Thee met Mlle Frey

'Madame, ik moet U wat vertellen.' Mlle Frey keek haar aan met ogen die glommen van plezier. 'Ik ga me engageren, hoe vindt U dat!' Etta keek haar verstrooid aan. 'En raadt U eens met wie? U raadt het nooit, dat weet ik zeker, dat weet ik gewoon.'

Etta haalde haar schouders op. 'Hoe kan het ook anders, kindje? Je hebt me er nog nooit iets over verteld.' Ze stond ondertussen op, deed alsof ze een of ander papier zocht. Vandaag moesten ze immers met zijn tweeen de tekst van de petitie opstellen.

Erg hartelijk was haar reactie niet, maar na het afgrijselijke en smerige van afgelopen week stond haar hoofd bepaald niet naar verlovingen.

'Bent U dan niet nieuwsgierig, wilt U niet dolgraag weten wie de gelukkige is? Nou ja, dat ben ik zelf natuurlijk, maar ik bedoel wie de andere gelukkige is.' Mlle Frey raakte de draad kwijt door Etta's afwezige houding, kreeg het gevoel dat ze in zichzelf praatte. 'De andere gelukkige: ik zeg dat nu wel zo gemakkelijk, maar ik weet 't natuurlijk niet zeker. Ik denk dat hij gelukkig is, ik hoop dat hij het is, want anders... Maar wat zit ik nou te kletsen. Hij is gelukkig, dat heeft hij me zelf verteld.'

Etta stond bij een van de grote ramen, staarde naar de binnenplaats van het Palais-Royal - waar de zon weg was zodat alles er flets en grauw bij lag als op een vroege ochtend. Terwijl het al na elven was. Het verlaten terras van cafe de Foy, de bomen met hun bladeren nog schuw in de knop, de enkele wandelaars stram en kouwelijk. Ze zag 't zonder echt te kijken. En liet ondertussen het meisje maar doorratelen.

Wilde ze er het fijne niet van weten - of was ze als oudere, nee als Dame (dat klonk gunstiger) soms jaloers op een dergelijke onschuld die ze zelf allang verloren was? Nee, jaloers was ze niet. Ze kon verlovingen gewoon niet uitstaan, ze vond ze zo... benauwend. Alsof de liefde ketens nodig had, anders weg zou vluchten. Toch? Hoewel, haar liefde...

'Francois!' Mlle Frey kon zich niet langer inhouden. 'Het is Francois!'
Etta draaide zich om, keek haar glazig aan. 'En wie mag dat dan wel wezen?'
'Francois! Die kent U toch wel? Francois Chabot!'
'Och nee! Zeg dat 't niet waar is!' Ze verschoot helemaal. 'Die smeerkees! Hoe haal je 't in je hoofd? Je bent toch niet helemaal gek geworden?' En daarna, rustiger: 'Hebben je broers je overgehaald? Natuurlijk, je hebt je laten ompraten. Maar kindje, je had het toch eerst met mij horen te overleggen.'
Mlle Frey stond er sipjes bij. Ze had er behoorlijk spijt van, niet van haar verloving, maar dat ze het had gezegd. Ze beet op haar onderlip. Het liefst had ze haar tong afgebeten. Nu was haar plezier! haar geluk! helemaal foetsie.
Etta kwam bezorgd op haar toegelopen, wilde haar moederlijk betuttelen. 'Heb je al met hem...?' Maar nee, dat behoorde ze helemaal niet te vragen, dat was niet netjes. Etta herstelde zich, deed een stapje achteruit. 'Je hebt hem toch niet... ik bedoel: je houdt hem toch wel... eh, aan het lijntje?'
Mlle Frey begreep kennelijk niet wat haar vriendin hier suggereerde. 'Ja hoor,' riep ze uit. 'Maakt U zich daar maar geen zorgen over. Hij kan niet van me afblijven, die lieverd, hij draait de hele tijd als een hondje om me heen.'
Etta dacht aan de geile abbe Chabot (en ook aan Monsieur Guerre), zag vanwege het gememoreerde 'hondje' in haar verbeelding opeens een knoertachtig staartje opwippen en voelde zich onpasselijk worden. Het was al erg genoeg dat zij als Dame met dergelijke... types! in aanraking moest komen. Maar zo'n meisje als Leopoldine, zo'n ingenue... En haar pupil bovendien... Nee, deze verloving ging niet door, daar zou ze wel voor zorgen.
Het was onuitstaanbaar te beseffen dat zo'n meisje alle fouten ging maken die er te maken waren, terwijl juist zo'n jong ding de kans had om het eindelijk een keer goed te doen. Zelf had ze in haar prille jaren ook nooit willen luisteren, maar zij had dan ook nooit een verstandig iemand in haar omgeving gehad - iemand als zijzelf, bedoelde ze daarmee, iemand die uit ervaring kon spreken.
'Kindje, we moeten het er echt nog eens over hebben. Er zijn een paar dingetjes met betrekking tot M Chabot die je zeker behoort te weten.'
'Wat wilt U daarmee zeggen?' vroeg Mlle Frey verontrust. 'Is er soms iets...? Iets ergs?'
'Enfin,' zei Etta, die merkte dat het zaad van de achterdocht meteen ontkiemde, 'daar hebben we het een ander keertje wel over. Voorlopig hebben we iets anders aan ons hoofd, niet? De politiek is voorwaar geen geringe zaak, jongedame. D'ailleurs, je had laatst zulke heerlijke thee. Kunnen we daarvan ondertussen misschien een kopje...?'
Mlle Frey keek haar bozig aan, liep toen naar de deur om het dienstmeisje aan het werk te zetten.
Toen ze terugkwam, leek ze te hebben nagedacht. 'Madame, ik vind... U doet zo... Maar U bent toch zelf ook wel eens verloofd geweest? Ik begrijp heus wel... of nee, ik begrijp 't niet. Dat U over zoiets moois als mijn verbintenis met Francois zo... zo flauw! kunt doen. Ja, ik vind U echt flauw. Met die insinuaties dat Francois weet-ik-wat allemaal te verbergen zou hebben.'
'M'n lieve, wat ben je toch onnozel. C'est vraiment incroyable, non? Een man heeft altijd iets te verbergen. Dat behoor je heus te weten, hoor, wanneer je je wilt engageren.'
'Hoe kunt U zulke lelijke dingen zeggen? U bent toch zelf ook jong geweest, U hebt toch ook...? U bent zelfs getrouwd geweest, dat hebt U me zelf verteld!'
Etta kon het niet helpen met vertedering op die onschuldige faux pas terug te blikken. Christiaan Palm, mijn god ja. Dat brave procureurszoontje had haar aanbeden. 'Maar ik was toen niet zo... zo geexalteerd als jij nu bent,' verdedigde ze zich - meer tegen haar eigen sentimenten dan tegen Mlle Frey.
'En toch bent U met hem getrouwd.'
Hij had haar zelfs geschaakt, zo verliefd was de drieste Palm geweest. Zijn hele erfdeel had hij voor haar willen offeren - wat zij weer zonde had gevonden. Maar moest ze dat nu gaan uitleggen? Het kwam haar allemaal zo ver en vaag voor, het leek eerder over een ander te gaan. Wat niet zo vreemd was - ze had het hier immers over een voorval van zowat dertig jaar geleden. (Dertig jaar? sneed het door haar ziel, alweer dertig jaar?) Ze voelde plotseling de tijd wegduizelen als modderwater in een regenput, ze werd er een beetje licht van in het hoofd. Alsof ze zojuist ook haar sleutel in dat putje had laten vallen.
Ongemerkt was haar halve leven verstreken. Even niet opgelet - en 't is weg!
Ze herstelde zich bijtijds. 'En gelukkig heb ik hem ook weer verlaten, om een slecht verhaal goed te maken. Wat ons brengt op het eigenlijke onderwerp van ons samenzijn: het recht op echtscheiding ook voor de vrouw. Oftewel: de petitie.' Bij het woord petitie voelde ze haar vertrouwde strijdbaarheid terugkeren - alsof de politiek de panacee was om alle problemen, ook de persoonlijke - nee, juist de persoonlijke - te overwinnen. 'Heus jongedame,' voer ze voort, 'je mag dan wel dwepen met verloving en huwelijk, er komt een dag dat ook zo'n onnozel schepseltje als jij zal beseffen dat niet het huwelijk maar de echtscheiding het geluk der vrouwen werkelijk waarborgt.'
Mlle Frey hoorde de woorden over haar heen vliegen en ergens achterin de salon neerploffen, in de buurt van de console met de goudomrande spiegel erboven. Haar oudere vriendin sprak al niet meer tegen haar, ze oefende voor morgen, wanneer ze aan het hoofd van de degelatie Waarheidsvriendinnen in de grote zaal van de Assemblee kwam te spreken voor een gehoor van 745 afgevaardigden uit 83 departementen: van Calais tot Corsica, van de Nederrijn tot de Pyreneeen en van de Alpen tot aan Kaap Finistere, uit heel de vrije wereld van de Democratie.
'Madame, als ik U even mag onderbreken - de thee is geserveerd.'