7

 

Het was misschien overdreven om te stellen, maar Nieuwenhuijs & Nieuwenhuijs had hem feitelijk niet meer nodig. De zaken waren de laatste jaren erg verschoven naar public affairs ; dat lag hem gewoon minder. Daardoor was hij ook binnen het bureau langzamerhand een soort adviseur geworden, iemand die er af en toe bij werd gehaald en die verder bij de gang van zaken niet betrokken was.  

Toch bleef er iets onmisbaars om hem heen hangen. Wat was het eigenlijk? Iets wat de mensen vertrouwen schonk. Niet slecht voor een overbodige. Maar het sloeg feitelijk natuurlijk nergens op.  

Zelf beschouwde hij zich als een oud-journalist die bij toeval in de consultancy terecht was gekomen.

Hij kon mensen iets vertellen over persoonlijkheden, that’s all. Hij kon een politicus leren hoe hij zich moest opstellen tegenover de pers, welke issues hij moest kiezen in quote-unquote een veranderend politiek klimaat. Het politieke klimaat veranderde trouwens continu , dat was niks nieuws. De mensen waren zich in één grote peristaltische beweging aan het afkeren van de oude politici en de nieuwe kandidaten probeerden ze weer voor zich te winnen. Dat was het hele spelletje.  

In wezen was het allemaal vanzelf gegaan, de opdrachten waren hem aan komen waaien. In die tijd was hij zowat de enige geweest. Als de een hem in de arm nam, durfde de ander niet achter te blijven.

Er waren jaren geweest dat de halve Tweede Kamer zich bij wijze van spreken alleen nog druk maakte over onderwerpen die hij links en rechts had geadviseerd. Bepaal de agenda . Zorg ervoor dat ze over je praten. Besturen ging over procedures, de kunst was om er kwesties van te maken. Een kwestie vereiste een moreel standpunt, in het morele ontstond het menselijke. De afweging, de twijfel, de keuze: in die drie trappen liet je zien wie je was.  

Dat was altijd zijn kwaliteit geweest: politici een smoel geven. Zij vertolkten immers het lachende masker van de betonnen bureaucratie die zij moesten verdoezelen.

‘Ach Fons, jij hebt meer persoonlijkheid dan al die Haagse lulletjes bij elkaar. Als jij je verkiesbaar zou stellen…’ had Pam vroeger vaak bewonderend tegen hem gezegd. ‘Maar dat mag je nooit doen hoor,’ liet ze er dan geschrokken op volgen. ‘Beloof je me dat?’

Vleiend, maar onwaar. Hij was slim genoeg om in te zien dat hij een man van het tweede plan was. Zelfs binnen zijn eigen bureau opereerde hij het best op de achtergrond. En in zijn huwelijk trouwens ook. Anderen hun nek laten uitsteken en dan achteraf komen uitleggen hoe het allemaal beter kon. Dat was zijn spelletje, daar was hij goed in. Een verhaal ophangen waar de mensen het mee konden doen. Arriverderci goodbye.

Anderen beter laten functioneren, zo werd dat in zijn vak genoemd. Geen kunst aan. Jezelf beter laten functioneren, dát was pas moeilijk . Zei hij ook altijd tegen zijn klanten. De ruimte die je had als het om een ander ging, de mogelijkheden, de vergezichten. In het leven van een ander kende je geen angst. Daar was je vrij.  

Vandaar dat hij zich zo graag in anderen verplaatste. ‘Daar kan ik mezelf zijn,’ zei hij wel eens.

Degene bij wie hij zich het meest op zijn plaats voelde, was Hans Portielje. Ja, bij Pam natuurlijk ook een beetje, maar zij was een vrouw, dat was anders. Hans was iemand die hij kon zíjn. Een vrouw die kon je hoogsten hebben. Hij kende Hans Beter dan die zichzelf kende. Omdat hij bij hem in en uit kon lopen. Mensen kennen zichzelf niet, daarvoor ontbreekt hun de afstand.

Hans was zijn lievelingsproject, het was zijn fantasie om van zijn vriend een politiek leider te maken.

Aanspreken deed hij zeker. Dat deed hij van nature, met zijn good looks en zijn ‘warme’ stem. Vandaar dat hij als geliefd ‘deskundige’ inmiddels alle tv-studio’s van binnen kende. Hij wist altijd precies wat men graag wilde horen, daar had hij een antenne voor. Een buitengewoon begaafd prater. Beschikte over een soort natuurlijke retorica. Kon van niets iets maken. Ja, hij wist het wel te brengen, al wist je eerlijk gezegd nooit precies wát hij bracht.

Van zijn inhoud moest hij het duidelijk niet hebben. Het leek wel of hij eventjes à raison de 20.000 euro ex. btw een adviesnota aan het opstellen was. Zijn goede vriend, ja jongen je krijgt het allemaal gratis van me , had de neiging om na te praten wat hij om zich heen opving. Een papegaai die op de toneelschool een kameleon nadeed. Zelfs die ‘wetenschappelijke achtergrond’ van hem stelde niets voor. Dat was niks anders dan in goed Nederlands samenvatten wat de echte geleerden aan de andere kant van de oceaan zaten uit te vinden.  

En macro-economisch was hij werkelijk een nul in de rondte en dan in het kwadraat. Daar moest echt structureel iets aan gedaan worden. Terug naar school, jongen. Kon zich rijk rekenen op de ene kant van een bierviltje en doodleuk tien keer bankroet gaan op de andere, zonder dat hij begreep waarom die cijfertjes opeens zo gek gingen doen.

Hans had die typische oppervlakkigheid die je wel vaker zag bij knappe en an sich intelligente mensen. Nooit geleerd om ergens hard voor te werken. Bestuursfunctie hier, een buitengewoon hoogleraarschap daar, een paar lezinkjes, fora, symposia en dan natuurlijk het familiezilver van de Van Heusden Altenaatjes: het was hem allemaal komen aanwaaien, hij had niet eens hoeven bukken om het op te rapen.

Als hij aan Hans dacht, had hij meteen zin om er iets van te maken. Er écht iets van te maken.

Pam geloofde er niet in, ze vond Portielje een oppervlakkige en onbetrouwbare figuur waar volgens haar niemand fiducie in kon hebben. ‘Zeg eens eerlijk, Fons. Zou jij je dochter van zeventien bij hem laten logeren?’

Amanda. Het schokte als elektriciteit door hem heen. Wist ze het dan? De gedachte besprong hem dat ze het allang wist, dat ze alles allang wist, niet alleen van Ruth maar ook van Solana , en hem van boven bekeek als een vlieg onder een glasplaat.  

‘O sorry,’ zei Pam geschrokken, toen ze zijn verlegenheid bemerkte.

‘Waarvoor sorry, hoe bedoel je?’

‘Nou je weet wel.’ We hebben geen dochter, drukte haar gezicht uit. We hebben er zo ontzettend graag een willen hebben, maar we hebben er geen. Wij niet. Anderen wel, anderen hebben dochters. Zij wel. Wij niet.

Uit opluchting begon Nieuwenhuijs de rug van haar hand te aaien, een beetje afwezig, alsof het een oud huisdier was.

‘Dat is lief van je.’