet zó diep dat de laatste er zich van onthield te triomferen; ze betreurde hardop het trieste lot van Paul, van wie geen enkel fatsoenlijk meisje nog zou willen weten, en met haar woorden deed ze het voorkomen als verwierp ze een verloving die eigenlijk door Paul was afgewezen.
Mme moeder slikte al de bittere opmerkingen zonder haar koninklijke houding te laten varen. Maar ze moest wel heel wat zorgen hebben. En Paul hielp haar niet; hij wandelde van huis naar tuin met een lijkbiddersgezicht. Men beweert dat hij zich geenszins berouwvol toonde, dat hij soms zelfs de genezing van Thérèse betreurde. Hij ging zo ver dat hij zijn moeder de schuld gaf van het drama, door haar onverzettelijke houding.
Het schijnt dat Paul in die periode een reis maakte. Men zegt dat Mme moeder hem onder de dekmantel van zijn wankele gezondheid naar Italië stuurde. Hij bleef daar één mand, dolend van stad tot stad, verzamelde duistere avontuurtjes en gaf een fortuin uit. Mme moeder riep hem terug. Hij keerde weer, uit schrik dat zijn leeftocht zou worden afgesneden. Hij had geproefd van de vrijheid, van het royale en onverantwoordelijke leventje van een rijke toerist; het grote huis moest hem bij zijn thuiskomst wel erg klein hebben geleken.
De stad behandelde hem nog altijd koel. Goede zielen hadden hem laten weten dat Thérèse, genezen en vuriger dan ooit, de maîtresse van een herbergier was geworden; ze had afstand gedaan van de hoeden — ten gevolge van het schandaal kreeg ze geen bestellingen meer — en liet zich onderhouden. Ze had net haar huis te koop aangeboden, zodat haar moeder verplicht was naar het godshuis te vluchten.
Het was herfst. Paul deed geen mond meer open, rookte de ene pijp na de andere, wierp geringschattende blikken op de somber geworden tuin, op het waardige en ouwelijke huis.
En de dagen werden korter, de avonden langer, tijdens dewelke moeder en zoon, roerloos en triest elk aan weerszijden van de hoge haard, de dodenwake leken te houden.