30

 

Hij had Amanda net de deur uit geluld Pam kon elk moment thuiskomen of er maakte alweer een door hem verwekt kind zijn opwachting. Fuck, hij had die brief kennelijk niet goed gelezen. Dat zei ze ook, Solana, toen ze bepakt en bezakt de monumentale Jugenstil-trap op was komen stommelen. Wat een lelijk takkenwijf opeens, vergeleken met zijn schone Amanda . Had je die brief maar beter moeten lezen. Wat zei ze? Welke brief? O ja díé brief, met die kinderlijk bedoelde hanenpoten. Nu wist hij het weer. Klootzak die je d’r bent, zei ze. Oké, mij best. Hij vond het allemaal prima hoor, hij was iedereens klootzak, als ze dat zo graag wilden. Om u te dienen, mevrouw. Nu pas zag hij het jongetje ergens onder aan haar arm bungelen. Alsof het een soort zak of tas was. Alwin, zo heette hij toch? Hij durfde hem niet goed aan te kijken. Niet in de ogen kijken. Dan zat hij eraan vast. Hij had op de een of andere manier het gevoel dat hij de toestand beter neutraal kon houden.  

Ging binnen ook nog eens de telefoon. Maar omdat hij op dit moment met iedereen liever praatte dan met Solana/Selena, glipte hij terug het appartement in en nam hij zuchtend op. Ook al was het Pam maar, zoals hij op de nummermelder zag. Vandaar dat hij zuchtte.

‘Met mij,’ zei Pam.

‘Ja ja,’ antwoordde hij, maar hij had niet eens gehoord wat ze vroeg. Shit, ze liepen achter hem aan naar binnen . Als dat kind maar niet begon te krijsen of zo. Anders ging Pam nog denken dat hij vanmiddag even snel voor haar zo’n adoptiejong had geshopt. How much is that doggy in the window? ‘Wat lief van je, Fons. En zo attent van je. Mag ik ’m aaien?’  

Pam zat in de auto, zei ze, dat hoorde hij zelf ook, maar ze zou nog eerst ergens heen gaan, hij had niet verstaan waarheen, en dan zou ze meteen hierheen komen. Kusje en weg was de verbinding. Dag drolletje. Doei!  

Toe maar, mompelde Selena, terwijl ze de luxe om haar heen in ogenschouw nam. Zag ze het goed? Was dat een echte Posendahler? Yes ma’am, zo echt als een Posendahler maar zijn kan. Het was wel de dag van de bezichtigingen, god nog aan toe zeg. Zoveel exclusiviteit kwam je in het echt niet vaak tegen, beweerde ze. Tja vrouwtje kindje, je kunt je nu eenmaal heel wat veroorloven als je bewust geen kinderen hebt. Of niet bewust kinderen hebt, haha. Maar hij geloofde zichzelf niet. Ze keek hem ook zo raar aan. Zeker omdat hij over kinderen begon. Exclusiviteit wordt de laatste jaren steeds gewoner, zei hij om haar een beetje tegemoet te komen. Exclusiviteit binnenkort voor iedereen. Zoals altijd wanneer zijn bezit gemonsterd werd, ervoer hij schaamte. Alsof hij als een achterbakse dief op heterdaad betrapt werd. Ik weet dat het niet van mij is, meneer, ik wou het echt waar terugleggen, meneer.  

Het kind klampte zich vast aan het rondstappende moederlichaam, probeerde zich te beschermen door als het ware één organisme te vormen. Terwijl Solana zich juist vrij wilde maken. Verlossen. Maar steeds vond hij haar weer met zijn onhandige omklemmingen.  

‘Gaat dit lang duren?’ Hij wilde het alleen maar denken, maar per ongeluk zei hij het ook.

‘Wat bedoel je daarmee?’

Hij dacht aan Pam die met de ondergaande zon uiteenspattend op haar zilvergrijze motorkap met honderdvijftig, honderdzestig kilometer per uur over de uiterste linkerbaan huiswaarts gezogen werd, terwijl ze binnen in de cabine, de rust zelve , met de lange, slanke vingers van haar vrije rechterhand, als een ruimtevaarster in een sexy sf-film , de knoppen van het dashboard fijntjes bijstelde. Niet beseffend, die gestroomlijnde Pam, dat ze op dit moment ruim boven de maximumsnelheid op haar eigen noodlot kwam afrazen. Als ze aan boord eens een beeldscherm kon aanklikken, maar zo’n beeldscherm had ze niet . Ze wist van niks, de schat, ze vermoedde niks van een grof mokkel dat op dit moment same time, live onuitgenodigd haar perfecte, helemaal uit en ‘af’ gedachte ontwerp van ‘thuis’ liep te ontheiligen met haar lelijke, korte beentjes en zo’n schuw, nietszeggend kind aan haar rokken.  

Arme Pam.

‘Ik denk dat ik jullie nu even alleen laat. Om aan elkaar te wennen.’ Selena keek hem met een raar strak gezicht aan.

Wat!?

‘Zijn spulletjes zitten in zijn rugzakje. Ik kom over een uurtje wel weer terug.’ Huh? ‘Als je iets niet weet, bel je me maar even. Je hebt m’n nummer, toch?’En weg was ze, zijn Solanade-hete-banana. De voordeur knalde dicht. Hé! gilde een stem die hij niet kende, vanuit hem. Kom terug! Hij liep haar achterna, zwaaide de voordeur open. Kreng. Om te horen hoe het lompe geklak van haar harde hakken wegstierf in het trappenhuis. Hol maar dwingend, dat geluid.  

Tegelijk was achter zijn rug het jongetje keihard begonnen te huilen. Snel glipte hij terug naar binnen, sloot de voordeur, uit angst dat de buren het anders zouden horen. Sst, zei hij, maar daar reageerde het jongetje niet op.

Hij dacht: wat moet ik nu? Probeerde hem voorzichtig aan zijn armpje te trekken, alsof het een apparaat was en hij op goed geluk een hendel of een knop uitprobeerde. Het werkte niet. Een bemoedigend klopje op het schoudertje kom op joh hielp ook al niet. Het kind ging alleen maar harder janken. Hulpeloos keek hij de kamer rond. Kan iemand mij misschien komen vertellen hoe dit ding hier werkt? Aangezien er niets gebeurde, besloot hij de kwestie voorlopig te negeren. Bijvoorbeeld door het joch geen blik waardig te keuren.  

Ondertussen werd het gekrijs onophoudelijk via zijn oren in zijn hersens geperst totdat het daar berstensvol zat en hij dacht dat zijn kop uit elkaar zou gaan knallen.

Hij voelde een blinde haat opvlammen – niet tegen het krijsende kind, maar tegen de moeder dat het zieltje plotseling en zonder enige uitleg aan zijn lot had overgelaten. Zomaar ergens je kind achterlaten: hoe haalde ze het in haar hoofd? Een moeder, godsakke. In mijn tijd, overtuigde hij zichzelf, was zoiets ondenkbaar geweest. Je kind bij een wildvreemde afgeven om zelf lekker te gaan shoppen of wat deed zo’n kreng als ze niks omhanden had? Ergens snel een potje neuken zeker. Om zich ‘eindelijk weer eens van top tot teen vrouw te voelen’ of zo, want dat wilden ze toch zo graag? Ofschoon… Die gemakzuchtige slettenbak ging waarschijnlijk gewoon in een lunchroom iets vets naar binnen zitten lepelen, terwijl ze lodderig voor zich uit staarde, dromend van een nieuw begin dat ra-ra-ra steeds blanco bleef. Het waren mannen die zulke vrouwen moesten invullen. Wat hij overigens letterlijk gedaan had, haha.  

Hij merkte ineens dat het jongetje hem al enige tijd stond te observeren, steels, met zijwaarts loerende oogjes. Alsof hij om een hoekje probeerde te kijken. Het huilen was opgehouden, dat was het. Hij dacht al dat er iets aan de situatie was veranderd.  

Door hem, de enge vreemde man, niet in de ogen te kijken, dacht het ventje kennelijk dat het zelf niet gezien werd. Maar ook hijzelf durfde niet openlijk te kijken, uit angst dat het joch dan misschien weer op zijn geluidsterreur zou overschakelen.

Zo stonden ze daar, elkaar zogenaamd ongezien te observeren. Als dieren in het woud. Of als dieren die mensen bekijken in de dierentuin. Of als trampassagiers die met allerlei ingewikkelde hoeken net langs elkaar heen kijken.  

‘Waf, waf,’ deed hij in een opwelling. Of zou-ie nou schrikken? Hij kon zo gauw geen vriendelijker dier bedenken.

Het jongetje keek hem nadenkend aan. ‘Hond,’ zei hij ten slotte opgelucht.

Ook Nieuwenhuijs was opgelucht. En trots, gek genoeg, omdat hij eindelijk door de jongen werd gezien. Nou ja, als hond dan . Maar in elk geval was er een akkoord bereikt. Dat wilde zeggen een ‘voorlopig akkoord’, zoals ze het in Den Haag met elastieken precisie noemden (want als je ergens niet ook meteen weer vanaf kon, had je er in de politiek niks aan: wie niet wegkwam, was gezien).  

Hij nam de jongen serieuzer dan hij eigenlijk van plan was. Niet dat hij tegen hem opkeek, maar toch. Er ging een merkwaardige autoriteit uit van het wantrouwende, hem mogelijk afwijzende kind. The child is father to the man. Of hoe luidde die kreet? Er was iets in hem dat aan de verdomde snotneus probeerde te voldoen. Alsof die kleine aap de baas was over de situatie. Hij bepaalde met zijn onberekenbaarheid de hele toestand. Nieuwenhuijs kon alleen maar afwachten wat het kleine monster in petto had, en dan reageren, liefst adequaat. Passend amusement bieden wanneer het krijsen weer begon. Oude politieke truc: geef ze brood en spelen. En dan zijn ze nóg ontevreden , dacht hij erachteraan. Zoals in die parabel van Lewis Carroll, waar het volk woedend scheeuwt: ‘Less bread, more taxes!’ De koning denkt dat ze het omgekeerd bedoelen, maar dat bedoelen ze niet, de idioten. Ze roepen waar ze zin in hebben, dat is hun democratisch recht. Hij gebruikte het in zijn consultancypraktijk wel eens als case om aan te geven hoe je met de gewone mensen moest omgaan: niet te goed naar ze luisteren en zeker niet meteen tegemoetkomen. Ze ge woon laten lullen, dat is wat ze willen, die zeikerds.  

Het kind was weer begonnen te huilen. Mama! Rustig laten janken, tot hij er zelf genoeg van heeft, hield hij zich voor, in de geest van zijn eigen doctrine. Desnoods de krant gaan lezen.

Maar het lukte hem niet. Dit is mijn zoon , schoot het door hem heen. Hij schrok van de gedachte. Van het woord. Zoon . Het klonk ernstig, haast sacraal. Er hing iets van een zeer oude, wellicht reeds dode taal omheen, een in wezen onvertaalbaar begrip dat slechts in moeizame omschrijvingen te benaderen viel. Hij voelde medelijden. Met zichzelf natuurlijk, omdat hij in deze situatie terechtgekomen was, maar ook met de jongen, die het met hem moest doen. En met een moeder die hem aan zijn lot overliet, het pokkenwijf.  Hij trok het zich daarom persoonlijk aan dat de kleine maar bleef krijsen en kermen, juist nu hij zich voor het eerst van zijn leven een beetje vader zat te voelen.  

Werd er aan de deur gemorreld? Pam! gilde een raar mannetje ergens diep in hem.  

Was er niet een andere deur om weg te glippen? Waarom was zo’n deur er niet? Het maakte hem woedend, zo’n duur appartement met zes kamers, twee badkamers, drie plees en wel honderd ramen aan alle kanten, en dan zegge en schrijve maar één armoedige voordeur waar iedereen tegelijk door naar binnen en naar buiten moest. Hoorde er in zulke huizen niet een bediendentrap te zijn? Parijs, Brussel, alle beschaafdere steden hadden dat. Typisch Nederlands om daar dan ineens tegen te zijn. Rijk zijn had hier totaal geen stijl.

Het jongetje vergat zijn gehuil en stond hem met open mond aan te kijken. Als hij een staart had gehad, had hij nog gekwispeld ook. ‘Kom,’ zei hij en pakte het ventje bij zijn knuistje. Daar gaan we dan, niks aan te doen, gierden zijn zenuwen. Laten we de ondergang nuchter onder ogen zien. En op wonderbaarlijke wijze voelde hij zich ineens veilig worden, alsof niet hij het jongetje maar het jongetje hém beschermde. Een kind als garantie tegen het kwaad, zo voelde het. Zij waren onschuldig, kinderen, dat werd altijd gezegd,  hij werd deelachtig aan hun onschuld. Hij stond aan de goede kant, hem kon niets gebeuren.  

Overigens gebeurde er ook niets. Hij had het verkeerd gehoord, het was zeker een tochtvlaag in het trappenhuis geweest die aan de hengsels rammelde of een door een slecht geweten ingegeven zinsbegoocheling.

Toch leek het hem het verstandigste om ‘met het oog op mogelijk gevaar terstond de woning te verlaten’. Hoe kwam die zinsnede in zijn kop? Ooit ergens gelezen zeker. Of gehoord. Een brandvoorschrift in een of ander afgeprijsd rukkershotel. Ruikt u iets vreemds? En is het niet toevallig een kut van de buren? Bel dan onverwijld onderstaand alarmnummer.

We gaan gewoon even buiten spelen, verder niets. Dat zou hij zeggen als hij per ongeluk iemand tegenkwam in het trappenhuis. Even de hond uitlaten . Bevestiging was de beste ontkenning. Daar hadden ze zelden van terug.  

Met het kinderknuistje in zijn hand begon hij voorzichtig aan de afdaling. Veel conversatie had hij niet. Het bleef toch meer een ding dan een mens. Hij had het idee dat het hoogstens losse woorden begreep, eenduidige imperatieven om de hoofdlijnen te bepalen. Kom. Ja goed zo. Trap af. Naar buiten. Als er een nieuwsgierige buur onverwacht zijn kop om de hoek zou steken, had hij, vreesde hij, geen ander vocabulaire beschikbaar. Af, koest. Liggen jij. En maar hopen, God van genade , dat Pam nu niet naar boven kwam.  

Het ruime, natuurstenen trappenhuis met in het midden de geornamenteerde, gietijzeren openkooiconstructie voor de lift, voor geen goud waagde hij zich in dat stuk antiek deed hem weer eens denken aan een New Yorks hotel uit vergeten Hollywoodfilms, waar oude dames stola’s droegen, heren witte handschoenen en waar iedereen Duits sprak omdat hij de film toevallig ooit een keer op de Duitse tv moest hebben gezien. Het grote leven. Geht’s noch, Bube? sprak hij in gedachten als een quasi-Duitse quasi-gentleman tot het dapper voortstappende ventje onder aan zijn arm. Z e waren er bijna . Het jongetje hield hem vast alsof hij het enige was wat hij nog had. Zijn hand zweette ervan, maar hij durfde niet los te laten. Anders zette hij het misschien weer op een schreeuwen. Het was nu rustig, het was nu goed .  

Door de voordeur van een-hoog hoorde hij een melige piano-etude van Chopin of wie was het, het was een geknoei van vingers die elkaar op dezelfde toetsen in de weg liepen en dan plotseling verschrikt alle kanten op stoven, wat nooit de bedoeling kon zijn geweest van Chopin of van wie dan ook, om hier in de zogenaamde eeuwigheid op een-hoog door ene mr. Jaap de Morée, homofiel in ruste, met de beste bedoelingen noot voor noot te worden verpriegeld.

Buiten op straat keek hij als een dief om zich heen. Je zou net zien dat Pam de hoek om kwam draaien. Ook verwachtte hij, tegen beter weten in, nog een glimp van Selena op te vangen.

Kom, we gaan die kant op. Richting de winkels. De jongen liep nog steeds volkomen murw met hem mee. Lekker makkelijk, zo’n dooie. Als hij maar geen bekenden tegen het lijf liep. ‘Zo, buurman, ik wist niet dat u…’ Wat bezielde hem om zich met de kleine bastaard zo schaamteloos op straat te vertonen. Maar misschien had niemand door hoe het zat. Bovendien kon hij altijd gewoon ontkennen. Hoe wist je trouwens dat het van jezelf was? Kon je zoiets voelen? Of zien? Hij voelde niks. Niet in zijn lul, waar het geval toch uit voortgespoten was, nergens. Hij zag ook niks wat hem ergens aan deed denken. Of was de gelijkenis er alleen als je wilde dat die er was? Zulke dingen waren meer iets voor vrouwen, die zagen overal verbanden, tot en met de sterren aan toe. Heb jij dat ook altijd? Typisch een vraag voor een vrouw. Konden ze lekker over kakelen: of ze liever streepjes hadden of stipjes, waarbij niet werd uitgesloten dat streepjes in wezen een soort stipjes waren. ‘Maar dan langer.’ Verschillen of overeenkomsten waren er voor wie ze wilde zien. In die zin waren kinderen echt iets voor vrouwen. Je moest er van alles bij kunnen verzinnen, anders had je alleen maar poep en snot.  

Was het ventje eigenlijk zindelijk? Daar vraag je me wat . Shit man. Kreeg hij dat straks ook nog. Zat hij met een plastic zak vol poep te kijken. Of waar moest je afgewerkte kinderstront in doen?  

Bij Walijne, aan de overkant , gingen ze naar binnen, kopje koffie drinken, vooruit taartje voor de jongen, en door het etalageraam de eigen straat in de gaten houden. Hij kwam hier nooit. Tot zijn verrassing kwam de serveerster met een kleurboek aanzetten, dat de jongen plichtmatig begon door te bladeren. Het was echt een tent voor winkelende dames en voor losse bejaarden die de dag door moesten zien te komen . Potloden werden er voor de jongen niet bijgeleverd, maar dat leek hem niet te kunnen schelen. Hij bladerde meer om de beweging van het omslaan dan om het kijken zelf, net zoals hij zijn onderbenen liet bungelen om het bungelen, omdat het gewoon gebeurde, verder niks.  

Het taartje wou hij eerst niet, maar toen hij een glas appelsap kreeg, wilde hij het weer wel.

Daar zitten we dan. Zou-ie weten dat ik zijn vader ben? Hij had zin om een borreltje bij de koffie te doen. Als de jongen een taartje had, dan mocht hij er toch zeker ook iets bij? Zo vaak zien we elkaar ook weer niet. Dat mag gerust een beetje gevierd worden. Zijn mobiel ging. Op de display verscheen het nummer van Portielje. Africa calling. Wou zeker even bijpraten over het artikel van Amanda. Nu even geen zin in. In het opruimen van bloedbaden. Hij zat nu even met zijn zoon een taartje te eten en een feestelijk kopje koffie te drinken, als meneer de professorandus en kandidaat-Kamerlid het niet erg vond. Van het tafeltje ernaast griste hij een willekeurig stuk Telegraaf met aangekoekte consumptie op het kapitaal vet van de koppenmaker. Zomaar wat letters lezen om de gedachten te verzetten.  

Hij wist niet of hij het goed zag, maar reed daar niet de zilvergrijze Audi hun straat in? Hij moest wel goed opletten natuurlijk. Straks glipte ook die slettenbak van een Solana nog ongezien de hoek om. Moest hij niet hebben, een gezellig deurgesprek tussen Pam en een alleenstaande moeder die haar kleine weer kwam ophalen.

Even bellen, even checken. Hij toetste Pams nummer in. Bedacht zich toen. Hij kon beter Solana bellen. Je hebt m’n nummer, toch? Ik heb je nummer hemaal niet, trut. Waar zou ik het moeten hebben? In het rugzakje. Daar zitten al zijn spulletjes. O ja, het rugzakje. Nu zag hij het pas, het hing braaf om zijn schoudertjes. Hij verbrak net op tijd de verbinding met Pam en ging op goed geluk tussen de meegegeven rommel van het jochie zitten graaien. Een koek, een drinkflesje, een vies doekje en, inderdaad, een stuk papier waarop allerlei opvoedkundige wenken stonden genoteerd, en ook haar 06-nummer.  

Het was een heel braaf jongetje, zoals hij alles onderging, een beetje zielig zo braaf als hij was. Hij miste kennelijk een vaderfiguur, dit timide wezentje, een voorbeeld, iemand aan wie hij zich op kon trekken. Enfin. Hij had geen zin om zich schuldig te voelen. Dat was zo gemakkelijk, zo goedkoop. Een pathetisch gebaar, daar had op dit moment niemand wat aan.

Terwijl hij aandachtig, cijfer voor cijfer, haar nummer intikte, een paar keer missloeg, het over deed en over deed, voelde hij een geweldige woede komen opzetten om wat zo’n mens hem aandeed, en niet alleen hem, maar ook haar kind dat nergens iets aan kon doen . Het was best hoor dat ze over bepaalde dingen anders dacht dan hij, maar ze mocht daar niet het kind het slachtoffer van laten worden. Laat Alwin verdomme hierbuiten, wilde hij haar zeggen. Hij dacht aan zichzelf, de eenzame, onbegrepen dreumes die hij zelf was geweest.  

‘Ja,’ zei hij toen hij Selena aan de lijn kreeg, ‘met mij ja. Kun je hem nu misschien komen ophalen?’ Het was een vraag die klonk als een antwoord.

‘Nu?’

‘Ja, ik neem aan dat je niet volgende week in gedachten hebt.’

Of met Alwin alles goed was. Ja, met hem wel. Waar ze dan waren? O. Taart? Toe maar. En waar ben jij nu? Ze zou eraan komen als ze klaar was met iets.

‘Tot zo.’

‘Tot zo dan. Doei.’

Meteen daarop ging zijn telefoontje opnieuw over. Ze was zeker iets vergeten.

‘Ja? En?’ Zijn stem klonk kortaf, geïrriteerd.

‘Ja, met mij hoor.’

‘Pam?’

‘Ja wie anders?’

‘Nee niks, ik dacht…’ En net op dat moment besloot de kleine Alwin aan de wandel te gaan. Hij wenkte driftig. Kom terug, eikel . Maar daar reageerde die kleine oetlul natuurlijk niet op. Ikke niks horen. Zo waren ze.  

‘Ja?’ vroeg Pam. ‘En?’

‘Wacht even, ik…’ Godverdomme, Alwin, hierrr. Met het telefoontje aan zijn oor stond hij op om het joch in een zwijgende doch adequate actie bij de deur te onderscheppen.  

‘Wat ben je toch aan het doen?’ klonk het bezorgd in zijn oor. ‘Waar ben je eigenlijk?’

‘Nee niks,’ stamelde hij, struikelend over zijn schuldgevoel. Maar dat vroeg zij niet.

‘Wat bedoel je: niks? Hè, waar heb je het over?’ Met een achterdocht die klonk naar verkeerde slaapkamers. Arme Pam. Hij vond het moeilijk tegen haar te moeten liegen. Hij loog eigenlijk nooit tegen haar. Kon hij niet maken. Een elegante vrouw verdiende een elegante oplossing.

‘Ik bel je later wel terug,’ hijgde hij, hebbes , dacht hij terwijl hij de kleine avonturier bij zijn kladden greep.