Theorie van de ambitie

Zich benijd en begeerd weten was de grondslag van elke maatschappelijke ambitie - en iets mooiers om naar te streven bestond er niet. In zichzelf de ander vinden, daar ging het om: degene worden die alles bezit wat jij ontbeert, die krijgt wat jou onthouden wordt, die slaagt waar jij tot falen bent gedoemd - die is wat jij zou moeten zijn. Iets kreeg pas waarde wanneer een ander het wilde hebben. Bestaan betekende bestaan in andermans ogen. En die dan uitsteken.

In de grandioze levens van anderen, daarin had Etta zichzelf gevonden vanaf de eerste dag dat ze in Parijs was aangekomen. Al bijna twintig jaar zag ze zichzelf glorieren; soms was ze het inderdaad zelf geweest, vaak alleen in haar fantasie. Dan zag ze wat ze wilde zijn in afgunstig verlangen aan zich voorbijgaan en stelde ze zich voor hoe zij had kunnen schitteren - in plaats van die ander. Stukje bij beetje had ze zich toegeeigend wat haar behoorde, ze had gewonnen en verloren, het was niet niets wat ze had bereikt, maar ook niet alles. Steeds was haar ontglipt waar het haar uiteindelijk om ging. Het bleef bij streven en reven. In die zin was Etta tot dusverre altijd bijna degene geweest die ze had horen te zijn.

Ze was hier in Parijs heus goed terechtgekomen. Van het begin af aan had ze de juiste kringen gevonden. Dat had ze niet durven dromen toen ze destijds uit Groningen vertrok. Eigenlijk meteen al had ze de juiste mensen ontmoet, de juiste mannen. Met dank vooral aan Grovestins, die haar trots aan tout Paris had getoond.

Wie deed het haar na: binnen twee jaar na haar aankomst had ze een minister van de oude koning aan de haak geslagen, de al even oude Maurepas, en was ze een vaste invitee geworden op de bals in Versailles. Meer dan geld had hij niet te bieden gehad, mooier kon haast niet. Hij was trouwens zelf eerder op geweest dan zijn geld, in die zin had hij nog lang in haar voortgeleefd. Ook omdat ze het Grunnings had beheerd, verstandig dus.

Maar aan alle geluk komt een eind, en inmiddels waren de zorgeloze jaren van de maintenance voorbij. Ze moest zelf de kost verdienen, geen sinecure voor een Dame die daarin waardig wilde blijven.

Toch had de gedwongen zelfstandigheid haar een geluk bezorgd dat ze niet had voorzien. Politiek was de kunst van het bedrog en het verraad, en wat lag haar beter? Van een Dame werd niet anders verwacht, in haar onpeilbaarheid school immers haar macht om heren te strikken, te binden. Alleen, nu ze de vrijheid proefde, verdroeg ze de tweederangsheid niet meer waartoe ze als vrouw, dat wil zeggen als rechteloze burger, bleef veroordeeld. Wat had haar leven niet kunnen zijn als zij werkelijk kon meespelen op het grote toneel, en niet als souffleuse de clausen mocht oppikken die de grote acteurs lieten liggen. Maar soit, ontevreden was zij niet met haar secrete positie in het diplomatieke verkeer tussen Holland, Frankrijk en Pruisen.

Het enige wat ze miste alsof het iets dierbaars was, dat was een solide kapitaal - van dat geld dat rolt en rinkelt van plezier omdat het niet meer geteld hoeft te worden als dagen die zorgelijk verstrijken, omdat het elke dag kan doen waar het toevallig zin in heeft. Ja, aan haar bestaan ontbrak voortdurend dat kleine beetje gemak dat alle zorgen overbodig maakte. Bij de meeste mensen leidde zulks tot eeuwig geklaag, maar Etta zag haar gemis liever praktisch uitgedrukt. Vijftig- of honderdduizend franc (in zilvergeld, niet in waardeloze assignaten), dat kwam al aardig in de richting van wat haar voor ogen stond.

Het wezen van geld was dat het zich verplaatste, het kon dus altijd jouw kant op komen. Je kon erop wachten, maar je kon het ook opzoeken. Ze had zich daarom bij voorkeur daar opgehouden waar het voorbijkwam. In de juiste kringen, zoals het heette. Ze had zich als het ware steeds in de baan van het geld gestort - met alle gevolgen van dien, behalve rijkdom.

Waarom had zij niet, gelijk Paul et Virginie van de wereldberoemde roman, genoeg aan de Deugd en de Natuur? De schrijver die dat had bedacht, was bepaald niet de eerste de beste: Bernardin de Saint-Pierre had het zelfs ooit gebracht tot heuse vriend van wijlen Jean-Jacques de goddelijke Rousseau. Toch moest ze er niks van hebben, van die naieve natuurkinderen die geld zelfs afwezen. Onnozelheid als panacee, daar geloofde ze geen barst van. Volgens haar bescheiden mening had de auteur in al zijn wijsheid eventjes over het hoofd gezien dat de Deugd evidemment wel betaald moest kunnen worden, hier in Parijs tenminste. Het was iets wat een Dame zich moest kunnen veroorloven.

En wat de Natuur betreft - nee, ze begreep niet waarom dat altijd op blote voeten moest gebeuren, ergens in Amerika tussen wilden en weggelopen negerslaven. Dat was zulk zoetsappig geklets, daar had toch niemand werkelijk zin in!

De natuurlijke staat van de mens was zorgeloosheid, daarin wilde ze Bernardin de Saint-Pierre gelijk geven. Maar ze stelde zich daarbij iets heel anders voor dan een eiland vol enge beesten en vieze planten. Dan nog liever een tuin, als het dan per se iets groens moest zijn. Voor haar betekende zorgeloosheid het onderwerpen van de chaos aan de strenge regels van orde en regelmaat. Gelijk - inderdaad - de koninklijke tuinen van Versailles. Onderwerping ja, beheersing. Wat niet beviel, werd weggesnoeid.

Het juiste leven was een kwestie van uitbesteden. Waar de een geen zin in had, daar was een ander weer tevreden mee. Zorgen, bijvoorbeeld, waren niks voor een Dame. Bedienden daarentegen leefden ervan. Een goede verdeling van de zorgen bracht tevredenheid voor allen: arme sloebers leverde het een nette dienstbetrekking op en wier Natuur het was om rijk te zijn (zoals zij), konden zich in alle rust ontplooien.

Dit was niet in strijd met de Gelijkheid. Gelijkheid betekende immers dat iedereen moest kunnen leven naar zijn mogelijkheden. De mogelijkheden zelf waren natuurlijk niet voor iedereen gelijk, dat sprak.

Zo zag zij dat tenminste.