Tactiele
overwegingen
Ze had een belangrijke afspraak, maar Basire had haar gevraagd of ze tijdens de schorsing van de vergadering even wilde langskomen bij Corazza onder de arcaden van het Palais-Royal, waar hij en zijn gedeputeerde vrienden hun vaste tafel hadden. Tegen die jongen kon ze nooit nee zeggen, ook als ze geen tijd had. Zoals nu. Ze twijfelde. Bij de Pruisische ambassade wilde ze per se niet te laat komen, dat kon je bij die lui niet maken. Aan de andere kant, ze had nog tijd over. Als ze niet te lang bleef plakken, kon ze nog net op tijd in de Rue St-Honore arriveren.
Dus stond ze even later op het binnenplein van het Palais-Royal te wachten op Basire en zijn coterie, want die waren natuurlijk weer eens niet op tijd. Ze had 't kunnen weten, verdorie. Altijd hetzelfde gedonder.
Het was tegen drieen, uit alle restaurantdeuren hoorde ze het bedrijvige kabaal van pannen, borden, lepels en messen die in staat van paraatheid werden gebracht. Hier en daar draalde een ober op de drempel, een schoon wit servet losjes op de schouder. Je zag dat ze zich verveelden, ernaar verlangden te draven met schalen en schotels, te roepen en te redderen te midden van geroezemoes.
Etta liep aan Corazza voorbij, wilde niet in haar eentje naar binnen gaan. Een jonge, op een oppervlakkige manier knappe kelner die tegen de deurpost leunde, rechtte zijn rug, zocht naar zijn glimlach zoals men achteloos iets in zijn zakken zoekt. Etta keek van hem weg. Een paar deuren verderop werd hard en lelijk geschaterd, wat ze zich persoonlijk aantrok.
Ze voelde zich verloren. Een fraaie dame in haar eentje voor een openbare deur, dat stond niet hoog genoteerd. Alsof ze onuitgenodigd ergens zocht bij te horen, achter een onwillige minnaar aanzat. Zulke dingen dachten mannen. En zeker hier, in het Palais-Royal, dat door de hertog van Orleans verhuurde feestpaleis voor het volk. Je kon onder de galerijen niet eens meer rustig de etalages van de modemagazijnen bekijken. Als je niet oppaste, werd je zomaar door vieze kerels aangesproken. Niet dat ze het zelf had meegemaakt, mijn god, gelukkig niet, maar ze had het verscheidene malen horen vertellen. Zelfs overdag gebeurde het.
Plotseling kwam het in haar op dat Basire haar liet zitten, haar vergeten was en met zijn cenakel ergens anders was neergestreken. Ze zag het voor zich, de dinerende vrienden die haar geen moment misten. Vol van het vergaderen overtroefden ze elkaar met woorden die ze tijdens de zitting niet hadden kunnen zeggen. De wijn ging in volle kannen rond, werd geschonken in gulzige stralen - en iedereen genoot van zichzelf.
Het was een langzamerhand vertrouwde kwelling die ze zichzelf oplegde, alsof ze de afwijzing zocht. Want als ze aan Basire dacht, dacht ze het liefst aan hem zonder zichzelf erbij. Het was alsof hij door haar aanwezigheid kopschuw werd, zich bij haar inhield en niet kon zijn wie hij werkelijk was. Daarom, dacht ze, hield ze het meest van Basire wanneer hij in gezelschap van anderen verkeerde en niet merkte dat zij hem bekeek. En toch, hoewel ze wist dat ze hem met haar aanwezigheid als het ware bedierf, verlangde ze ernaar bij hem te zijn.
Tegelijk haatte ze die passiviteit. Die machteloosheid. En haatte ze Basire omdat hij sterker was dan zij. Haar hele leven gestreefd naar het betere, haar gedachten verdiept, haar manieren verfijnd - maar nog even weerloos als het er werkelijk op aankwam. Ze vond het vernederend dat ze nu op Basire stond te wachten, dat ze van hem afhankelijk was. Terwijl ze vrij wilde zijn. Iedereen was vrij, zelfs de stomste hufters vierden hun vrijheid. Maar zij... ze had als vrouw niet eens burgerrechten.
Omdat ze er in haar hart van overtuigd was dat ze ergens anders heen waren gegaan, schrok ze ervan Basire met Couthon buiten voor de deur van Corazza te zien staan, of liever Basire, want de kreupele Couthon zat natuurlijk, in zijn befaamde fauteuil-op-wieltjes, en was waarschijnlijk door een stuiversknecht knarsend en piepend helemaal hierheen geduwd. Wat zag Basire er weer aantrekkelijk uit, met zijn lange, wilde haren, zijn kraag los, schoot het door haar heen. Alles stormde, alles woelde aan die jongen. Maar dat hoefde hij niet te weten.
Basire liep niet op haar af, nam niet eens de moeite. Hij groette haar vanaf zijn plaats met een bespottelijke reverence die hij kennelijk van de komedie had overgenomen. Figaro als Almaviva verkleed. Ook Couthon wuifde naar haar - met net zo'n bespottelijk gebaar. Dacht zeker dat die rijdende voddenbaal waarin hij zat een koninklijke equipage was.
'We staan hier op Chabot en Merlin te wachten,'
riep Basire haar toe.
Dus niet op mij, sneed het door haar heen. Hij had waarschijnlijk
niet eens door hoe onbeschoft hij was. Te zeer gewend aan haar
toewijding, en gewenning maakte bot.
'Laten we alvast naar binnen gaan,' zei Basire. In plaats van haar
te begeleiden begon hij Couthon naar de deur te duwen. De kelners
namen het gelukkig van hem over, voelden zich ongetwijfeld vereerd
een afgevaardigde hun etablissement binnen te mogen rijden. Pas
toen, toen gedienstige handen het probleem Couthon hadden
overgenomen, wendde Basire zich, met al zijn thans overtollige
charme, tot haar. Dat wil zeggen, hij keek haar zo weerloos aan, zo
onschuldig dat ze hem zijn onhandigheid wel vergeven moest, er
zelfs enigszins ontroerd door raakte.
'Nou, geef me 'ns een arm!'
Dankbaar vlijde ze zich tegen hem aan, waarbij ze opzettelijk even
haar heup satijnzacht langs de zijne schoof, kokette truc om de
mannelijke zenuwen te elektrificeren teneinde ze in de gewenste
banen te leiden.
Zelf werd ze er in ieder geval een beetje rozig van, van zijn
lichaamswarmte, en ze hoopte dat hij haar straks onder tafel zou
zoeken, terwijl hij deed of hij bleef luisteren naar de oraties van
zijn disgenoten. Heerlijk, als hij zich niet in kon houden en toch
niet verder durfde te gaan, aangezien de omstandigheden... maar
wanneer de omstandigheden... hm enfin. Dat stiekeme maakte haar zo
welig, zo boterzacht dat ze het liefst... En ze draaide zich alvast
zo, dat zijn elleboog de welving van haar borst, net boven de
baleinen van haar keurs, wel even aan moest raken.
Helaas, haar tactiele overwegingen werden in een klap weggevaagd
door de luidruchtige entree van de geachte afgevaardigde Chabot,
die met zijn hele hoerenkaravaan vlak achter hen kwam binnen
denderen. En voordat ze er erg in had, had Basire zich al uit hun
zoete verbond losgemaakt om zich enthousiast op de nieuwkomers te
storten. Er werd hard gelachen, gebruld, op schouders geslagen,
zoals onopgevoede mannen dat doen.
Toch, moest ze toegeven, had hun grofheid iets benijdenswaardigs.
Iets soldatesks, dacht ze. Ja, eerder dan orateurs waren ze een
soort soldaten. Deze afgevaardigden bedreven geen politiek, ze
voerden oorlog. Voor kerels zoals Basire en Chabot, die de grote
wereld niet kenden, was het leven iets wat je moest breken. Het
werd hun niet aangedragen op een zilveren dienblad, het moest
bevochten worden. Op... ja, op wat eigenlijk? 'De vuiligheid!' had
Basire een keer geroepen. 'De modder, de stront! Het bloed
desnoods! Dat is de realiteit!' Afschuwelijk. Maar zo waren ze wel.
Hun buitenkant was hard, want ze moesten kennelijk steeds ergens
doorheen. Ook onder elkaar waren ze zo, alsof ze elkaars
weerbarstigheid moesten kraken om door hun pantsers heen nog iets
te kunnen voelen. Echt kerels van deze tijd, vond ze, deze brute
kameraden - al vond ze het, d'ailleurs, wel een beetje overdreven
hoe vrijpostig Basire die twee opgedirkte wijven van Chabot stond
te begroeten. Tegen haar zo schuchter, en ineens zo... zo
handtastelijk!
Rondom haar bleef er ondertussen een luwte. Alsof ze haar spaarden
voor hun ruwheid, maar ook: alsof zij er niet helemaal bij
hoorde.
Gelukkig, ze gingen aan tafel. Er werd aan stoelen getrokken, er
werd met de verlamde Couthon gemanoeuvreerd. Nu goed opletten,
straks was haar plaats naast Basire ingepikt. Niet te snel gaan
zitten, ook niet te laat. En vooral: zich niet laten wegdrukken in
het ontstane gedrang. Mijn god, sinds de manieren waren afgeschaft
viel er voor haar nog een boel te leren.
Ze probeerde een zekere geamuseerdheid op te houden bij dit alles,
hoopte tegen beter weten in dat Basire haar een stoel zou
aanbieden. Toen dit niet gebeurde, vlijde ze zich voor de zekerheid
tegen hem aan om te verhinderen dat zich iemand tussen hen in kon
wringen. En zo kwamen ze, half vallend, op twee stoelen naast
elkaar terecht, precies zoals ze het had gewild.
Rondom werd nog gesjord en geschoven, Chabot wou zijn wijven eerst
wel en toen weer niet in zijn buurt hebben. Als Basire maar niet
opstond om zich ermee te bemoeien! Ze wilde haar hand op zijn arm
leggen om te verhinderen dat hij... niet meer nodig. Iedereen zat.
Eindelijk. En voor even daalde er een onvoorstelbare rust neer over
het gezelschap. Iedereen leek op adem te moeten komen, beduusd van
zijn eigen drukte. Hehe, dacht Etta, ze voelde de moeheid in haar
kuiten tintelen, ze voelde de nabijheid van haar jonge vriend, zijn
lichaam, zijn adem. Ze...
De zoete toestand duurde niet. De deur zwaaide open, en het was of
de wind opstak. Alles kwam weer in beweging, alle onrust en
verwarring, want Merlin de Thionville trad binnen, en iedereen
begon te roepen en te wenken. Hij was in gezelschap van een haar
onbekende officier. Die indringer stoorde haar, ze hield niet van
zulke verrassingen. De officier stelde zich niet voor en werd ook
niet voorgesteld. Ze wilde Basire vragen wie hij was, maar Basire
was te druk, hij riep, kom hier zitten, er is plaats genoeg.
Ongelooflijk, waarom deed hij dat? Hoe kon hij dat nou doen? En
voordat ze het kon verhinderen, schoof Basire met stoel en al opzij
en liet de officier tussen hen in.
Het was alsof er een gordijn werd dichtgeschoven, alsof ze
plotseling in een andere ruimte terechtgekomen was. Wat deed zij
hier, naast een man die ze niet kende?
Ze keek de tafel rond, zag niemand met wie ze op dit moment zou
willen praten. Chabot riep: 'Ah, ma petite baronne avec la belle
facade!' Quel...! dacht Etta, ze deed of ze niets had gehoord. De
courtisanes, of hoe je ze ook noemde, lachten vulgair. Chabot
fluisterde hun wat toe, en daarop lachten ze nog harder en
lelijker.
Etta wilde weg, meteen, maar ze wilde niet de indruk wekken dat ze
werd verjaagd. Daarom bleef ze nog even zitten, knikte vriendelijk
naar Couthon, die tegenover haar zat en ook geen gespreksgenoot
had. Ze hoopte dat ze straks discreet kon verdwijnen, zogenaamd
even naar de garde-robe om zich op te knappen en dan gewoon de deur
uit.
Toen de kelner kwam om het menu te vertellen, zag ze haar kans
schoon. Terwijl iedereen door elkaar heen schreeuwde, stond ze op
en liep naar achteren. Zou er aan de achterkant ook een uitgang
zijn? Gelukkig kwam op haar gedraal iemand toeschieten. 'Madame
zoekt...?' Omdat Parijzenaars verzot zijn op intrige en complot,
glimlachte ze 'geheimzinnig'. Dat werkte altijd. Ze fluisterde iets
over een petite complication, waarop de garcon samenzweerderig
knipoogde.
De jongeman gebaarde dat er wel iets te regelen viel. Hij ging haar
voor, hield een gordijn voor haar open, leidde haar door de keuken,
een opslagplaats. Ze kwamen op een cour, waar het verschrikkelijk
stonk naar vuilnis en beesten. Tegen een muur een menagerie van
hokjes en korven, waar kippen en ganzen luidkeels wachtten op het
genadige mes van de kok. Ze moest uitkijken dat ze met haar fijne
schoentjes niet in een of andere viezigheid stapte. Ze ging achter
de garcon een verveloze deur binnen. In een duister gangetje moest
ze oppassen niet met haar kleren achter opgestapelde kratten te
blijven haken. En, 'a votre service, Madame!' een deur woei open,
schel daglicht prikte in haar ogen, ze stond buiten op de Rue de
Richelieu.