Curtius' Panopticum

Alles aan de oorlog stond haar tegen. Parijs was Parijs niet meer, met al die opgewonden rekruten uit de provincie. Elke dag stroomden ze met karrenvrachten tegelijk de stad binnen. Wat deden ze hier? Ze wilden toch naar Koblenz? Konden die kwartiermakers dan niet oprotten? Ingerukt, mars!

Ook onder de gewone burgers voltrok zich een verandering. De oorlog maakte bij iedereen, ook bij de thuisblijvers, iets duisters los, een drift tot... ja, tot wat eigenlijk? Om iets te overtreden. Alsof zich ineens op alle gebieden een onbedwingbaar verlangen tot grensoverschrijding begon te ontpoppen. Je merkte het aan de brutaliteit, de grofheid. Die was er altijd geweest. Natuurlijk. Daar hoefde je Etta niets over te vertellen. Maar het was altijd een bedeesde grofheid geweest, eentje die wel beter wist, die als het ware per ongeluk ontsnapte, met het 'pardon' er als een prijskaartje nog aan.

Nu overtrad men triomfantelijk, met overgave. De verklaring van de vijandschap met het buitenland verschafte niet alleen de natie maar ook iedere afzonderlijke onderdaan kennelijk het recht om het eigene tot in al zijn duisterheid vrij baan te geven, zonder acht te slaan op het andere. Nee, erger: met de bedoeling het andere, het vreemde te overdonderen en te vernietigen. Misschien merkte Etta deze verandering eerder op aangezien zij als vrouw en als buitenlandse automatisch tot de gewraakte hostilitas van het andere en het vreemde werd veroordeeld, buitengesloten uit de grimmige euforie die schreeuwend door de straten ging - en die misschien alleen voor haar grimmig en schreeuwend was, daarentegen voor de mensen wie het aanging juist iets edels en hoogstaands betekende.

Er was een krantje dat iets naars over haar had geschreven. Het stelde niet veel voor, dat artikel. Maar toch, he? Ze wist trouwens wie erachter had gezeten: Mme Louise de Keralio, de hoer van de Revolutie met haar net iets te opzichtige hoeden en haar wangen dik onder de rouge gesmeerd, ten teken dat schaamte bij haar aangebracht diende te worden. Dat mens had vorig jaar, na de mislukte vlucht van de koning en subs. het neerslaan van de antimonarchale rellen op het Champs-de-Mars, ook al geprobeerd haar zwart te maken. Uit afgunst, zulke secreten kenden alleen afgunst als drijfveer. Zelf kon ze niks, ze had d'r laster laten schrijven door haar echtgenoot, de kruidenier M Francois Robert ('Robert-rhum' werd hij genoemd, vanwege zijn illegale handeltjes in de Caraiben). Vervelend was 't ondertussen wel.

Vorig jaar was ze dankzij Mme de Keralio nota bene zelfs gearresteerd - wegens vermeende Pruisische banden. Ze zou zogenaamd in contact hebben gestaan met 'andere buitenlandse agenten', met name die twee merkwaardige Duitse miljonairs die in de Revolutie waren geinfiltreerd: de geperverteerde Spreker Der Mensheid Anacharsis Cloots uit Kleef en de duistere Israeliet Ephraim uit Berlijn, die bepaalde democratische posities probeerden te usurperen door het ondershands aanbieden van aanzienlijke sommen gelds. Omkoping dus. Wel, had ze gezegd, als ze zo goed was met zulke rijke heren, dan had ze het heus voor haarzelf wel beter geregeld. Ze had zelfs moeite om de huur op te brengen. Ga maar navragen.

En nu was het wederom 'Pruisische affectie' die haar werd aangepraat. Ditmaal tapte Robert-rhum - anoniem evidemment - uit een ander vaatje sterke verhalen, baseerde zich op haar voormalige - enfin liaison vooruit dan maar met Goltz. De ambassadeur was door zijn koning, Friedrich Wilhelm ii, overigens allang teruggeroepen naar het Brandenburgse thuisfront, dus als zij al iets met Goltz had gehad, dan was men met beschuldigingen aan de late kant, docht haar. Enfin, hinderlijk was 't en bleef 't, zulk geinsinueer. Zeker nu haar betrekkingen met het Huis van Oranje ('die Duits-Dietse sponde') in een kwaad daglicht werden gesteld, waarbij de lasteraars niet schroomden de Republiek leugenachtig als bondgenoot van de Pruisisch-Oostenrijkse coalitie af te schilderen. Van geheim correspondente ten dienste van de raadpensionaris werd ze zowaar gebombardeerd tot geheim agente van de Pruisische reactie!

Wat moest ze doen? In een ander krantje (via Carra?) terugslaan door de neutraliteitspolitiek van Den Haag uit te leggen? Maar neutraliteit was niet genoeg, men moest hier in Parijs overtuigd raken van de banden tussen de twee staten die beide de Vrijheid boven alles liefhadden. Ja, de Republiek stond in wezen aan de kant van Frankrijk. Als ze dat in Den Haag eens eindelijk gingen begrijpen, dat de Franse zaak de zaak van allen was.

Ze had zich naar aanleiding van de aantijgingen bij de prefectuur moeten melden, uit moeten leggen dat de Republiek in het algemeen en zijzelf in het bijzonder de Vrede boven alles stelden, dat zij persoonlijk de Pruisen haatte als Oostenrijkers en de Revolutie beschouwde als de gerechtige overwinning van de Mensheid op de Tirannie. Daar draaide ze haar hand niet voor om! Al werd haar dossier, gearchiveerd onder Verdachte Personen, door de voortdurende laster alleen maar dikker en dikker.

Ondertussen zat ze nog eens in een extra lastig parket door dat gewerengedoe. Als het ontdekt zou worden dat zij als buitenlandse in het verborgene wapens verhandelde, dan hing ze. Dan hing ze hier in Parijs en ginds in Den Haag. Maar het voorschot had ze echt nodig, daar had ze inmiddels te zeer op gerekend. Het was natuurlijk niet bepaald handig om er nu nog aan te beginnen, terwijl overal in Europa de oorlogsvoorbereidingen in volle gang waren gezet.Wat moest ze zonder geld? Zonder geld geen geweten, zo was 't nu eenmaal.

M Gudin, de secretaris van M de Beaumarchais, wilde de kwestie gelukkig even discreet afhandelen als zijzelf. Ze moest glimlachen om de geheimzinnigheid die hij in acht nam - alsof ze een rol kreeg toebedeeld in een comedie d'intrigue waarin het decor deuren tekortkwam om het onvoorziene achter te laten verdwijnen. Aanvankelijk had ze niet eens begrepen waar het over ging, zo raadselachtig was zijn brief geweest. Ze had gedacht dat er een misverstand in het spel was, aangezien er hardnekkig sprake was van een of andere 'zending boeken uit Holland'. Wat wist zij daarvan? Pas bij de referentie aan 'zestigduizend bladzijden octavo' ging haar een licht op en kon ze de naam van de ondertekenaar in verband brengen met de gewerenkwestie.

Ook hun ontmoeting verlangde de toneelsecretaris met mysterien te omhullen. Eventuele getuigen dienden bij voorbaat op een dwaalspoor te worden gebracht, zodat ze achteraf - als 't zover mocht komen - een vals signalement zouden overleveren. Een overheersend kenmerk was voldoende, meende hij. Dat wist hij van 'de Meester'. De mensen hadden geen oog voor het geheel, ze konden alleen bijzaken onderscheiden. 'Hun zwakte is onze kracht,' was daarom het devies. 'Hun hoop doet ons leven.' M Gudin had er vanzelfsprekend begrip voor dat zij niet de hele rekwisietenafdeling van de Comedie Francaise tot haar beschikking had, maar met de referenties van de Meester kon ze daar gerust... Zelf zou hij als 'Spanjaard' zijn opwachting maken.

Zelfs de plek die hij had gearrangeerd vertolkte zijn kennelijke behoefte aan misleiding en gezichtsbedrog: Curtius' Panopticum, het ooit zo populaire wassenbeeldenmuseum in het Palais-Royal.

***

Op de aangegeven dag meldde Etta zich bij de ingang van het Panopticum. Zonder vermomming. Ja, jammer hoor, maar ze had niks kunnen vinden. Een man had 't wat dat betreft veel gemakkelijker. Rollen genoeg, de heren konden kiezen wat ze wilden, de wereld was hun op 't lijf geschreven.

Maar voor haar...? Als je niet de Dame uithing, bleef er weinig verheffends over. Alleen in het ondergeschikte waren de mogelijkheden gevarieerd: viswijven, bakkersvrouwen, dienstmaagden, melkmeiden - ze hadden allemaal hun schamele tekenen des onderscheids. Wilde je schitteren, ja dan moest je 't helemaal zelf zien te klaren. Geen voorbeeld of niks. Een Dame moest zichzelf zien uit te vinden - op de tast, want haar mogelijkheden waren in duister gehuld.

Etta verscheen dus gewoon als baronesse d'Aelders, met haar brede gepluimde hoed en haar bladgroene geplooide rok zwierig onder haar brede roodleren ceintuur. De pose der strijdvaardigheid, de rol van de vrouw die heel goed haar eigen zaakjes weet te regelen. Al wist ze, op dit moment, even niet of ze meteen naar binnen zou gaan - of beter buiten kon blijven wachten.

Er waren geen andere bezoekers, de portier keek haar vragend, afwachtend aan, klaar om haar een toegangsbiljet te verkopen. De loop was er bij Curtius duidelijk uit, vroeger stonden hier altijd rijen dagjesmensen te drommen om naar binnen te mogen.

Nu waren er andere, heftiger attracties, veronderstelde ze. Men wilde geen beelden meer, men snakte naar de directe ervaring - geen geboetseerde bijenwas, maar vlees en bloed. Vorm werd niet langer beschouwd als het omhulsel van de Waarheid, het werd gezien als verhulsel. De decors werden gesloopt, de maskers afgerukt, de kostuums werden aan stukken gescheurd. De Waarheid diende tegenwoordig naakt te gaan, als een pasgeboren kind. Maar een kind kon niet spreken! Enfin, c'etait ridicule. Mais vrai. Helaas.

Nou ja, ze ging toch maar liever meteen naar binnen. Hier op het binnenplein van het Palais-Royal voelde ze zich namelijk niet zo prettig. Het openbare feestpaleis van Parijs leek dezer dagen warempel een kazerne met appelplaats, waar iedere idioot met een zelfgemaakt uniform meende te moeten paraderen, roepend 'De keizer moet dood!', 'Elke Pruis is een Pruis te veel' et cetera ad infinitum. Wat een treurnis! Lompheid werd voor mannelijk gehouden, domheid voor dapper. Nee, gauw weg hier.

In het Panopticum heerste een toverachtig geensceneerd schemerduister. Haar ogen, nog gewend aan het waterklare daglicht, prikten ervan.

Sinds de laatste keer dat ze hier was, ergens in zoveel-entachtig, had Curtius nogal wat veranderd. De buitenlandse vorstenhuizen waren opgeruimd, zo te zien. Ze herinnerde zich nog wijlen Frederik de Grote en keizerin Maria-Theresia zaliger - maar daar waren kennelijk alweer balletjes van gedraaid om later iets nieuws uit te boetseren. Het Panopticum ging duidelijk met zijn tijd mee. Toch was het voor een wassenbeeldenmaker in deze troebele tijden waarschijnlijk geen doen, als het erop aankwam. Zo had hij Marie-Antoinette voor de zekerheid alvast weggehaald, maar haar Lodewijk xvi laten staan - al had de witgepoederde dikkerd zijn staatsiekleding moeten verruilen voor iets alledaagsers, zodat hij er niet meer uitzag als een koning; eerder als een malle rentenier uit de provincie, wiens enige verzet tegen de verveling bestaat uit de jacht, wanneer hij giechelend van sensatie oude duiven en dikke patrijzen uit de bomen knalt. Een mollig mannetje dat droomde van het hazenpad.

De wassen beelden gloeiden op in de schemer, als acteurs in een tableau vivant - dankzij het vernuftige voetlicht dat onderaan de sokkels was geinstalleerd.

He, daar had je maarschalk La Fayette, de voormalige Bevrijder Van Twee Werelden, hoog op zijn witte schimmel van kapok. Ook al zo iemand die zijn tijd duidelijk had gehad. Per ongeluk de selectie overleefd, maar er kon langzamerhand toch echt beter iets anders van gekneed worden. En hier, ach Mirabeau, de oude rat. 'Wanneer ik mijn verschrikkelijke kop opentrek, durft niemand me in de rede te vallen.' Ja, ja, rustig maar. De zogenoemde Genius achter de Grondwet, 'machtiger dan de koning', had zich vorig jaar dood laten pijpen tijdens een feestje in het boudoir van z'n maitresse, enfin. De pokdalige huid was trouwens goed gedaan, dat moest gezegd. Voor een dode oogde hij behoorlijk levensecht.

In een volgend kabinet stonden de philosophen, ooit almachtig heersend over Heden en Toekomst, nu als was in de handen van de Eeuwigheid. Rousseau, Diderot, Voltaire, het heilig driespan van het nieuwe denken. Wilden elk een andere kant op, werden thans zonder tegenspraak tot zwijgende eensgezindheid geforceerd.

Ah! en daar had je... ja, dat was 'm, verrek. Beaumarchais. Ze kende hem niet persoonlijk, ze moest het op het naambordje lezen. Zo, daar stond-ie dan, haar grote handelsvriend. 'Enchantee, Monsieur l'ecrivain arme! Je me rejouis de notre negociation. Vijftienhonderd livre, daar kunt U zich vast in vinden, niet? Graag in goud, zoals U zult begrijpen, want die assignaten, daar kan niemand van op aan.'

Beaumarchais zag er jong uit, voor zijn leeftijd, met frisse blosjes op vlezige wangen en een ternauwernood ingehouden mond waarachter je pasklare repliek kon vermoeden. Heel scherp allemaal, ook de fijntjes omrimpelde ogen. Al mochten zijn rode frak, zijn bestikte vest en zijn hooggesloten kanten blouse met ruches gerust eens worden afgestoft. Straks kwam de mot of de mijt er nog in! En meneer leefde nog, mocht hij hopen.

'Aha! Madame. Enchante, naturellement. Ik zie dat U met de Meester al vrijwel tot een akkoord gekomen bent.'
Etta schrok zich dood. Ze had hem helemaal niet zien staan, M Gudin. Was hij zojuist binnen komen lopen of had hij zich de hele tijd al tussen de beelden opgehouden? Mijn god, als hij maar niet...
M Gudin zag eruit als een Spaanse ridder in een schelmenklucht, met lange zwarte manen en een vettig puntbaardje plus een glimsnor die zo mogelijk nog scherper was aangedraaid. Geen wonder dat ze hem niet meteen had opgemerkt tussen de wassen beelden! Alleen het voetlicht ontbrak eraan. En hij maakte geluid, natuurlijk. Behoorlijk veel trouwens. Zijn laarzen rammelden van de sporen, zijn degen kraste over de vloer.
Het scheen hem niet te storen dat zij zich niet had vermomd, kennelijk had hij vooral zelf een aanleiding willen vinden om eindelijk eens een fijne rol te mogen spelen. Graaf Almaviva, daar deed zijn uitmonstering haar aan denken. Niet erg handig overigens van de secretaris - om uitgerekend een personage van zijn eigen opdrachtgever te kiezen. Wanneer hij anoniem wenste blijven, niet? Soit, dat was zijn zorg. Hij deed maar, zij had zaken aan haar hoofd.
Etta achtte het 't verstandigst om het gesprek a l'instant naar zich toe te trekken, de ander onverwijld voor het voldongene van bepaalde feiten te plaatsen. Haar voorschot bijvoorbeeld. 'In ruil daarvoor bied ik U protectie,' legde ze welwillend uit, want zo iemand moest er toch iets voor terugkrijgen, voor dat mooie geld van 'm, al was het maar verplaatste lucht.
'U moet het zo zien, het optreden van Uw Meester...' (Ze wilde onbesuisd zeggen, maar nee. Driest? Of...? Onverschrokken, ja dat was het woord.) 'De onverschrokken wijze waarop Uw Meester...' (Het bleek lastig om de stommiteiten van Beaumarchais diplomatiek weer te geven.) 'Nee, laat ik 't U anders zeggen.' (Ze bedoelde: wat denkt hij wel, zomaar de Republiek binnenstappen om een schip vol geweren weg te kapen. In oorlogstijd nota bene. We zijn niet gek.) 'De Hollandse geest is anders dan de Franse,' probeerde ze voorzichtig. 'Bedachtzaam, nuchter en overwogen, dus wellicht een tikkeltje traag voor Uw Meesters esprit.'
Ze keek naar het wassen beeld, dat er bepaald droogjes bij stond. Maar toch, ze durfde niet helemaal uit te sluiten dat het levensechte konterfeitsel van de toneelschrijver op de een of andere rare manier kon meeluisteren.
'Men moet de mores in de Republiek terdege kennen om ze te kunnen bespelen,' ging ze verder.
'Waar wilt U heen?' Gudin werd ongeduldig.Wantrouwig ook. Ze zou hem toch inlichtingen verschaffen, verder niks? Hij voelde aan de geldbuidel onder zijn cape, alsof hij op het laatste moment nog even de zwaarte van de transactie wilde afwegen.
'Laat ik dan duidelijk zijn,' vervolgde Etta. 'Het optreden van Uw Meester is niet zeer wijs geweest. Je suis desolee, Monsieur, mais c'est la verite. Er zijn problemen ontstaan. Op het hoogste niveau, kan ik U zeggen. Nu treft 't in Uw geval dat ik in persoonlijke betrekking sta met de Hoogstmogende Heer Van de Spiegel, raadpensionaris der StatenGeneraal...' Ze sprak de titulatuur in het Nederlands uit, vertaalde het voor alle duidelijkheid als 'le tout-puissant Ministre de la Republique, chef des Affaires Etrangeres, de Guerre, de Justice et des Finances', met klemtonen op alle ministeries - al wist ze niet of haar omzetting staatkundig helemaal in de haak was.
'Welke problemen? Wat bedoelt U?'
'Wel, zoals U weet, de lading in het Zeeuwse depot...'
'De lading?' veinsde Gudin. 'Ah! de boeken bedoelt U, de zestigduizend bladzijden octavo.' Het was zijn manier om te laten merken dat het wat hem betreft wel een spel moest blijven.
'In geval van verscheping eisen de autoriteiten de overlegging van een cognossement dat is afgegeven in een haven buiten het Europese territoir.'
'Dat is bekend, Madame. Heeft U niet iets... interessanters?'
'U vergeet dat de situatie door de onzalige oorlogsverklaring drastisch is gewijzigd, begrijpt U? Thans eisen de autoriteiten nadere garanties, enfin, de ontheffing kan U pas verleend worden... als zij U verleend wordt... ik bedoel te zeggen...' Ze keek het wassen beeld even aan, trok een zorgelijk gezicht. 'Uw Meester staat er niet best voor.' Nu liet ook M Gudin zijn ogen op de namaak Beaumarchais rusten - met toch, tegen beter weten in, iets van verstandhouding en begrip in zijn blik. 'Het is nog een geluk, Monsieur, dat U naar mij bent gekomen. Dat betekent dat er... mits U bereid bent een vergoeding... Het wordt, gelet op de huidige situatie, natuurlijk hachelijk. Doch niet onmogelijk... Dus een zeker bedrag... vijfhonderd louis d'or hadden we toch afgesproken? Maar het kan ook in livres worden voldaan, als dat U beter uitkomt.'
'Madame, ik zie nog steeds niet in wat U de Meester te bieden heeft.'
'Dat lijkt me duidelijk, niet? Uw Meester heeft er neem ik aan geen belang bij dat zijn... eh... Hollandse boekenliefde algemeen bekend wordt. Of vergis ik mij?'
'Wat wilt U daarmee zeggen?' In Spaans-aangebrande verontwaardiging greep hij intuitief naar het gevest van zijn degen. 'Madame, U bedingt geen voorschot, maar maar...' Hij stikte zowat. 'Een afkoopsom!'
'Hoe U het wenst te zien. Ik ga hier niet over termen twisten.'
Etta voelde het gevaar door haar bloed jakkeren, moest zich flink houden.
'Maar dit neem ik niet, dergelijke afpersing. Dat is... misdadig! Als u een man was...' Hij had zijn hand alweer aan zijn degen.
Luchtig blijven, dacht Etta, niets laten merken. 'Dan eiste U?' vroeg ze hautain-geamuseerd. 'Een duel misschien? Dat lijkt me niet de oplossing. Ik beschik zowel in de Republiek als in Frankrijk over uitstekende connecties. Ik hoef maar...' Etta maakte een gebaar alsof ze stof of zand tussen haar vingers wreef. 'Ik hoef maar dit te doen - en Uw Meester is een herinnering geworden.' (Ze moest zelf denken aan zo'n cameeen silhouetje, zo'n ovaaltje dat meestal wordt bewaard in een zilveren medaillon.)
M Gudin begon te beseffen dat hij erin was geluisd. Hij bekeek haar misprijzend, liet zijn blik van top tot teen gaan - alsof hij haar op deze wijze helemaal kon besmeuren met zijn verachting.
Etta ondertussen had geen moment het idee dat ze iets ernstigs misdeed. Het enige waar ze voor moest oppassen was zijn drift. Het woedende vuur in zijn ogen, hij leek warempel echt een Spanjaard. Straks... Verdorie, hij zou toch wel betalen? Hij ging toch geen scene maken en dan kwaad weglopen? want dan wist ze niet wat ze moest doen. De nota nasturen zeker. Aan de andere kant, wanneer ze nu over het geld begon, dan explodeerde hij.
Ze had geluk, M Gudin wilde kennelijk zelf ook dat de kwestie kort en krachtig werd afgehandeld. Hij haalde tenminste het buideltje tevoorschijn, hield het koord tussen duim en wijsvinger - om te laten zien dat hij het een viezig geval vond, iets waar hij zich liever niet mee besmette.
Etta kon haar ogen er niet van afhouden. Zo'n berstensvol buideltje had ze in lang niet gehad - al kon ze zich niet voorstellen dat er werkelijk vijfhonderd louis in paste. Wel, ze zou het straks rustig natellen. Of zou hij nog een zakje bij zich hebben? Ze moest zich inhouden. Niet graaien, rustig wachten tot het werd overhandigd.
'Zoveel is Uw eer dus waard.' M Gudin gaf het buideltje een slinger. Grijnsde kwaadaardig. 'Ik ben 't niet gewend om aangelegenheden van de ziel te wegen, Madame. Maar in Uw kleine landje is dat geloof ik heel gewoon, nietwaar?'
Etta voelde eerst schaamte opgloeien, door zijn vileine opmerking over haar vaderland ook gekrenkte trots. 'Monsieur, ik zie dat Uw kennis van het buitenland bepaald niet geringer is dan Uw inzicht in de ziel van de vrouw,' sneerde ze. 'Uw Meester zal vast veel naar U hebben geluisterd. We vernemen de laatste jaren immers weinig meer van hem.'
Of ging ze nu te ver? Ze wilde verdomme niet - vanwege enkele uitgelokte bon mots - haar geld verspelen. Dat was natuurlijk waar die Gudin op uit was: een erekwestie ensceneren om er gratis vandoor te kunnen gaan.
Hij scheen zijn Meester oprecht te willen verdedigen. 'Dat U de laatste jaren niets van Beaumarchais verneemt, ligt denkelijk aan U, Madame. Wist U dat niet? In het Theatre du Marais gaat deze maand een nieuwe Figaro-komedie in premiere, L'autre Tartuffe ou La mere coupable.' Hij zei het met een trots alsof hij het zelf had geschreven. 'Het stuk is in Uw geval zelfs zeer toepasselijk. Vooral het einde is treffend. Ik citeer uit mijn hoofd.' Hij haalde adem, kuchte. Begon toen: ''Laat hem toch zijn kwaadsprekerij, die laatste toevlucht voor laaghartigen!'' - (terzijde)'t Is Figaro die hier aan het woord is, over een oplichter die in het vijfde bedrijf tegen de lamp loopt. - ''Hij kan ons niet meer deren. Volledig ontmaskerd, geen been meer om op te staan en nog geen vijfentwintig louis op zak.'' - (terzijde)En dan roept onze meesterlijke knecht uit: ''O o o! Ik had me van kant gemaakt als 't hem was gelukt ons die tweeduizend louis afhandig te maken.'' En, Madame?'
'Nogal overdreven, dunkt me. Ik vraag slechts vijfhonderd, toch niet een bedrag waar een miljonair zich om verhangt. Hij kan, met zulke onzin, maar beter oppassen dat hij niet al te veel slechte kritieken krijgt, want dan verhangt hij zich misschien alsnog. En dan met reden.'
Ze had dat laatste niet willen zeggen, ze wilde haar 'beloning'. Dus voegde ze er gauw aan toe: 'Zullen we maar meteen...?' Ze knikte in de richting van de geldbuidel. En toen hij haar raar aankeek: 'De betaling, bedoel ik.'
'Dat is nogal vervelend, Madame. Ik heb niet precies kunnen uitrekenen wat Uw schande U waard is, dus als U dat zelf even wilt controleren...' Hij trok het koord los, hield het zakje op zijn kop en stortte de gouden munten voor haar voeten uit.
'Nee!' gilde Etta. 'Niet doen!' Het geld rolde alle kanten op, verdween luidruchtig in het duister.
Voordat ze wist wat ze deed, dook ze naar de vloer om te redden wat er te redden viel. Haar gepluimde hoed viel van haar hoofd, Gudin, die hoog boven haar stond, schopte hem met de punt van zijn laars terug in haar richting. Zei toen, terwijl zij op haar knieen het geld bijeengraaide: 'Madame, ik zie dat U er zo wel uit komt. Veel plezier ermee. Ik groet U.' En hij liep de zaal uit, luidruchtig als een ridder betaamt. Het rinkelen van zijn sporen en het slepen van zijn degen werden hoogstens overtroffen door het bulderen van zijn lach.