Gesloten deuren

Op een dag kwam Adele totaal verwilderd thuis. Ze was - nee, ze wilde er niets over zeggen. Etta had eerst gedacht dat het kind dronken was, zo raar als het deed. Je wist het niet meer de laatste tijd, misschien was het haar naar d'r kop gegaan: in vervoering geraakt door de spannende gebeurtenissen, verleid, overgehaald om in een of ander kroegje mee te feesten met een stel uitzinnige bedienden. Toch kon ze het zich van haar Adele niet voorstellen, van zo'n... nou ja, stijve hark. Niks voor haar, om zich te laten gaan. Al wist je het bij personeel natuurlijk nooit zeker, hoe ze achter je rug waren. Maar Adele, nee.

Het wicht had zich opgesloten in de garde-robe. Etta hoorde het overgeven. Dus toch te veel gedronken, stelde ze misprijzend vast. Nu moest ze op haar knieen voor de zinken strontpot om haar zonden uit te kotsen.

Pas na een hele tijd kwam ze weer tevoorschijn. 'Kindje, wat zie je eruit!' riep Etta, want het meisje zag er werkelijk verschrikkelijk uit. 'Wat heb je jezelf toch aangedaan!

'Niks, Madame.'

'Niks, noem jij dat niks? Je ziet eruit alsof je onder de voet bent gelopen door een regiment huzaren.'
Hierop barstte het kind in grienen uit, rende naar haar dienstbodenkamertje.
Merde, wat een toestand, zeg. La-maar, dacht Etta. Die kon beter even rustig bijkomen. Vervelend was 't overigens wel, er moest nog genoeg gedaan worden in huis. Het was al bijna etenstijd. Om maar iets te noemen. Verdorie, ze had echt geen zin om straks ergens buitenshuis te moeten - he nee, alsjeblieft niet. Adele, wat doe je me aan. Enfin, niks aan te doen. Als je zegge en schrijve over een stuks personeel beschikte, kon je zulke dingen verwachten. Dat werd weer eens pijnlijk duidelijk.
Etta haalde haar schouders op, ging verder met waar ze mee bezig was geweest: haar correspondentie. Genoeg te berichten in deze woelige tijden, al was er steeds meer wat ze niet snapte. Die verdomde oorlog ook.
In Den Haag was men bevreesd voor een patriottenlegioen van geemigreerde kezen dat in het kielzog van de Revolutionaire Armee naar het noorden zou kunnen oprukken. Etta had erover gesproken met Carnot, de sterke man van het Militair Comite die ze via Chabot had leren kennen. Onzin, had Carnot gezegd. Een keurige vent trouwens, iemand die je eerder in de oude orde had verwacht. Er bestonden geen plannen om de Republiek aan te vallen, had hij haar verzekerd, daar hoefde men zich ginds in Holland niet bezorgd over te maken. Madame moest overigens begrijpen dat de Franse natie slechts aanviel om zich te verdedigen - uitgedaagd als zij was door de reactionaire machten. Hij toonde zich en passant zeer benieuwd naar haar contacten met de raadpensionaris en het Stadhouderlijke Hof, wilde haar daarover zeker nog een keer nader spreken. Ze kon het niet helpen: die interesse had haar verguld.
Dat was haar eigen belang, het was beter de raadpensionaris er niets van te laten merken. Die vond toch al dat ze er 'jakobijnse ideeen' op na begon te houden, laakte haar daarom in elke brief. Hij moest eens weten hoe bedreigd zij zich hier in Parijs soms voelde. Die mensen daar hadden werkelijk geen flauw vermoeden van de hachelijkheid van de situatie hier. Dachten zeker dat 't in Parijs even overzichtelijk was als aan hun vredige Haagse dreven. Maar hoho dame, pas op je woorden. Geen ruziemaken nu, je bevindt je in de hogere diplomatie.
Terwijl ze - haar wangen en lippen gedachteloos strelend met de veer van haar pen - de zorgvuldigheid van haar formuleringen woog en heroverwoog, kwam Adele haar alweer storen. He, wat nu weer? Op deze manier kon ze zich echt niet concentreren hoor. Wat was dat voor een bediening, waar je alleen maar last van had?
'Madame?'
Zonder op te kijken van haar papier: 'Ja-aa?'
'Madame, het spijt me ontzettend...'
'Ja, en dat is je geraden ook. Je ziet toch dat ik aan 't werk ben?'
'Dat weet ik, Madame, maar ik moet 't U zeggen.'
Etta draaide zich half om, keek haar streng aan. Maar ook nieuwsgierig. Wat betekende dit nu weer?
Het kwam er met horten en stoten uit: dat ze terug naar huis wilde, naar haar familie, in een koeiendorpje ergens aan de Somme, niet ver van Amiens. Ja, ho 's effe. Dat kon Etta niet gebruiken hoor, dat haar enige personeelslid ineens haar dienstje opzegde. Waar haalde ze zo snel een nieuwe vandaan, in deze tijd.
'Zeg Adele, dat kan echt niet hoor. Je kunt me echt niet laten zitten. Het spijt me, ik moet je dit uit het hoofd zien te praten. Wat bezielt je toch ineens. Is 't om iets wat ik gezegd heb - of gedaan? Zeg 't 's. Ik ben me overigens van geen kwaad bewust.'
Het kind keek strak naar de grond, schudde haar hoofd. Neenee, dat was 't niet.
'Maar wat is 't dan? Je kunt toch niet zomaar op stel en sprong vertrekken? Zonder iets te zeggen. Dat is niet netjes, dat is zelfs onbehoorlijk, weet je. Afgezien van het feit of het juridisch is toegestaan om aangegane verplichtingen,' Etta wist bij god niet waar ze het over had, wilde alleen even imponeren, '...om aangegane verplichtingen zonder wederzijdse opzegtermijn te verbreken. Maar zover moeten we het liever niet laten komen, toch?'
Weer schudde het kind, naar de grond kijkend, van nee. 'Nee, Madame.'
'Goed, en nu ga jij mij precies vertellen wat er aan de hand is.' Ze gebaarde haar dat ze een stoel moest bijschuiven, ruimde zelf haar werk op met trage, spijtige handen.

***

Het kwam er zo onhandig uit dat Etta niet wist of ze 't wel goed begreep. En toen...? Waar precies? Jaja, maar daarvoor? Dus je bedoelt dat ze...? Nee, toch, echt waar? 'Maar kindje, als dat zo is dan moeten we onmiddellijk naar de prefectuur,' riep ze tenslotte uit. 'Zulke mannen...' Plotseling kwam de onaangename ontmoeting met M Kerr haar voor de geest. 'Zulke mannen zijn misdadigers. Die horen in de gevangenis.'

Daar wilde Adele niets van weten. 'Madame, s'il vous plait, pas de police.'
'Het zal toch moeten, we kunnen dit niet laten lopen. Het recht, kindje, het is je recht.'
Adele keek haar aan met zulke bange ogen, dat ze...
'Goed, dan doe ik het wel voor je. Maar dan ga ik nu je verklaring opschrijven, ik moet namelijk iets van een bewijs kunnen laten zien.'
Ook dat scheen ze niet te willen. 'Niet mijn naam, Madame, alstublieft!'
Etta dacht aan de avond waarop M Kerr haar had... Dat had ze ook verzwegen, vergeten. Nee, niet vergeten. Verdrongen. Ze had er niet aan moeten denken om dat in de openbaarheid te brengen. Maar goed, zij had een positie, zij was iemand, terwijl Adele - wat had die nou te verliezen? Bovendien, wat ze met dat kind hadden uitgespookt... mijn god, dat was wel even iets anders. En dan, het waren gardisten geweest die haar hadden aangevallen, vertegenwoordigers van de Democratie. Nou ja, M Kerr was natuurlijk een officier, dat was ook niet - soit, zijzelf was tenminste met de schrik vrijgekomen. In ieder geval, het stond voor Etta vast dat er ingegrepen diende te worden. Al was het maar omdat die gardisten hier om de hoek, op de boulevard, hun kazerne hadden. Hier om de hoek, stel je voor! In haar eigen buurtje! op klaarlichte dag. Ze hadden Adele hier om de hoek... naar binnen gesleurd... met boodschappentas en al... verschrikkelijk gewoon! Ze moest er niet aan denken wat ze allemaal met dat arme kind hadden uitgehaald, de...! de...! schoften waren het, beesten! Ze hadden haar zelfs haar boodschappen afgepakt. Enfin, daar ging het even niet om, het gaf wel aan dat ze nergens voor terugdeinsden.
'Ik moet het echt allemaal noteren. Dit kan niet, mag niet ongestraft blijven.' Etta zag er een perfecte casus in voor haar Vriendinnen van de Waarheid.
Adele keek haar met grote, bange ogen aan. Etta had er geen aandacht voor, die ging helemaal op in haar... werd helemaal bevangen door...Verantwoordelijkheid, ja dat was wat ze thans ervoer. Een groot gevoel van verantwoordelijkheid.
Misschien kon er zelfs een pamflet van gemaakt worden. veldtocht tegen de vrouw of Waarom wij de oorlog altijd (onderstreept!) verliezen. Zoiets. Of anders: is de vrouw onze vijand? en waarom wordt zij dan door onze eigen soldaten verkracht? Dat klonk harder, sterker. En daarna een grote rechtszaak, voor een of ander tribunaal. Met Condorcet als advocaat. Of Herault de Sechelles. En zijzelf natuurlijk als getuige-deskundige. Kon ze haarfijn uitleggen wat er juridisch niet in de haak was met de Grondwet en alle andere wetten die de vrouw niet beschermden. En als de Wet je niet eens beschermt, wie doet het dan? De garde nationale zeker! ha, dat hebben we wel gemerkt in deze gruwelijke zaak, waarin een jong meisje uit de provincie... Etta raakte helemaal bevlogen en het begon haar te ergeren dat Adele zo terughoudend bleef, terwijl ze het toch allemaal voor haar deed - zo provinciaal vond ze dat, zo kleinsteeds.
'Het is je recht, kindje. Nee, het is je plicht om deze zaak aanhangig te maken. Dan kun je echt niet gaan zitten pruilen hoor. We leven tegenwoordig in een Democratie, je kunt zulke schurken niet zomaar vrijuit laten gaan. Dat zou pas een misdaad zijn. Dus je begrijpt, je moet je bezwaren echt even opzijzetten. Wees blij dat ik je help.'
Adele vocht tegen haar tranen, alles in haar verzette zich tegen... alles. Zelfs haar tong weigerde dienst.
'Doe het anders voor mij, liefje. Voor je Mevrouw, die toch altijd het beste met je heeft voorgehad, niet? Heb ik niet altijd goed voor je gezorgd?'
'Jawel, Madame,' kwam 't eruit met een stemmetje van heel ver.
'Zo, zie je wel? Nu begin je je verstand terug te krijgen. Ik begrijp het heus, het is natuurlijk verschrikkelijk voor je geweest, maar denk 'ns aan al die andere arme meisjes, met wie ze kunnen uithalen wat ze willen als jij niet... als jij het erbij laat zitten.' Ze dacht aan M Kerr, die ook vrijuit was gegaan, die in zijn officierskringen waarschijnlijk de smerigste pikanterieen vertelde over haar - al was het gelukkig nooit bekend geworden. 'Als we het erbij laten zitten, dan denken die kerels dat ze zich alles kunnen permitteren. Deze beestachtigheid moet een halt worden toegeroepen, en dat gaan wij met z'n tweetjes doen, hoe vind je dat?'
Adele zweeg.
Etta wilde er niet meer op wachten. De zaak was in wezen veel groter dan dit ene geval. Het was een bewijs, dat wel, en ze zou eigenlijk meer bewijzen moeten hebben. Maar het belangrijkste was vooralsnog het betoog, als ze er werk van ging maken, moest ze allereerst een verhaal hebben. Eventuele getuigenissen, zoals die van Adele, kon ze dan later als bijlagen toevoegen.
Het meisje bleef staan waar ze stond, keek wantrouwig toe hoe Etta een nieuw vel papier pakte, de pen in de inkt doopte.
Het was alsof ze de pen in stroop doopte, ze had nog geen letter op papier of ze merkte dat haar geestdrift wegebde. Zo-even had ze het hele traktaat als het ware voor zich gezien, ze had precies geweten hoe het ging worden, en nu, nu ze de woorden ervoor moest vinden, leek het ineens zo vaal, zo schriel, zo... onbelangrijk.
Of kwam 't doordat Adele haar op d'r vingers keek? Ze vond het altijd moeilijk om na te denken als er iemand bij was, ze ging dan denken wat die ander dacht en vergat daardoor wat ze zelf... 'Ach kindje, zou je me even alleen willen laten? Ik roep je wel als ik je nodig heb.'
Ook toen het kind naar achteren was verdwenen, bleef haar hoofd leeg als onbeschreven papier. Ze kon de vorm niet vinden, en vorm was alles. Zeker in deze zaak, die als het ware ging om vorm. Om het verdwijnen ervan. Want het was de chaos die de hele ellende veroorzaakt had. De oorlog was een vrijbrief geworden voor het vormeloze, het ordeloze - voor het verval van de moraal. Als het decorum, de voorkomendheid, de politesse werden verzaakt... Etta begreep niet waarom de Waarheid zo slordig gekleed diende te gaan en waarom de Rechtvaardigheid zulke slechte manieren had. Het begon bij onverzorgde nagels en het eindigde ermee dat men elkaar met blote handen vermoordde. Dat verschil was kleiner dan men dacht! Die kerels die Adele... die hadden vast vieze nagels gehad. Daar durfde ze wat om te verwedden. En mondstank.
Het was waar, het was zo waar als wat. Kwam er maar eens mee aan! Etiquette was verdacht geworden. Zelfs Condorcet, die toch van adel was, ja zelfs Condorcet liep er tegenwoordig bij als... als een koetsier die bij de paarden sliep. Ze begreep niet hoe zo iemand nog helder kon denken als-ie zelf zo verfrommeld was als een volgekoekte zakdoek in een bediendebroek.
Ze dwaalde af. Misschien moest ze... was 't beter er eerst anderen bij te betrekken. Invloedrijke personen. Zo'n zaak moest status hebben, anders besteedde niemand er aandacht aan. Kon ze nog zo'n mooi pamflet schrijven. Tja, wie zou ze vragen? Wie kende ze nog? Of liever: wie kende haar nog?
Ze ging zo op in haar gedachten, dat ze niet merkte dat Adele ondertussen haar spulletjes had gepakt en met een vettige zeildoeken tas of zak stond te dralen - vastbesloten te vertrekken en niet wetend hoe 't te zeggen.
Het was dat Etta, in de chaos van haar gedachten op zoek naar een begin, de kamer rondkeek - en het meisje, reisvaardig, op de drempel zag staan.
Etta begreep dat er gedecideerd opgetreden diende te worden. Anders was ze en haar meid kwijt en haar mooie zaak voor het tribunaal.
'Maar kindje!' Etta liep op haar toe. 'Je laat me nu niet in de steek hoor! Ik begrijp, je bent ongeduldig, je... nou goed, weet je wat we doen, we gaan nu meteen naar...' Ze zocht naar iets hoogs, iets wat zeker zou imponeren. 'Naar de Procureur! Ja, we gaan naar de Procureur. Help me even m'n mantel zoeken, dan gaan we naar de Place de Greve.' Ze wist niet waarom ze het zei, ze kende helemaal niemand in het Hotel de Ville. Maar ze moest iets ondernemen, ze was zo vervuld van daadkracht dat ze vergat dat noch zijzelf noch het arme kind er iets in zag om bij deze of gene instantie een klacht in te dienen waar niemand op zat te wachten.
En voordat de arme Adele er erg in had, werd ze op het pleintje voor de Comedie Italienne door haar Mevrouw met tas en al in een rijtuig geduwd en zetten ze koers naar de Place de Greve.

***

'Weten de dames wel zeker dat ze naar het Stadhuis willen?' vroeg de koetsier door het luikje, toen ze ergens op een kruispunt wegens een opstopping moesten wachten.

'Ja, Place de Greve, dat heb ik U toch gezegd? Of niet soms?' Etta trok er een vies mondje bij.
'Wat ik begrepen heb, is het daar weer een heisa en een gedonder. Ik zeg 't er maar effe bij, anders krijg ik straks de klachten, en daar heb ik niet zoveel trek in, snappez-vous?'
Adele durfde niets te zeggen, ze keek Etta smekend aan: toe, laten we hiermee ophouden.
'U moet het zelf weten, maar van een collega van me hoorde ik dat 't er stevig aan toe ging. Gewonden, dooien, alles d'r op en d'r aan. Dus U zegt 't maar.'
Etta boog zich voorover, schoof zonder iets te zeggen het luikje weer dicht. Zo! dat was beter. Ze wilde haar beeld van de Procureur die recht sprak in een ernstige zaal met een welluidend hoog plafond niet laten verstoren door praatjes van de straat. Iedereen liet zich dezer dagen leiden door relletjes en geruchten. Nou, zij weigerde daarvoor te buigen, zij wenste nog te geloven in... Rechtvaardigheid. Ja, dat wilde ze. Ze wilde dat er hoog boven het gepeupel, het gekrakeel en ook de gewelddadigheid... dat er iets was dat dit alles woog en mat en te licht bevond. Iets - of iemand - die toezag en wist, die ook zag wat er in het donker gebeurde, en dus ook wat ze haar meisje hadden aangedaan. Zoals dat iets of iemand ook op haarzelf toezag - en wat er misschien de belangrijkste reden voor was dat ze tegen beter weten in doorzette: om haar geloof te tonen, om zichzelf en dat iets te laten zien dat zij niet boog, niet toegaf aan de misdadige ordeloosheid die blijkbaar de norm voor alle dingen was geworden.
De koetsier weigerde het plein op te rijden - dat was hem te riskant - en zette zijn vrachtje af op de Seinekade, tegenover het Ile de la Cite met de monumentale contouren van de Conciergerie. 'Stukkie lopen, dames. Maar 't is niet anders.'
Ze stapten uit en Etta rekende af. Zes stuivers, de afzetter!
En toen ze over de kadekeien liepen, Adele met haar logge tas, zij op haar mooie schoentjes, kreeg de twijfel ook haar te pakken. Het slachtoffer in kwestie had de moed allang opgegeven, die sjokte murw en geslagen achter haar aan, Etta moest steeds omkijken waar ze toch bleef. Ook Etta bekroop stilletjes aan de gedachte dat ze in plaats van ergens heen te gaan, ze zich van iets verwijderden. Het begon iets volstrekt uitzichtloos te krijgen, deze onderneming. Het was alleen te laat om op hun schreden terug te keren, vond Etta, en daarom ging ze ermee door. En ook omdat ze, als het onmogelijk was wat ze wilde, die onmogelijkheid eerst wel eens met eigen ogen wilde zien. Hier op de kade konden ze het rumoer al horen - als donder die rommelt in de verte. Een gedragen, haast plechtig lawaai. Niet eens zo luid trouwens, de karrenwielen die voortdurend voorbijratelden over de kasseien klonken harder en scheller. Een soort ondertoon was het, waar je goed naar moest luisteren om hem te kunnen duiden. Maar toen ze de hoek om sloegen...
'Voila,' zei Adele. 'Daar heb je 't al.' Ze zei het meer tot zichzelf dan tegen haar Mevrouw, tegen wie ze nooit zo vrijpostig zou durven spreken.
Etta zag eerst alleen de weidsheid van het plein, de hoge, zich plotseling openende lucht erboven dus, en aan het eind van die verte het ontzagwekkende Hotel de Ville, met zijn minstens duizend ramen als evenzovele geloken ogen waarachter de macht lag te dromen. Pas een fractie daarna zag ze wat Adele bedoelde: pelotons gardisten die een met stokken en staven zwaaiende menigte aan het uiteendrijven waren. Ook op het bordes stonden, als ketens en schakels van een ketting, gardisten opgesteld. Boven hun mutsen wapperden de rode vlaggen van de Commune Insurrectionnelle, het Opstandig Stadsbestuur dat dezer dagen almachtig leek. Wat Etta en Adele niet konden zien, was dat de gardisten onder die rode rouwvaandels hun geweren geschouderd hadden, bereid om na een of ander teken gericht op de meute los te knallen.
Omdat het zich in de verte afspeelde, kwam het Etta voor alsof het niet echt gebeurde. Nooit eerder had ze een oproer meegemaakt, en nu ze erbij was... viel 't haar mee. Ze stond natuurlijk op veilige afstand, dat scheelde. Maar toch, geweld had ze zich anders voorgesteld. Wat ze gadesloeg leek eerder een tafereel zoals het werd afgebeeld door Hollandse schilders. Gek genoeg schoot haar een Wintergezicht te binnen dat haar schoonouders in Arnhem hadden bezeten. Zoals de stenen blaakten in het wittige licht, ijzig helder. En de krioelende figuurtjes die daar scherp tegen afstaken... en ook de geluiden die dof weerkaatsten tegen de onverschillige lucht... als in vrieskou. Zelfs de pret die men scheen te hebben: ijspret. Ja, iedereen op het plein genoot ervan om mee te mogen doen.
Er stonden heel wat mensen toe te kijken.Voorbijgangers bleven hangen. En ook koetsiers en voerlieden hielden hun rijtuigen en karren in om vanaf de bok 'ns te zien wat er loos was.
Etta had allang geen animo meer om de Rechtvaardigheid te dienen. Ze wilde zich omdraaien naar Adele, voorstellen om liever terug naar huis te gaan, dit had geen zin - maar he?... waar was Adele? Ze zocht tussen de omstanders, het was hier druk geworden, misschien was ze ongemerkt opzij geduwd. Maar nee, het kind viel nergens te bekennen. Verdorie, dacht Etta, wat waren dit nu weer voor kuren? Was ze speciaal voor haar helemaal hierheen gegaan, in dit gedoe verzeild geraakt (niks voor een Dame evidemment), en dan liet dat kind haar doodleuk bakken.
Ze hield het erop dat Adele op eigen houtje naar huis was gegaan. Niet dat zulk eigengereid optreden bij dat bedeesde provinciaaltje paste, zoiets brutaals deed ze anders nooit, maar Etta had geen zin om hier tussen het volk naar een meid te gaan zoeken - dus vertrouwde ze liever op die onwaarschijnlijke verklaring van haar.

***

Adele was niet naar huis gegaan. Ook later op de avond verscheen ze niet, zodat Etta zich toch een beetje ongerust begon te maken - al was het alleen al om haar korset, dat ze in haar eentje met geen mogelijkheid los zou kunnen krijgen.

Nee hoor, ook om het kind zelf maakte ze zich ongerust. Het was niet niks wat 'r met haar was gebeurd. En wie zou 't zeggen, misschien was ze wel opnieuw... dat zou te erg... maar nee, Etta begreep allang hoe het werkelijk zat, ze was niet gek. Adele was 'm natuurlijk gepiept. Hup, naar Amiens, naar haar familie. Ze had haar Mevrouw niks durven zeggen, het bangerdje. Kennelijk als de dood voor goede raad. Mais bien. Al bleef het een misselijke streek om er op die manier tussenuit te knijpen. Na twee jaar trouwe dienst je Mevrouw zo te laten stikken - dat was bepaald grof te noemen. Nog geen bedankje had ervanaf gekund.

Ja, Etta voelde gewoon dat Adele nu onderweg was naar Amiens. Terug naar de natuur! Meerijdend op boerenkarren, weggedrukt tussen de knollen en de schapenkeutels of wat die lui zoal vervoerden. Overnachtend in stallen of onder de blote hemel. Mijn god, dat arme kind lag nu waarschijnlijk ergens ineengedoken in een droge greppel te slapen, te midden van het gedierte des velds. Het was onbegrijpelijk wat sommige mensen zichzelf aandeden.

En anderen aandeden, want het was toch werkelijk schandalig! om uit je vel te springen! dat ze hier in haar eentje aan haar lot werd overgelaten. Geen souper, geen boodschappen, niks. Die boodschappen waren in de kazerne van de garde nationale achtergebleven. Dat... Maar de hele rest, het fornuis dat koud stond, de lampen en de kaarsen die ze... ja, die ze zelf had moeten aansteken. Een Dame die lampen aansteekt, stel je voor! En morgen, hoe moest 't morgen? Ze ging echt niet haar eigen nachtspiegel staan legen in de ton. Wat deed die meid haar aan? Dit kon gewoon niet. Het was een ramp, dit kon niet waar zijn.

Maar het was waar. Ook 's nachts dook Adele niet op, het was al ver na twaalven. Etta had op de chaise longue met een boek op haar schoot zitten wachten tot ze knikkebolde; de kaarsen waren inmiddels opgebrand, alleen de olielamp aan het plafond verspreidde nog zijn vale, fletse schijnsel. Haar keurs knelde en jeukte, ze wilde zo graag dat het losgeregen werd, haar afgeknepen borsten, haar beurse buik, haar stramme rug... En die jeuk! Het zag ernaar uit dat ze minstens de hele verdere nacht gefolterd ging worden in deze gevangenis van eigen keuze, met tralies van balein.

Moeizaam kwam ze overeind, kleedde zich staande in de kamer uit. Haar jurk, haar - alles liet ze onverschillig op de vloer fladderen. Dat zag ze morgen wel weer! De lamp durfde ze, vanwege brandgevaar, niet aan te laten. Maar omdat ze nachtblind was, zocht ze eerst een blaker en stak de kaars aan. Daarna klom ze - stijf als een plank vanwege dat verdomde korset van d'r! - op een stoel om de lamp uit te draaien.

En toen pas, toen ze met de opflakkerende nachtblaker in haar hand op kousenvoeten door de kamer schuifelde, merkte ze dat het binnen ineens zo stil geworden was, zo dood- en doodstil. Er was alleen het kraken van haar eigen voetstappen. Alsof hier niemand meer woonde, ze ronddwaalde in een vreemd huis dat door de bewoners al geruime tijd geleden was verlaten.