Het tweede leven
Voordat Etta er erg in had, bevond ze zich op een van die grote kajuitboten waarmee de veerdiensten op de Seine werden onderhouden. Een beetje rillerig van de waterkou, dat moest gezegd, en ook wat onvast bij al dat klotsen en deinen. Maar evengoed wel aan het hoofd van een heuse delegatie! als ze Corine en de kruier meetelde tenminste. En die jongeman van het ministerie natuurlijk, die alle officiele documenten en andere bescheiden bij zich droeg. Een onduidelijk type, vond ze, waar ze nog niet helemaal over uit was. Maar pff! Ze had geen zin om negatieve gedachten te hebben, niet nu, nu de boot was vertrokken en ze het gevoel had dat haar leven eindelijk - eindelijk! - los begon te komen (van wat eigenlijk?), enfin, vaart kreeg en een doel achter de grauwe horizon. Ze ging ergens heen.
Toch bleef dat reizen op zichzelf een ennui. De
anderen begaven zich om de zoveel tijd op het dek, om met hun hoofd
in de koude, natte wind te gaan staan en godweetwat te ervaren. Dan
kwamen ze in een vlaag van koude terug naar binnen waaien,
opgewonden om niks, blauwig aangelopen en met rode oren en
druipende neuzen. Etta zag daar het nut niet van in. Ze bleef
liever in de kajuit, waar 't haar zonder kachel of fornuis al kil
genoeg was. Nee, landschappen interesseerden haar niet, en zeker
niet in november. Dom en leeg gaapte het je aan, dat geestloze
niemandsland dat als modder en regen en storm lukraak in de wereld
was gekwakt, louter bedoeld om beschaafde mensen ontberingen te
bezorgen.
Diep weggedoken onder een omgeslagen deken, de memoires van
die-of-die dichtgevallen in haar schoot, verzonk ze in
voorbijstromende gedachten. Zoals de boot buiten de afstand
overbrugde, zo overbrugde zij binnen de tijd.
De transit was in Le Havre, waar ze zich zouden inschepen voor de zeereis naar Scheveningen. Daar zag ze trouwens helemaal tegenop, tegen die tocht. Ze had een soort oudtestamentische weerzin tegen de zee, die ze niet kende en die ze vreesde om haar woeste leegte en verpletterende onverschilligheid. Zelf was ze liever per diligence gegaan. Maar de tocht over land scheen nog gevaarlijker te zijn, vanwege de oorlog die in marstempo oprukte richting Henegouwen, Brabant en Vlaanderen.
Dubbel gevaarlijk, in haar geval. De Oostenrijkers mochten haar absoluut niet aanhouden... De zogenaamde baronesse d'Aelders reisde immers in persoonlijke opdracht van Lebrun - de jakobijnse minister die in het Conseil Executif Provisoire namens de Nationale Conventie de buitenlandse zaken vertegenwoordigde. Ook de Franse soldaten kon zij beter niet tegenkomen, want de onderhandelingen die zij met de stadhouder moest voeren gingen buiten de protocollen om. Het betrof een strikt geheime missie.
Alles was door het ministerie geregeld. De bleke, magere jongeman was haar als secretaris toegevoegd, en ook de huurknecht werd voor haar betaald. Het was plezierig om op andermans kosten zo ruim in het personeel te zitten, al sluimerde er bij haar ook enig wantrouwen jegens de rol van de 'secretaris' - van wie ze feitelijk volledig afhankelijk was, aangezien ze zelf geen enkel schriftelijk bewijs bezat van haar opdracht. Zou hij zijn meegestuurd om haar te controleren? haar, op grond van bepaalde instructies, te gebruiken voor iets waar zijzelf niet in was gekend? De brief die ze tussen de oude kranten had gevonden, was 't enige tastbare wat ze kon overleggen. Maar dat verzoek was opzettelijk in de vaagste termen gesteld en bovendien niet ondertekend. Hm, dacht Etta.
Tijdens hun onderhoud had Lebrun ook al benadrukt dat zij in Den Haag op persoonlijke titel diende te spreken. Nou was dat op zichzelf niet zo verwonderlijk, het ging immers om een geheime missie, en dan kon je moeilijk een openbare status met alles d'rop en d'ran gaan eisen, niet? Het was al mooi dat ze zo royaal werd betaald, ze kon zich echt een bezoek in stijl veroorloven. Een eersteklas logement aan het Buitenhof, een eigen rijtuig enzovoort. Pas de probleme.
Alleen de reis ernaartoe, he? Maar ze moest zeggen, het ministerie had zijn best gedaan. Zo bleek de passagiersboot speciaal voor hen te zijn gereserveerd. Er was zelfs een... hoe-heette-dat? een soort kabinetje voor haar alleen, zodat ze in het donker niet elke keer van boord hoefden om in zo'n uitgestorven negorij een herberg te zoeken. Ook het eten werd aan boord geserveerd. Het knoestige, rood uitgeslagen vrouwtje van de beurtschipper kwam twee keer per dag opdraven met de proviand: de ene keer was 't worst met brood en wijn en de andere keer grauwe waterpap met gedroogde zoute vis die ze opdiende in groezelige houten nappen. Het was allemaal natuurlijk minder dan je je zou wensen, maar altijd nog beter dan ze had verwacht. Die vis vond ze zelfs heus heel smakelijk.
Ze wilde ook dat het allemaal goed was. Dit kon haar grote moment worden. Het moest 't worden. Geheim diplomatiek overleg met de stadhouder. Namens Frankrijk - nou ja, niet officieel, maar toch. Van zoiets had ze zelfs nooit gedroomd. Als dit 't niet was, dan wist ze 't niet meer. Nee hoor, dit was het.
Vandaar ook dat ze het smerige eten verdroeg en die ellendige boot met zijn gewiebel en gedein, zelfs de verschrikkelijke zeereis straks.
Hoe dieper de boot doordrong in het grauwe niemandsland dat zich woest en ledig om haar sloot, des te duidelijker werd haar de noodzakelijkheid van deze verwijdering (die een nadering was). Opgeslokt door het barre en onherbergzame, door het niets. Ze moest erdoorheen, dacht ze hooggestemd, ze moest de beproevingen doorstaan als hoeheette-dat? een loutering - die ze moest ondergaan om te bewijzen (aan wie? aan zichzelf?) dat ze de opdracht waard was. Zo zag ze dat. Ja, en zo verdroeg ze alles. Als een deuntje dat je zachtjes neuriet om de moed erin te houden, om te horen dat je er nog bent.
***
Haar hele leven had Etta het gevoel gehad naast de dingen te leven, erlangs. Ondanks al haar routine en handigheid was het haar altijd op het nippertje ontgaan waar het werkelijk op aan scheen te komen, zodat ze bij alle brille en vertoon, bij alle opwinding en levendigheid toch steeds een leegte had ervaren. Een gemis - maar omdat ze niet wist wat ze miste, had ze het nooit zo genoemd. Het was een naamloos gevoel. Het had te maken met iets wat telkens ontglipte en zich verborg - alsof ze keer op keer op het juiste moment net even niet goed oplette en ze er hoogstens in een oogwenk de schaduw of een tochtvlaag van waarnam. Het gaf haar de indruk dat het haar leven lang bij een schijnvertoning was gebleven, een rol die ze moest spelen omdat ze niks beters had dan haar aangeleerde vaardigheden. Haar leven een geheim waar ze zelf buiten werd gehouden.
Dit geheim was in zekere zin haar andere leven - het tweede (en ware) leven dat ze al die tijd ongeweten ernaast had gehad. Het was leeg gebleven en smeekte in het verborgene stilletjes om verwezenlijking.
En nu was het zover. Haar nooit geweten droom
werd eindelijk vervuld.
Niemand wist wat voor een missie zij ondernam. En ook later,
wanneer de vrede tussen de beide Republieken in een hecht
bondgenootschap zou zijn vastgelegd, zou niemand weten dat zij dit
had bewerkstelligd. Iedereen zou zijn schouders ophalen en denken:
vrede, die was er altijd toch al? Maar zij zou weten dat wat
ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend leek, slechts door haar geheime
inspanningen tot stand was gebracht. Zij was voortaan voor de
mensen de schaduw die ongezien wegglipte, zij was degene die achter
gesloten deuren... En voor het eerst zou ze gaan beleven dat de
wereld, waarin ze zich altijd een ongenode gast had gevoeld,
werkelijk de hare werd.
Voorlopig moest ze eerst nog naar Le Havre, op een schommelende
boot over een trage rivier.