38

 

Het tolde in zijn kop. Hij voelde een ontlastende aandrang om alles te vertellen. Al die mensen die op hem zaten te wachten, bereid waren naar hem te luisteren. En dan nu de waarheid! De waarheid die hij zelf niet eens kende, maar die hij hoopte in het gesprek met Robbert te kunnen openbaren. De magie van de massa, die hem groter maakte dan hij zelf ooit zou kunnen zijn. We zitten de laatste tijd op zo’n twee miljoen kijkers. Tjonge, dat is een hoop, Robbert. Een giechel kriebelde in zijn keel. Dat komt in de buurt van het legendarische gevolg van de Groot-Mogul van India. De wie? De Groot- ach laat ook maar.

Hij zat als enige achter de bekende newsdesk, een beetje te dromen, een beetje rond te kijken , waarbij het hem weer eens opviel dat je als gast beduidend lager zat dan de presentator, het scheelde zeker tien, vijftien centimeter , zodat je steeds tegen hem op moest kijken, wat je oogopslag met opzet net dat tikkeltje onderdanigheid meegaf dat Robbert nodig had om zelf te kunnen schitteren.  

Neem dan een opblaaskussen mee, had Fons hem geadviseerd, zeur een beetje tegen de opnameleider dat je last hebt van een beginnende hernia, doktersadvies en zo. Maar dat leek hem ook weer zo’n lullig idee, hier in de studio op een zwemband te moeten zitten. Een man met zijn billen in een opgeblazen badeend werd vanzelf een zielig geval, ook al bleef de situatie zelf buiten beeld. Zoals het ook in iemands gedrag doorwerkte als hij zijn lul niet gewassen had, bij hemzelf in ieder geval wel. Kansloos voelde hij zich dan bij al dat langskomende lekkers , met zo’n stinkende pisvinger waar zelfs Margot vies van werd.  

Maar aan zijn lul zou het vanavond niet liggen, die had hij schoongewassen als een baby’tje.

Er liepen allerlei mensen in en uit, de leuke assistentes natuurlijk, ook het blije billending, en verder geruisloze mannen die hij als ‘technici’ herkende. Waar bleven de anderen, waar bleef Robbert? De technici en de assistentes frummelden wat en rommelden wat, zetten iets recht en dan weer scheef. Raar dat hij de enige was die al in de studio klaar moest zitten.  

Ook aan hem werd gefrutseld en gefriemeld met zendertjes en draadjes, door een zwaar ademende man die naar ongewassen kleren stonk. Met een paar clicks werd hij aangesloten op diverse elektronische circuits, alsof hij al geen mens meer was maar prop , onderdeel van het decor, niet minder belangrijk maar ook niet belangrijker dan de lichtval, die zoals bekend gedurende de hele uitzending caleidoscopisch ‘meebewoog’ met de stemmingen en emoties van de gasten, dit alles losjes gebaseerd op de kleurenleer van Rudolf Steiner en zijn leerlingen, een subtiel element dat onderbewust mede het succes van de show had bepaald. Als hij zich kwaad zou maken, kleurde het rood, of oranje, al naargelang het geel van zijn haat.  

Er zat bij de techniek gewoon een vent aan de lichtknoppen, maar de kijkers thuis werden in de illusie gebracht dat het gedaan werd met neurotransmitters of andere medisch-techische trucage. Alles natuurlijk ‘onder erkend wetenschappelijk toezicht’ van professor zus-of-zo. Je stond er versteld van wat je de mensen allemaal op de mouw kon spelden. We moeten wel, had Robbert hem eens verteld. Als we ze niet belazeren, worden ze boos.

Daar was-ie trouwens. Hij kwam binnen als een oosterse sprookjesdespoot, omstuwd door zijn meisjes, kraaiend van zogenaamd plezier onder een tickertape van kleine grapjes die hij, die zijn meisjes, die ze allemaal tegelijk rondstrooiden omdat ze er nu eenmaal in omkwamen, in de kleine, de kleinere en de allerkleinste grapjes.

En het mens, waar is het mens? Even hoopte hij dat Nieuwenhuijs zich had vergist, maar nee, daar liep ze, achteraan, een beetje aan het zicht onttrokken door de Robbert-groep. Die ouwe theeleut van daarnet. Gedistingeerd nu, met de kin omhoog, zwijgend, schreed ze voorwaarts. Klaar voor de kill. Een mens met een missie. Oppassen dus. Aan de andere kant, wanneer hij zich meteen aan het begin van de uitzending solidair met haar zou verklaren, was de angel er wat hem betreft uit. Dan zou hij gewoon gezellig met haar meesnotteren over het onrecht dat Afrika nu eenmaal teisterde en waar het lot van haar zoon en zijn dierbaren geen uitzondering op was. Daarom zit ik hier, Robbert, omdat ik mij dit soort dingen nu eenmaal erg aantrek.   

En zo voelde hij het ook, echt waar. Terwijl hij het dacht, trok het warme medeleven al in lange banen door zijn zenuwstelsel. Lekker gevoel trouwens, maar daar ging het niet om.

Robbert was inmiddels aangeschoven, op die onnavolgbaar soepele manier van hem waar de vrouwen zo tuk op waren. Knikje, uit de hoogte, naar prof. drs. Portielje, verder niks. Hé fuck man Robbert, ken je me niet meer of zo? Zogenaamd geconcentreerd ging de presentator in een dik pak papier zitten bladeren. Had-ie voor de show altijd bij zich, die paperassen. Stond meteen weer op, toen hij mevrouw Benedikt zijn kant op zag komen. Een echte gastheer. Begeleidde het mens naar haar stoel of het een ouwe invalide was die elk moment in stukken uiteen kon vallen.  

O wat zou dat jammer voor de uitzending zijn, dat krakkemikkige mens in scherven op de studiovloer en helaas niet meer te lijmen. Opvegen en weggooien.  

Portielje stond beleefd op en liep naar haar toe om zich aan haar voor te stellen. Hij was nu eenmaal een man van goede manieren. Niet van huis uit, maar uit eigen keuze. En met overtuiging. Wat dat betreft hadden Margot en de oude Heus en vooral zijn schoonmoeder hem goed afgericht. Thanks a lot. Nu kon hij nóg meer vrouwen krijgen, good looking and good mannered als hij tegenwoordig was. Een gentleman van de oude stempel. Dus niet zo’n te snel omhooggevallen gladjanus als Robbert .  

Terug op zijn plaats, werd er meteen met hem geschoven. Hij moest ietsje meer deze kant op, ja zo, nee niet te ver, hier moet-ie zijn ja, zet ’m hier maar neer. Zender en bedrading werden gecheckt, o.k. & go! wat de techniek betreft.

Verder kreeg hij weinig informatie over wat er ging gebeuren. Robbert zat nog steeds pro forma in zijn blanco papieren te bladeren, ja, hij zat echt een stuk hoger, misschien wel twintig centimeter, hij stak duidelijk boven iedereen uit , terwijl hij ondertussen luisterde naar de aanwijzingen uit de regiekamer die via zijn oortje werden doorgegeven. Af en toe schudde hij zijn hoofd of knikte hij. Waar zat die regisseur? Natuurlijk ergens achter zo’n ruit waar je maar aan één kant doorheen kon kijken. De laf bek . Zelf buiten schot blijven en ondertussen Robbert met dat blanco kopieerpapier voor z’n domme snufferd allerlei smerigs influisteren om de gasten onderuit te trappen. Wat was dat voor een figuur, waarom stelde hij zich niet behoorlijk aan de gasten voor? Zat daar maar vanuit zijn dekking te observeren.  

 Gewoon jezelf blijven, Hans, dan had je dáár in elk geval houvast, in de huiselijke warmte van je eigen binnenste. Vertrouwen op wat je zelf te zeggen hebt. Laat ze vragen wat ze willen, Hans. Jij bent het die de antwoorden bepaalt. En als je praat, niet te veel bewegen met je bovenlichaam, met je armen, alsjeblieft. In de koetsiershouding , had hij geleerd: de romp een tikkeltje naar voren hellend, de onderamen rustend op tafel of leuning, de handen gevouwen. Rust en aandacht . Wie de hele tijd beweegt, vertrouwt klaarblijkelijk zijn woorden niet. Die probeert ze met zijn maaiende handen als het ware weer uit de lucht te slaan of ze onderweg van koers te doen veranderen. Daar had hij nogal eens last van. Uit puur enthousiame. Dan probeerde hij zichzelf als het ware te overstijgen. Nee nee, laat ik het anders, laat ik het nog beter vertellen. Dat soort werk. En had hij niet door dat hij zichzelf met elke overtreffende trap dieper de grond in boorde. Hoe beter hoe slechter, noemde Fons dat. Goed is goed genoeg. Kijkers ruiken het meteen, die bloedhonden , als je je anders probeert voor te doen dan je bent.  

Terwijl je g.v.d. totaal jezelf niet bent, met zo’n zender in je reet, zo’n microfoontje als medaille voor het meedoen op je borst gespeld en ook nog eens zo’n vieze laag té bruine, hard opdrogende pancake op je brave smoel gesmeerd. En twee miljoen mensen thuis maar denken dat jíj het bent die daar zit. Terwijl het in werkelijkheid om een wildvreemde gaat die toevallig zo’n beetje dezelfde kop en dezelfde naam blijkt te hebben. Bedrog is het, en iedereen trapt erin.

Ineens wou hij weg. Wist hij zeker dat hij hier niet hoorde. Hij niet. Die doodgoeie, goudeerlijke, menselijke Hans Portielje. Wat had hij hier te zoeken godverdomme? Ik? dacht hij vertederd, maar ook vervreemd. Ik in dit belachelijke circus der ijdelheden? Wat een raar woord eigenlijk: ik. Alsof het slechts een restant van een woord was, een brokstuk dat ergens vanaf was gebroken.

Daar klonk de vertrouwde jingle al. De ronde r-en rolden als donder van de bergen, bliksemden de bekende naam. R-r-r-rr-r-r-r-r-r-robber-r-r-r-r-r-r-r-r-rt! Shit, het is al begonnen. Hij had het gevoel dat de valbijl werd losgelaten en dat die nu met duizelingwekkende snelheid op zijn nek af kwam suizen. Zijn donshaartjes stonden als bij een bang slachtvarken stekelhard overeind. Verder leek niemand speciaal te reageren. Werd er dan proefgedraaid misschien? Even de knoppen indrukken om te kijken of ze het nog doen. Zijn zenuwen bleven kloppen en bonken, ze hadden zich opgewerkt tot in zijn keel en tot aan zijn slapen, ze wilden eruit met z’n allen.  

Ondertussen gebeurde er niets. Robbert was onverstoorbaar zijn papieren aan het ordenen en er liepen nog steeds assistentenmeisjes door de studio op en neer.

En ja hoor, nog één keer rolden de r-en als brandende karrenwielen van de helling. Angst! Sensatie! R-r-r-r-r-r-r-r-r-r-rrobber-r-r-r-r-r-r-r-r-r-rt! ‘Ja mensen,’ zei Robbert plotseling met zijn warme omroepstem, maar niet tegen hem, hij sprak diagonaal tot een camera die Hans vanuit zijn positie niet kon zien. ‘Hij wordt de grote belofte van onze nationale politiek genoemd. Maar is hij dat ook? Dat zullen wij in deze uitzending gaan zien. Blijf kijken, mensen. Kijk op één. Kijk Robbert . Tot zo. Na de reclame.’  

‘Was ik goed?’ vroeg Robbert in het wilde weg, aan niemand en iedereen.

‘As usual, Robbert.’

‘Niks meer aan doen.’

‘Mooi, dan kunnen we wat mij betreft beginnen.’