Op de tast
Monsieur Guerre reed meteen al de verkeerde kant op. Hij sloeg bij de Porte St-Martin rechtsaf, in noordelijke richting. De stad uit dus. Etta schrok: ze was helemaal vergeten te vertellen waar ze woonde. Maar ook drong het tot haar door: hij had er niet eens naar gevraagd. Ze keek hem van opzij aan, taxerend.
'Ik moet eigenlijk de andere kant op,' zei Etta
bedeesd, bijna verontschuldigend.
'Maar dit is veiliger.' Alsof dat een antwoord was! Toch stelde het
woord veilig haar op een naieve wijze gerust. Een heer die haar
wilde beschermen, dat gaf haar - nog steeds! - een behaaglijk
gevoel.
Haar begeleider hield zijn blik voortdurend op de paarden en op de
slecht verlichte weg gericht, rustig en geconcentreerd. Zijn
zelfverzekerdheid verwarde haar: ze was geneigd zich eraan over te
geven, vertrouwde het aan de andere kant toch ook niet helemaal.
Tant pis. Ze had het na al die narigheid van daarnet wel verdiend,
vond ze, iemand die zich over haar ontfermde. Of liever, Basire had
't verdiend. Hij had haar lelijk laten zitten vanavond. Jammer
alleen dat die lafaard niet zag dat een ander het van hem
overnam.
Ze vond het haast spijtig dat ze zich zorgen moest maken over de
verkeerde richting waarin ze zich begaven. Want als ze eerlijk was,
raakte ze vooralsnog alleen maar verder van huis. Ze kwam hier
nooit, in deze faubourgs.
'Curieus,' zei M Kerr, voor zich uit kijkend en daarom schijnbaar
in zichzelf sprekend, 'U heeft zoiets familiairs. En toch schijnt U
ervan overtuigd dat wij vreemden voor elkaar zijn?'
Zijn poging om een gemeenschappelijkheid te vinden kreeg iets
hardnekkigs. Het was, op een vage, verdekte manier opdringerig.
Maar omdat hij, in formele zin, correct bleef, wist ze niet of het
aan haar zelf lag dat ze zich er zo ongemakkelijk bij
voelde.
'Misschien heeft U de verkeerde voor zich en rijdt U daarom wel
verkeerd.' Het was gevatter dan ze verwacht had. Haar antwoord gaf
haar moed. 'Want wie bent U eigenlijk? U duikt in het donker op
en...'
'Madame, het spijt me dat U mij niet meer kent, maar ik zal mijn
best doen dit verzuim vanavond meer dan goed te maken.'
Hoezo, vanavond? Wat was hij van plan? Hij zou haar toch alleen...?
Dit was toch tamelijk... ja, bedreigend! als ze zich niet
vergiste.
'Voor de tweede keer, Madame, ik heet Robert Kerr. Engels van
geboorte, maar sinds mijn achttiende in dienst van de Vrijheid. Ik
heb als kolonel onder La Fayette gestreden in Amerika...'
Deze uitleg maakte het alweer... vooruit: gedegener.
'Zo, dus U bent kolonel,' zei Etta spottend-koket. Maar ze had
helemaal geen zin om koket te doen.
De weg waar ze over reden was nu bijna helemaal donker. In het
begin waren er nog genoeg lantarens geweest, maar inmiddels waren
daar maar weinig van over. Ze stonden zover uit elkaar dat het niet
meer dan dwaallichtjes in de verte waren. De vale maneschijn gaf
beter zicht. Ze begreep niet dat de kolonel hier verder durfde te
rijden, hoe langzaam het onderhand ook ging.
'U begint warempel gelijk te krijgen, Madame, ik vrees inderdaad
dat we verkeerd zitten. Ik...'
'Ik denk dat we het beste rechtsomkeert kunnen maken, terug naar de
boulevard.'
'Ik dacht dat hier ergens een herberg was waar...' 'Een herberg!?
Maar beste M Kerr, ik wil naar huis.'
'Madame, staat U mij toe. Als ik voor U zorg, dan zorg ik ook goed
voor U. En ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om U zonder
een degelijk souper...'
Jaja, dacht Etta. C'est toujours la meme chanson.
Ze gingen nu stapvoets. De omgeving, voorzover daarvan iets te zien
viel, begon landelijk te worden. Lage daken, hoge hemel. Etta, in
haar avondtoilet zonder jas, voelde de kou optrekken uit de velden,
die ze achter de donkere stulpen vermoedde.
'Rijden we naar Montmartre?' vroeg ze. Ze had geen idee waar ze
waren.
'Dat is niet de bedoeling,' antwoordde hij. 'Misschien is het beter
dat ik even stop om de weg te vragen. Ik weet zeker dat we vlak in
de buurt zijn.'
Etta achtte het raadzamer niet te persisteren. Hij was niet
ingegaan op haar verzoek, en wanneer ze bleef aandringen, werd hij
misschien nog kwaad ook. En dan? Bovendien, het leek haar
uitgesloten dat hier in deze buitengewesten nog leven te vinden
was. Bon, hij zou er zo dadelijk zelf wel achterkomen - met z'n
herberg! - dat er niets anders op zat dan terug te gaan.
M Kerr bracht het span tot stilstand, zomaar ergens, er was niemand
te bekennen. 'Zo!' zei hij, terwijl hij het karosje op de rem trok.
Het klonk als een punt aan het einde van een zin, als een deur die
in het slot klikte. Hij stapte uit, liep - na de paarden even
geruststellend de hals te hebben beklopt - om het koetsje heen en
opende het portier aan haar kant. 'Als U wilt?' Wilde hij dat ze
uitstapte? Ze piekerde er niet over, hier in het donker op deze
landweg, zonder jas.
'Madame, ik kan U echt niet alleen achterlaten. Het spijt me dat ik
U moet verzoeken, maar U zult moeten uitstappen.'
'Maar ik heb niet eens een jas bij me! Hoe ziet U dat voor zich,
dat ik hier...? Nee hoor, dat gaat echt niet.'
'Madame?' Hij bood haar met een elegante beweging zijn zwarte cape
aan, reikte haar de hand om haar behulpzaam te zijn bij het
uitstijgen.
'M Kerr, het is Uw plan, doet U wat U goeddunkt. Maar ik heb echt
geen zin om op m'n souliers hier in de modder te gaan
rondbanjeren.'
'Het is maar een klein eindje, we komen vast snel mensen tegen.'
Hij begon zachtjes aan haar bovenarm te trekken. 'Stijgt U liever
uit, anders duurt het allemaal nog langer.'
Etta wist het niet meer. Moest ze nog een keer protesteren? Hij
luisterde immers niet. Of was het beter hem z'n zin te geven - om
ervan af te zijn? Maar ze wilde helemaal niet op zoek naar een
herberg. Souperen! ze moest er niet aan denken.
Hij trok ondertussen zo stevig aan haar arm dat ze zich moest gaan
verzetten. 'Monsieur, alstublieft! Laat U mij toch los.' Ze smeekte
hem. Ze wou het niet, het gebeurde gewoon. 'Monsieur, s'il vous
plait!'
Op zijn gezicht verscheen zo'n mannengrijns, bekend van
kaartspelers met een hand vol troeven. Hij had alle slagen, hij
ging winnen.
'Toe, gelooft U me nou! Ik wil terug!' Etta begon de situatie toch
echt onaangenaam te vinden.
'Nee, ik geloof U niet. Anders was U immers niet met mij meegegaan.
U plaagt mij, ik weet het zeker, U plaagt mij om mijn begeerte te
vergroten.'
En lachend, haast giechelend, sleurde hij haar het rijtuig uit. Ze
viel zowat, kwam vol met haar lichaam tegen hem aan. Hij hield haar
tegen - of drukte hij haar juist tegen zich aan? Ze wilde zich
losworstelen, voelde hem echter des te krachtiger om zich heen. Of
waren het alleen zijn handen die haar overal...? En ze rook hem, ze
rook zijn lust. Toch kon ze niks bewijzen - gesteld dat dit aan de
orde was. Zij was het die tegen hem aan viel, die zich in zijn
greep vast worstelde. En in de eerste plaats was zij zelf met hem
meegegaan.
'Ziet U wel? Zo onaangenaam is het allemaal niet.' Hij ademde zwaar
door zijn neusgaten, terwijl hij haar stevig bleef vasthouden,
zogenaamd om haar voor verder vallen te behoeden.
Etta dacht aan de stad, zo dichtbij en toch zo oneinig ver vanhier
- waar mensen gezellig bijeenzaten en plezier maakten, waar
iedereen (of in ieder geval Basire, want ja, ze dacht aan Basire)
onbezorgd het glas hief, een mooi glas dat glansde in het licht van
luchters, fonkelend van voorpret... en waar het niet bestond dat
zij hier in deze modderpoel, door deze beleefde bruut, geschonden
werd.
Tegelijk bereikte haar geest een buitengewone helderheid. Ze moest
een plan bedenken, als ze niet snel met een plan kwam, ging het
slecht met haar aflopen (iets dat ze zich overigens niet werkelijk
kon voorstellen, het dreigende speelde zich als het ware rondom
haar af, vandaar dat ze ondanks alles vanbinnen opmerkelijk rustig
bleef).
Waar kwam de situatie feitelijk op neer? Op een kwestie van wil,
waarbij de zijne sterker bleek dan de hare. En hoe meer ze zich
verzette, des te krachtiger hij pareerde. Zijn wil kon ze niet
overwinnen, maar misschien kon ze hem sturen. Bijsturen.
Misleiden.
'Dus U vindt dit niet onaangenaam?' vroeg ze op zo'n misprijzend
toontje van een Dame die beter gewend is.
'Nee, U toch ook niet?' Hij had zijn arm rond haar middel geslagen
en probeerde zijn neus zo ongeveer in haar oor te steken.
'Maar, mon cher colonel, we zijn hier niet in Amerika; in Parijs
houden de dames er niet zo van om in de buitenlucht... enfin,
zullen we niet liever bij mij thuis...? Als U wilt souperen: mijn
huispersoneel heeft vast wel iets geregeld.' (Hoor mij, dacht ze.
Huispersoneel.)
'U nodigt mij bij U thuis uit?' Hij liet haar los, keek haar
peilend aan.
'Waarom niet? Dat lijkt me wat comfortabeler dan hier op de
prairie, waar U zich misschien... maar ik niet hoor.' Ze had beet,
ze voelde het. Nu niet te snel weer in het rijtuig stappen, hij
moest het allemaal zelf bedenken. Hij moest de indruk houden dat
hij alles nog steeds onder controle had.
'Goh, bij U thuis. Weet U dat wel zeker? Worden we daar niet...
gestoord? Ik bedoel...'
'Monsieur, ik ben niet gewend dat men mijn invitaties afslaat,
zeker niet op een uur als dit.'
Haar voorstel scheen hem te overtuigen. Hij stond er eventjes bij
te kijken alsof hij niet toch iets vergeten was - snuifdoos? hoed?
wandelstok? alles bij me? - en vloog daarna naar voren om de
paarden te keren. Etta stond er kouwelijk bij te kijken, haar blote
armen over elkaar geslagen.
'Zo, stapt U maar snel in.' Hij hield het portier open en leidde
haar met een slap, onnadenkend handje.
Etta overwoog ondertussen haar volgende manoeuvre. Er was
natuurlijk geen sprake van dat hij bij haar thuis... Ze wilde niet
eens dat hij zou weten waar ze woonde.
'De boulevard, zei U toch?' M Kerr zette het rijtuigje in beweging.
Nu had hij duidelijk minder plezier in de verlatenheid van deze
duistere weg. In de verte het licht van Parijs, maar om hen heen
het donker dat dwong tot stapvoets rijden.
Het gaf Etta enig respijt, tot aan de Porte St-Martin. Dan moest ze
het juiste adres verzonnen zien te hebben.
'Ik heb het de hele tijd al gedacht,' sprak M Kerr tevreden, 'dat U
zo'n moderne dame was. Zo een die tegen het huwelijk is en voor de
vrije omgang der seksen. Amazones, zo worden ze toch genoemd? Niet?
De vrouwen die de schaamte hebben afgelegd, die hun natuurlijke
driften willen volgen.' Nu moest ze oppassen, niet kwaad worden.
'Ik heb zelfs in Uw gezelschap gedineerd, nu weet ik het zeker, U
was plotseling verdwenen. Alleen, Uw naam ben ik kennelijk
vergeten. Meunier, zegt U? nee, dat zegt me niets. Er staat mij
iets aristocratisch bij: de... du... de la... Of bent U verklaard
ci-devant, en is de naam die U mij noemt een nederige hommage aan
de democratie?'
Etta dacht: verdorie, hij zal me toch niet kennen? Dat moet ik niet
hebben, hoor. En ook: waar moet ik me in godsnaam heen laten
brengen? Naar Basire?
Natuurlijk - naar Basire!
Maar als die nog niet thuis was? Zijn huisknecht zou haar niet
beschermen. Bovendien, deze Kerr was een getrainde militair. En wat
dan?
Er schoot haar echter niets beters te binnen. Of misschien...? Mlle
Frey en haar broers? Maar het Palais-Royal, dat zou hij vast niet
vertrouwen. Veel te veel mensen die hem... nee, daar trapte hij
nooit in. Ze moest Basire proberen, er zat niets anders op. Ze had
Basire ook zelf nodig, dat ook. Ze had hem heel erg
nodig.
'Bij de Opera kunt U het beste meteen linksaf slaan, de oostelijke
boulevard op. Langs de vaudeville-theaters, weet U wel?' Ze moest
kordaat blijven, opgewekt. Anders kreeg hij haar door. Op naar het
boudoir! mijn god, wat vreselijk alleen al dat hij dat dacht. En
dat zij hem hierin aanmoedigde als een... als een hoer die 't voor
niks deed.
Deze afschuwelijke man had waarschijnlijk niet eens door hoezeer
hij haar vernederde. Of juist wel! schoot het door haar heen. Hij
scheen haar immers ergens van te kennen, deed tenminste alsof. Zou
het van het begin af aan de bedoeling zijn geweest om haar...? een
vooropgezet plan? Het was niet uitgesloten dat hij alles op
voorhand had geweten. Zijn hele optreden was immers berekenend
geweest. Hoe hij haar had aangesproken, meteen de verkeerde kant op
was gereden, zijn zinspelen op haar openbare rol in de
vrouwenrechten, en nu ook dit weer. Zou hij weten dat ze hem naar
het huis van Basire leidde? Maar wat kon hij daarmee voorhebben?
Haar vernederen, ja dat was duidelijk. Maar waarom?
Bij de Opera was het nog steeds redelijk druk, al kon je nergens
meer aan merken dat er iets aan de hand was geweest. Etta zocht op
de trappen, op de stoep, bij de standplaats in de gauwigheid naar
een bekend gezicht. Wie weet. Maar nee, het ging te snel, het zei
haar allemaal niets.
'U zegt maar hoe ik moet rijden,' opperde M Kerr toen ze linksaf de
boulevard op gingen. Op de wandelpaden onder de bomen liepen
groepjes mensen en ook op de rijweg was behoorlijk wat
verkeer.
Op de een of andere manier stelde de stadsdrukte Etta enigszins
gerust: ze was in ieder geval weer op bekend terrein - alsof ze,
door de omgeving te vertrouwen, ook de situatie gewoner kon gaan
vinden.
Toch kon ze beter blijven opletten, want zo goed kende ze de route
naar Basire immers niet. En hij mocht straks point du tout merken
dat ze moest zoeken naar haar zogenaamde eigen huis. De vorige
keer, met die koetsier, was het immers ook niet vanzelf gegaan. Rue
Neuve-St-Gilles, repeteerde ze voor zichzelf. Langs die blinde muur
naar beneden en dan rechtsaf de Impasse de St-Pierre in. Mijn god,
Basire zag haar al aankomen! met die hitsige kerel. Daar had ze nog
niet over nagedacht, maar enfin. Had hij haar maar niet in de steek
moeten laten. Met z'n fijne vrienden.
Ze waren inmiddels de vaudeville-theaters al gepasseerd. 'Hier is
't vlakbij,' riep ze op goed geluk. 'We moeten de Rue
Neuve-St-Gilles in. Die kent U waarschijnlijk wel, met die blinde
muur.' Ze zei het in de hoop dat hij het dan zelf zou weten. En
voor de zekerheid op zo'n toon dat hij vast niet wilde laten merken
dat hij het niet wist.
'Bij een kerk, is 't niet?' Hij liet vertrouwelijk zijn hand op
haar dij rusten.
Ze durfde er niet naar te kijken, naar die hand, want ze wist al
dat hij zou gaan grijnzen, als hij merkte dat ze keek. Bovendien
moest ze de weg in de gaten blijven houden. Straks reed hij expres
verkeerd, om haar te testen. Hier was 't toch? Verdorie, het was
ook zo donker in dit deel van de stad. Echt een dooie
hoek.
'U zegt maar wanneer we af moeten slaan.' Hij zei het
triomfantelijk - dacht ze. Zou hij aan haar hebben gemerkt dat ze
het hier niet zo goed kende?
Gelukkig, ze wist het weer. 'Ja, hier!' riep ze, waarschijnlijk net
iets te opgelucht.
'Dat had U ook wel iets eerder mogen zeggen, ma chere.' Hij rukte
geergerd aan de teugels. 'Nu moet ik de paarden zien te
keren.'
'Maar ik dacht dat U het wist, U zei zelf...'
'Jaja, het is al goed.' Behendig leidde hij het span een stukje
achterwaarts en draaide vervolgens de zijstraat in.
Het buurtje van Basire was nauwelijks verlicht. Alleen helemaal aan
het einde van de Rue Neuve-St-Gilles, op de hoek bij de Impasse,
brandde zwakjes een lantaren.
'Niet zo veilig hier, dunkt me, voor een Dame alleen,' merkte hij
fijntjes ongepast op.
God, wat haatte ze deze man. Alles werd door hem geperverteerd: de
juiste omgangsvormen, de galanterie, het vertrouwen in het Goede en
nu ook haar liefde - want ze had hier vanavond verdomme zullen
aankomen na een avond in de Opera. Maar niet zo, nee niet
zo.
Ze wees hem waar hij moest parkeren, stapte toen snel uit om een
paar meter op hem te winnen. Bonkte op de deur omdat ze de schel
niet meteen kon vinden.
Dat verbaasde M Kerr, die er iets van wilde zeggen. Net op dat
moment ging de deur open, verscheen het afgetobde hoofd van een
oude knecht. Was het dezelfde als laatst? Ze wist 't niet zeker, ze
had een slecht geheugen voor bedienden. Wat moest ze doen? De naam
van Basire noemen? Of snel naar binnen en de deur dichtsmijten, het
de knecht later uitleggen? Misschien hield die sukkel haar wel
tegen, duwde hij haar terug naar buiten... recht in de armen van
die bruut.
'Zou je je Meesteres niet eens snel binnenlaten, of is de Revolutie
je naar je kop gestegen, pummel?'
De bediende verstijfde. Van angst? van verontwaardiging?
O nee, dit liep helemaal mis. Alles verpestte die geperverteerde!
zelfs haar redding ontnam hij haar straks nog.
Wat te doen? Zonder erover na te denken worstelde ze zich tussen de
bediende en de deurpost naar binnen. Tot haar opluchting werd ze
niet tegengehouden. 'Help me,' fluisterde ze in het voorbijgaan.
'Help me alsjeblieft.'
Ook M Kerr wilde zich een weg naar binnen banen, maar dat ging
niet. 'Uw naam, Monsieur. Ik moet Uw naam weten, anders kan ik U
niet aandienen.' Etta bewonderde de koelbloedigheid van de oude
bediende, overigens zonder enige hoop, aangezien ze voorzag dat M
Kerr geweld zou gaan gebruiken. Maar dat deed hij niet. Ze stond
achter de knecht, M Kerr keek haar over diens schouder recht en
strak in het gezicht. 'Ik zie U later nog wel, Madame. Ik zie U
later nog wel.'
Toen draaide hij zich om en kon de oude snel de deur dichtgooien en
vergrendelen. Hij zei niets, zij zei ook niets. Ze bleven allebei
stil luisteren naar de voetstappen, het kraken van het rijtuig, het
dichtslaan van het portier, naar het snuiven van de paarden, het
ketsen van de hoeven op de stenen - ze bleven luisteren totdat het
hoefgeklepper en het wielengeratel om de hoek verdween. En ook toen
bleven ze luisteren, ze luisterden totdat er niets meer te horen
viel.
'U komt voor M Basire, neem ik aan?' Zijn fijngevoeligheid
ontroerde haar. Misschien was het onverschilligheid om met geen
woord aan het voorval te refereren - maar fijngevoeligheid kwam
haar beter uit. Die beviel haar vooral zo omdat hij een bediende
was, dus iemand die het meer van zijn hart dan van zijn verstand
moest hebben. Die dus gemakkelijker meende wat hij
voelde.
Ze knikte dankbaar: ja ik kom voor hem.
'Maar M Basire heeft al bezoek. Ik denk niet dat hij gestoord wil
worden.'
'Ook niet voor mij?' probeerde ze.
'Ik vrees van niet, Madame. Hij is tres occupe, als U begrijpt wat
ik bedoel.'
'Maar ik moet hem even zien.' De wanhoop brak door, ze kon er niets
aan doen. Ze moest Basire... hij kon haar toch niet
zomaar...
'Ach, komt U dan maar even mee, Madame.' Ze verborg haar tranen
achter haar handen, terwijl de knecht zo vriendelijk was haar naar
de keuken te begeleiden waar hij een pot warme chocola op het
fornuis had staan. 'Ik moet dit straks naar boven brengen, maar
Meneer zal het vast niet erg vinden als ik U een kopje inschenk.
Gaat U zitten, gaat U zitten.' Hij veegde nerveus over de zitting
van een houten keukenstoel, kennelijk om te demonstreren dat die
voor schoon kon doorgaan.
Etta zeeg neer in haar ravissante rode avondkleding, als een
prachtige vogel die na zonsondergang neerstrijkt voor de nacht,
zijn vleugels dichtklapt, zijn veren verschikt. Ze steunde met haar
ellebogen op het tafelblad en hield haar gezicht in haar handen
verborgen. Haar maquillage was vast een ruine. Als Basire haar zo
zag...!
De knecht schonk een kopje chocola in, zette het zwijgend voor haar
neer. Daarna hoorde ze hem achter zich rommelen en rammelen met
servies, ze zag tussen haar gespreide vingers door hoe hij met een
dienblad voorzichtig schuifelend de gang op ging, naar de
trap.
Wilde ze wel dat Basire beneden zou komen, met de beddengeur van
haar stand-in nog om zich heen? En haar hier in de keuken zou
vinden, bezoedeld als een op een landweg afgewerkte sloerie,
verfrommeld van verdriet? Nooit was de liefde haar zo desolaat
voorgekomen als vanavond - ze voelde zich niet eens verdrietig.
Leeg, dat was alles. Dood. Ze wist niet eens of het een gevoel was.
Het was eerder de ervaring van een afwezigheid - alsof alles wat
voor haar waarde had, verdwenen was en er alleen iets viezigs was
overgebleven, een kliekje dat verpieterde omdat niemand het meer
moest.
'Meneer laat zich verontschuldigen.' De knecht was terug van zijn
herendienstje. 'Het spijt hem zeer, laat hij weten. Maar hij heeft
aangeboden dat ik U naar huis mag brengen.'
'O,' zei ze, meer niet.
'Als U even geduld heeft, dan arrangeer ik een rijtuig. Drinkt U
ondertussen rustig Uw chocola uit. En als ik U verder van dienst
kan zijn...?'
Ze schudde haar hoofd, neenee, het is al goed.
De knecht trok een cape om zijn stramme schouders, slofte naar
buiten.Toen de deur dichtsloeg, werd het plotseling heel stil in
het vreemde huis. Etta hoorde haar eigen ademhaling, het ritselen
van haar japon, de bloedsomloop in haar oren. Ze probeerde niet te
bewegen, niet te ademen, niet te bestaan - om de stilte beter te
kunnen horen. Of wilde ze per se iets opvangen vanboven? Een
onderdrukte giechel, gekir, gehijg. 'Toe Claude, nog een keer!' Om
het bewijs geleverd te krijgen, een akte van vernedering - alsof ze
de waarheid anders niet kon geloven.