Bloedbad

Het begon erop te lijken dat de oorlog met z'n nihilistische soldatenmentaliteit vanuit de anonieme verte langzamerhand naar Parijs zelf was opgerukt, de strijd ongemerkt 'naar binnen' was geslagen. Het werd volstrekt onduidelijk wie nog aan welke kant stond. En waar het over ging. De haat was als het ware losgebroken uit de slagorden, iedereen kon ieders vijand zijn. Of zat er toch beleid achter? De hertog van Orleans, werd er gefluisterd. Maar ook bepaalde figuren binnen de Commune de Paris (Santerre, Robespierre) werden gevreesd, bewonderd ook, om hun geheime machinaties die achter de algehele verwarring konden worden vermoed. Of was het inderdaad een aristocratisch complot van de koning zelf, of liever: van Marie-Antoinette? Ook hun belang bij een verloren oorlog was duidelijk, dat begreep iedereen. Zoiets was het, moest het zijn, het kon niet anders. Want bij al deze chaos moest er toch ergens een Veroorzaker zijn die het overzicht behield?

In ieder geval, een van de eerste slachtoffers was Beaumarchais, wiens peperdure pronkhuis aan de boulevard, schuin tegenover de kaalslag van de gesloopte Bastille, 's nachts op bevel van onbekenden werd geplunderd en vernield. De schrijver en zijn secretaris hadden bijtijds kunnen ontkomen, de aanval was kennelijk aangekondigd geweest. Zijn mooie spulletjes - zijn schilderijen, zijn bibliotheek, zijn buste van Voltaire - waren in triomfale verachting voor het onnutte op straat gegooid. En later, toen de meute naar het Palais-Royal was getogen om welverdiend dronken te worden, hadden ze in Curtius zijn toneelschrijverskop van het wassen beeld getrokken en, op een spies geprikt, een tijdje rondgevoerd langs de cafes, waarna ze het ding in mekaar hadden getrapt en het als een homp onder een biljart was geschopt.

Etta was toch wel geschrokken toen ze dit hoorde, nee, dit was echt niet haar bedoeling geweest toen ze hem bij Chabot had verraden. Al was het evenmin, vond ze, haar schuld. Waar ze vooral van schrok, was de nabijheid van dit geweld. Als dit zomaar kan gebeuren, dacht ze, dan is de bedreiging erg dichtbij gekomen. Dichtbij haarzelf, bedoelde ze daarmee.

Hoe erg, en hoe erg dichtbij dit ook was, het kon nog als een incident worden opgevat - een opstootje, zoiets als wat Etta in de Opera had meegemaakt. Naar, maar niet onoverkomelijk.

Anders - onomkeerbaar anders - werd het toen een paar dagen later ook de Tuilerieen werden bestormd. En hoe. Door een uitzinnige menigte die vechtend, zuipend en naar het scheen zelfs neukend het paleis in bezit nam. Beestachtig was het geweest. Een orgie van bloedige wellust. Mijn god, dacht Etta, als het zover gekomen is dat de koning al niet meer veilig is... en de koningin, de Dauphin, het hele gezin had halsoverkop moeten vluchten, want anders...! De complete Zwitserse garde was uitgemoord, lakeien, hofdames, het was een slachtpartij van jewelste geworden, een bloedbad. Hun afgeslagen koppen waren op de hekken gespietst. Nou ja! dat geloofde je toch niet?

Ze moest 't allemaal van Adele horen, zelf durfde ze de laatste dagen de deur niet meer uit. Je zag maar weer: dat was verstandig ook - met zulke toestanden.

De familie Capet-Habsburg had naar het scheen overhaast toevlucht gezocht in het naast het paleis gelegen Assemblee-gebouw, de voormalige Koninklijke Manege, en was voorlopig in de griffie ondergebracht. Die plek ken ik, dacht Etta, daar ben ik zelf ook geweest. Dus nu bivakkeerde de koninklijke familie daar. Ze kon 't zich haast niet voorstellen. In dat kantoortje! waar het naar zweet en goedkope kleren rook. Niet dat ze zo monarchistisch was (als Hollandse was ze overtuigd republikeins), maar toch: een koning bleef een koning. Zoveel decorum, nee dat liet een Dame niet onverschillig.

Er werd gezegd dat de brouwer Santerre erachter zat, dat die beroepsintrigant de opstandelingen dronken had gevoerd met gratis kannen bier. Als gekken waren ze tekeergegaan in het paleis, dat was niet normaal meer. De halve garde nationale had eraan meegedaan, soldaten-op-verlof, handwerkslieden uit de faubourgs, toevallige dagjesmensen, loslopende schooiers, zelfs afgevaardigden van de Commune de Paris werd er gezegd, iedereen die zin had in een bloedig verzetje, had zich bij de horde aangesloten.

Daarna waren ze met z'n allen de kroegen in gedoken. Niemand had iets betaald, want echt lol had je pas op andermans kosten. De kasteleins hadden er niks van durven zeggen. Geen wonder, dacht Etta, als je zo'n stelletje bloedhonden over de vloer kreeg dat lachend een nog nadruppelende losse kop van een Zwitser of een lakei aan de haren meevoerde.

Grote delen van de stad werden onveilig gemaakt door muitende soldaten, gardisten, gewapende idioten - losgeslagen bendes die op eigen gezag schenen te opereren. Werd er in het geheim een Tweede Revolutie voorbereid? En nu niet een van de hoop, maar van de wraak? Dat betekende een burgeroorlog. Etta kon, wilde het niet geloven. De militaire waanzin had de geesten bedorven, alles en iedereen was alleen nog op verwoesting en vernietiging uit.

Er werd gezegd dat er een Comite Insurrectionnel was opgericht. Dit Opstandig Comite zou buiten de Assemblee om benoemd zijn door degenen die er zelf in zaten. De leden schenen geheim te zijn, ze werden althans nergens officieel bekendgemaakt, zodat het gissen bleef of en in hoeverre dit Comite voor de gebeurtenissen verantwoordelijk kon worden gesteld. Als 't bestond, want zelfs dat was niet zeker.

Er heerste een totale wanorde waarin de proclamaties elkaar razendsnel opvolgden. De koning moest worden afgezet, de Assemblee ontbonden. Nieuwe verkiezingen, een nieuwe Grondwet. De republiek der gelijken! De hogere macht van de belachelijke burger Louis Capet was op niets gebaseerd. Hem zou de hals moeten worden doorgesneden, om op ceremoniele wijze aan te tonen dat de banden met de traditie werden doorgesneden. De Geschiedenis begon nu, heden begon de Toekomst. De rest was prehistorie, het fossiele domein van uitgestorven species en varieteiten.

Wie deze 'ideeen' had uitgedacht, bleef ondertussen onduidelijk. Opeens waren ze er en werden ze uitgeschreeuwd. Ze resoneerden buiten de hoofden om, alsof ze inderdaad vanbuiten kwamen, als donder die eerst rommelde aan de horizon en plotseling insloeg als een bliksemschicht.