5
In de taxi realiseerde hij zich dat alleen de gedachte aan Ruth eenvoudig was. Wou hij nou echt daarheen rijden om snel even met haar te neuken? Het was inderdaad een keer voorgekomen dat het zomaar gebeurde, zonder aankondiging vooraf. Lagen ze hijgend en zwijgend te paren op een oud Mickey Mouse-vloerkleed, nog geen twee minuten nadat hij had aangebeld. Ze was hartstikke nat, alsof ze had geweten dat hij zou komen. Even reëel blijven. Zo ging het nu dus niet. Grote kans dat Amanda thuis was. Haar dochter. En trouwens ook de zijne, als je het officieel wilde stellen.
De chauffeur die hem naar zijn bestemming moest brengen, kwam gezien zijn uiterlijk ergens van achter de Kaukasus vandaan. Met handen en voeten legde Nieuwenhuijs Ruths adres uit en net toen hij dacht dat de verdwaalde derwisj hem begrepen had, scheurde deze de verkeerde kant op. Uit de autoradio het wulpse gejammer van een Arabierenorkestje dat eindeloos om een of andere hete brij heen aan het draaien was. Hij liet het over zich komen. Wat maakte het uit? Zijn opwelling om naar Ruth te gaan was alweer weggeëbd, hij moest de tijd zien te doden, en dat kon hij net zo goed in een taxi doen als ergens anders. Een beetje op vier wielen door de stad zweven om het hoofd leeg te maken. Lekker uitwaaien. Straks wel even een bonnetje vragen. Was Wilbert ook weer blij. ‘Is goed,’ knikte hij toen de chauffeur hem iets vroeg wat hij niet verstond.
De dieselmotor accelereerde met minimale inspanning – als een loopje op een elektrische bas.
Terwijl hij zag hoe buiten de avond de stad binnensloop en overal de scherpe kantjes begon weg te nemen, liet hij zich zuchtend achteroverzakken in het gastvrije kunstleer van de achterbank. Moe ineens, nu er niet geneukt ging worden. Hij tastte naar zijn sigaretten, zag toen pas het rookverbod. Kut. Overal werd kennelijk getracht het hem zo lastig mogelijk te maken, tot aan de Kaukasus aan toe.
De man zag dat hij zijn sigaretten terugstopte. ‘Sign only for non-smokers.’ Hij sprak via de achteruitkijkspiegel.
‘So you don’t mind if I…?’
‘No no, it’s okay, mister.’
Nieuwenhuijs stak er een op, genoot, want een veroverde sigaret smaakte altijd beter. Natuurlijk vergat hij er een aan te bieden. En toen hij het alsnog deed – ‘Do you…?’ – weigerde de man beleefd.
Hij voelde zich klein en geborgen worden in het gecapitonneerde cocon dat zo’n taxi is, terwijl buiten in het getemperde avondlicht de dingen een patina kregen dat zij overdag niet hadden, een zwak glanzen: de tramrails, de carrosserieën van de auto’s die voorbijschoven, hij associeerde die atmosfeer altijd met belofte, zoals hij de hele stad zag als een belofte die op hem lag te wachten. Een belofte verpakt in een belofte verpakt in een belofte, die weer was verpakt in een belofte. En zo ad infinitum. Je bleef aan het openmaken.
Hij hield van deze stad, omdat hij er altijd een vreemde was gebleven, een dwaalgast in een aangeleerde omgeving, terwijl hij hier langer woonde dan waar dan ook. Een acteur zonder rol was hij hier, verdwaald in een schitterend decor. Deze stad was nog steeds elke willekeurige stad voor hem, hij had hier, zelfs na al die jaren, het gevoel gehouden ergens anders te zijn. Zomaar ergens anoniem, als in een liedje over iedereen.
Of kwam het door de slangenbezweerdersmuziek die smeulend als opium uit de dashboardradio kringelde?
De omgeving herkende hij niet zo een-twee-drie. Toch kwam het hem vaag vertrouwd voor. Het was duidelijk buiten de ring, dat wel. Even niet opgelet zeker. Shit , toen hij beter keek, hè shit , zag hij dat ze alsnog op weg waren naar Ruth. Terwijl hij totaal geen zin meer in neuken had. Hij zag de grauwe flats al opdoemen. En al helemaal niet op een Mickey Mousekleed.
Ze woonde in een deel van de stad waar hij zelden kwam. Hij wist hier nooit waar hij precies was. Het kon elke stad zijn, elk land. Die afbraakflats, die wachtende negers. Kwam vast allemaal van hetzelfde architectenbureau. Dergelijke wijken kende hij eerlijk gezegd voornamelijk van documentaires die hij wegzapte. Het idee dat hij hier iets mee te maken had, kwam hem nogal irreëel voor. En toch woonde zijn dochter hier . Hij moest het er echt bij bedenken, en dan nog. Een dochter. Hier in deze opeengestapelde woonmisère. Op een of andere manier bleef het niks met hem te maken hebben.
Destijds was hij er totaal niet aan toe geweest. Nu nog niet trouwens. Het was ook van zo lang geleden, ja toch, hij was toen heel iemand anders geweest. Op zich kon hij het goed met Amanda vinden, daar ging het niet om. Hij was alleen geen echte papa, sorry hoor, het was het een of het ander. Ruth had dat altijd goed aangevoeld, ook in de jaren dat ze geen contact meer met elkaar hadden gehad.
De Transkaukasische derwisj kende hier beter de weg dan hij. Hij manoeuvreerde handig langs stukken opgebroken weg, nam ergens op een braaklandje de route die bestemd was voor bouwverkeer.
Straks wel even zeggen dat hij van gedachten was veranderd. Hij had geen zin om hier moederziel alleen te moeten achterblijven. In dit darwinistisch-communistische overlevingspark. Welke flat was het ook al weer? Ruth beweerde altijd dat het ’t betere stukje van de wijk was, maar zelf zag hij nooit verschil. ‘Not!’ riep hij in belachelijk slecht Engels, ‘not! not! I changed my mind.’ ‘You change mind? What mind?’ ‘I forgot something,’ legde Nieuwenhuijs uit, beseffend de zaak alleen maar te compliceren.
De taxi stopte, de dieselmotor bleef stationair ronken. De chauffeur zocht zijn blik in de achteruitkijkspiegel. ‘Here we are, mister. What you want?’ Hij hield zijn hand bij de teller, klaar om af te tikken.
Ineens werd Nieuwenhuijs overvallen door melancholie en vage schuldgevoelens. Zo voelde het. Sad and lonesome, kind of blue. Hij wist zo gauw niet eens of hij hier bij Ruth voor de deur stond of bij zomaar een betonnen woonkolos, dat moesten ze hem telkens opnieuw uitleggen. Enfin, voor zijn emoties maakte het niet uit. Zijn kleine meisje hier opgegroeid, tussen de apenstront en de vuiligheid. Zulke dingen zou hij nooit hardop zeggen, zo plat was hij niet, maar hij dacht ze natuurlijk wel. Had hij dan echt niet meer voor haar kunnen doen? schoot het door hem heen. Aan zijn intenties lag het niet, wist hij. Hij had eerder te veel liefde gevoeld. Te veel liefde om het goed te verdelen. Zoiets moest het zijn geweest. Te weinig verstand van liefde om het echt te kunnen geven. Jammer, dat wel. Heel heel jammer.
Heimwee golfde op, als maagzuur, naar een leven waarin hij de grote afwezige had vertolkt. Hij verlangde plotseling naar de vader die hij nooit was geweest, hij verlangde ook, en vooral, naar een kwikzilveren jongheid waar het nooit meer van zou komen. Naar een leven dat nog de belofte van eeuwigheid in zich droeg. Medelijden met zichzelf voelde hij opkomen, ergens in zijn slokdarm, met de man die nooit zichzelf had kunnen zijn. Hij dacht aan Portielje, die nu op de rand van Babs’ twijfelaar zat, hij wist het zeker , studentikoos in zijn bleke blote kont, net geneukt of bijna alweer aan het neuken, terwijl zij in haar vochtig-witte slipje in de ijskast naar iets eetbaars zocht.
Ook hij had ondertussen trek gekregen. Vette trek. Het werd tijd om weer terug naar de bewoonde wereld te gaan, met pindasaus en mayonaise , naar die nieuwe tent die er in Zuid bij was gekomen en waar Pam zo graag de oesters wilde proberen.