Hoofdstuk 8

Mevrouw Harper kwam net terug met nieuwe glazen wijn toen de grote staande klok op de overloop voor de bibliotheek twaalf uur sloeg. 'De klok,' leek ze zich gedwongen te voelen om uit te leggen, 'die loopt tien minuten achter. Dat is altijd al zo geweest.' De telefoon in het huis werkte echt niet. Ik had dat gecontroleerd. Als ik naar de stad wilde, zou ik een paar kilometer door een laag van nu al zeker tien centimeter sneeuw moeten lopen. Ik bleef dus waar ik was. Haar broer was dood. Beryl was dood. Mevrouw Harper was de enige die nog over was. Ik hoopte dat dat toevallig was. Ik stak een sigaret op en nam een slok wijn. Mevrouw Harper had niet de fysieke kracht om haar broer en Beryl gedood te kunnen hebben. En als de moordenaar het nu ook op mevrouw Harper had voorzien? Wat als hij terugkwam? Mijn .38 lag thuis. De politie was vast in de buurt aan het patrouilleren. Hoe? Op skimotoren? Ik besefte plotseling dat mevrouw Harper iets tegen me zei. 'Het spijt me,' zei ik, mezelf dwingend te glimlachen. 'U ziet eruit alsof u het koud hebt,' herhaalde ze. Haar gezicht stond onbewogen. Ze ging op het barokstoeltje zitten en staarde weer naar het vuur. De hoge vlammen maakten een geluid alsof er een vlag in de wind heen en weer hing te wapperen, en af en toe werd de as door een windvlaag uit de haard geblazen. Maar ze leek gerustgesteld door het feit dat ik er was. Als ik in haar plaats was geweest, had ik ook niet alleen willen zijn. ik voel me prima,' loog ik. Ik had het koud. ik wil best een trui voor u halen.' 'Doet u alstublieft geen moeite. Ik voel me heel behaaglijk� echt waar.' 'Het is gewoon onmogelijk om dit huis te verwarmen,' vervolg de ze. 'Die hoge plafonds. En het is niet ge�leerd. Maar je raakt eraan gewend.' Ik dacht aan mijn moderne huis in Richmond met zijn centrale verwarming. Ik dacht aan mijn grote bed met de stevige matras en de elektrische deken. Ik dacht aan de slof sigaretten in de kast naast de koelkast en aan de lekkere Schotse whisky in mijn bar. Ik dacht aan de tochtige, stoffige, donkere bovenverdieping van Cutler Grove. ik blijf hier wel beneden. Op de sofa,' zei ik. 'Onzin. Het vuur gaat nu snel uit.' Ze friemelde aan een knoopje van haar trui en bleef naar het vuur staren. 'Mevrouw Harper,' probeerde ik voor de laatste keer. 'Heeft u enig idee wie dit gedaan kan hebben? Wie dit Beryl en uw broer heeft aangedaan? Of waarom?' 'U denkt dat het dezelfde man was.' Ze zei het alsof dat een feit was, en geen vraag. 'Dat moet ik in overweging nemen.' ik wilde dat ik u iets kon vertellen dat u zou helpen,' antwoordde ze. 'Maar misschien maakt het niets uit. Hoe dan ook, wat gebeurd is, is gebeurd.' 'Wilt u niet dat hij gestraft wordt?' 'Er is al genoeg straf geweest. En zoiets kan niet ongedaan maken wat er is gebeurd,' zei ze. 'Zou Beryl niet willen dat hij werd gevonden?' Ze draaide zich naar me toe. Ze had haar ogen wijdopen, ik wilde dat u haar had gekend.' ik geloof dat ik haar ken. Op een bepaalde manier ken ik haar,' zei ik vriendelijk. 'Ik kan niet uitleggen�' 'Dat hoeft ook niet, mevrouw Harper.' 'Het had zo heerlijk kunnen zijn�' E�ogenblik was ik getuige van haar verdriet. Even vertrok haar gezicht, maar het volgende moment had ze zichzelf weer onder controle. Ze hoefde die gedachte niet voor me af te maken. Het had zo heerlijk kunnen zijn nu er niemand meer was om Beryl en mevrouw Harper gescheiden te houden. Lotgenoten. Vriendinnen. Het leven is zo leeg als je alleen bent, als er niemand is om van te houden. 'Met spijt me,' zei ik vol medeleven. 'Het spijt me verschrikkelijk, mevrouw Harper.''Met is half november,' antwoordde ze terwijl ze weer van me wegkeek. 'Erg vroeg voor sneeuw. Het zal wel snel gaan dooien, dr. Scarpetta. U zult hier morgen gemakkelijk weg kunnen komen. De mensen die u vergeten zijn zullen zich dan wel weer herinneren dat u hier bent. Ik vind het zo vriendelijk van u dat u bent gekomen.' Ze leek geweten te hebben dat ik hier zou komen. Ik kreeg het akelige idee dat ze dit op de � of andere manier gepland had. Maar dat was natuurlijk niet mogelijk. 'Er is � ding dat ik u wil vragen te doen,' zei ze. 'En wat is dat, mevrouw Harper?' 'Kom hier terug in de lente. Kom terug als het april is,' zei ze tegen de vlammen. 'Dat zou ik fijn vinden,' antwoordde ik. 'De vergeet-me-nietjes bloeien dan. Het grasveld ziet dan helemaal lichtblauw. Zo mooi, mijn favoriete seizoen. Beryl en ik plukten er altijd bosjes van. Heeft u ze ooit van dichtbij bekeken? Of bent u net als de meeste mensen, die vergeet-me- nietjes over het hoofd zien omdat ze zo klein zijn? Ze zijn zo mooi als je ze van dichtbij bekijkt. Z�oi, alsof ze van porselein zijn dat is beschilderd door de perfecte hand van God. We droegen de bloemetjes in ons haar en legden hen in schalen water in het huis, Beryl en ik. U moet me beloven dat u in april terugkomt. Dat wilt u me toch wel beloven?' Ze draaide zich naar me toe en het deed me pijn de emotie in haar ogen te zien. 'Ja, ja. Natuurlijk kom ik dan,' antwoordde ik, en ik meende het. 'Wilt u iets speciaals voor uw ontbijt?' vroeg ze terwijl ze opstond. 'Wat u ook voor uzelf klaarmaakt, dat is prima.' 'Er staat genoeg in de koelkast,' merkte ze vreemd genoeg op. 'Als u uw wijn meeneemt, zal ik u uw kamer laten zien.' Haar hand rustte op de trapleuning terwijl ze met mij, haar gast, de prachtig bewerkte houten trap naar de eerste verdieping opliep. Er waren geen plafondlampen, alleen maar hier en daar wat schemerlampjes om ons bij te lichten. De muffe lucht was zo koud alsof we ons in een kelder bevonden. 'Als u iets nodig heeft, ik slaap aan de andere kant van de gang, drie deuren verder,' zei ze, en opende een kleine slaapkamer voor me. Het meubilair was van mahoniehout met inlegwerk van satijnhout. Op de muren, die bedekt waren met lichtblauw behang, hingen verschillende olieverfschilderijen van losse bloemenar- rangementen en van een landschap bij de rivier. De dikke stapel beddegoed op het hemelbed was opengeslagen en de deur naar de betegelde badkamer stond open. De lucht was bedompt en rook naar stof, alsof de ramen hier nooit werden geopend en alsof oude herinneringen het enige waren dat ooit in deze kamer in beweging kwam. Ik was er zeker van dat er veel, heel veel jaren lang niemand in deze kamer had geslapen, in de bovenste Ia van de ladenkast ligt een flanellen nachtjapon. In de badkamer vindt u schone handdoeken en wat toiletartikelen,' zei mevrouw Harper. 'Hebt u alles wat u nodig hebt?' 'Ja. Dank u wel.' Ik glimlachte naar haar. 'Goedenacht.' Ik deed de deur dicht en schoof de gammele klink ervoor. De nachtjapon was het enige kledingstuk in de ladenkast. Er lag een reukzakje onder dat al lang niet meer geurde. De andere laden waren allemaal leeg. In de badkamer lag een nog in cellofaan verpakte tandenborstel, een kleine tube tandpasta, een nieuw stuk lavendelzeep en een hele stapel handdoeken, net zoals mevrouw Harper had gezegd. De wastafel was zo droog als kurk, en toen ik de gouden kranen opendraaide, kwam er water uit dat eruitzag als vloeibaar roest. Het duurde een hele lijd voordat het zo helder en warm was dat ik mijn gezicht ermee durfde te wassen. I)e nachtjapon was oud maar schoon, en had de verwassen blauwe kleur van vergeet-me-nietjes, dacht ik. Ik stapte in bed en trok de muf ruikende dekens tot aan mijn kin op voordat ik het licht uitdeed. Het kussen was dik en stevig en ik voelde de veren prikken terwijl ik het in een prettiger vorm duwde en kneedde. Klaarwakker, en met een koude neus zat ik in een donkere kamer waarvan ik zeker wist dat die vroeger van Beryl was geweest en dronk mijn wijn op. Het huis was zo rustig dat het leek alsof ik de allesdoordringende stilte van de vallende sneeuw buiten het raam kon horen. Ik was me er niet van bewust dat ik ingedut was, maar toen mijn ogen plotseling openschoten, bonsde mijn hart wild en was ik bang me te bewegen. Ik kon me mijn nachtmerrie niet meer herinneren. Eerst wist ik niet waar ik was en of het geluid dat ik gehoord had echt was. De kraan in de badkamer lekte, en de druppels water tinkelden langzaam in de wasbak. De vloer aan de andere kant van mijn vergrendelde deur kraakte opnieuw, heel zachtjes. Mijn gedachten haastten zich over een hindernisbaan van mogelijkheden. Door de dalende temperatuur ging het hout kraken. Muizen. Er liep iemand langzaam naar beneden. Ik spande me in om meer te horen, en hield mijn adem in toen voeten in pantoffels langs mijn deur tripten. Mevrouw Harper, concludeerde ik. Het klonk alsof ze naar beneden ging. Vervolgens lag ik nog zeker een uur te woelen. Uiteindelijk deed ik de lamp aan en ging uit bed. Het was half vier en ik had er geen enkele hoop meer op dat ik nog zou kunnen slapen. Huiverend in mijn geleende nachtjapon deed ik mijn jas aan, schoof de grendel van de deur, en liep door de pikdonkere gang totdat ik in de schaduwen de gebeeldhouwde trapleuning herkende. De koude hal werd flauw verlicht door het maanlicht dat door de kleine raampjes aan weerskanten van de voordeur sijpelde. Het sneeuwde niet meer en de sterren waren weer zichtbaar. De takken van de bomen en de bosjes waren vormeloos onder een dikke laag glazuur. Ik sloop de bibliotheek in, aangetrokken door de gedachte aan de warmte van het knetterende vuur. Mevrouw Harper zat op de sofa met een plaid om zich heengeslagen. Ze staarde naar de vlammen en deed geen moeite de tranen op haar wangen af te vegen. Ik schraapte mijn keel, en zei aarzelend haar naam. Ik wilde haar niet aan het schrikken maken. Ze bewoog zich niet. 'Mevrouw Harper?' zei ik weer, nu iets harder. 'Ik hoorde u naar beneden gaan�' Ze leunde tegen de gewelfde rugleuning van de sofa en haar ogen knipperden niet terwijl ze suf naar het vuur staarde. Haar hoofd viel slap opzij toen ik snel naast haar ging zitten en mijn vingers tegen haar hals drukte. Ze was erg warm, maar er was geen hartslag te voelen. Ik trok haar op het kleed, en ging van haar mond naar haar borstbeen, wanhopig proberend om lucht in haar longen te blazen en haar hart weer te laten kloppen. Ik weet niet hoe lang ik daarmee door ben gegaan. Toen ik het eindelijk opgaf, waren mijn lippen gevoelloos en trilden de spieren in mijn rug en armen. Ik beefde van top tot teen. De telefoon werkte nog steeds niet. Ik kon niemand bellen. Er was niets wat ik kon doen. Ik ging voor het raam van de bi bliotheek staan, schoof de gordijnen open en keek door mijn tranen heen naar die ongelooflijke witte, door de maan verlichte vlakte. Verderop lag de zwarte rivier en daar voorbij kon ik niet zien. Ik slaagde er op de een of andere manier in haar lichaam weer op de sofa te krijgen en bedekte het voorzichtig met de plaid. Het vuur begon te doven en het meisje op het schilderij trok zich in de schaduwen terug. Sterling Harpers dood had me overvallen, zodat ik nu in een staat van verdoving verkeerde. Ik ging op het tapijt voor de sofa zitten en keek toe hoe het vuur uitging. Ook dat kon ik niet in leven houden. Ik probeerde het zelfs niet eens. Ik had niet gehuild toen mijn vader stief. Hij was zoveel jaren ziek geweest, dat ik een expert was geworden in het verdringen van mijn emoties. Het grootste deel van mijn jeugd had hij in bed doorgebracht. Toen hij eindelijk thuis op een avond doodging, dreef het verschrikkelijke verdriet van mijn moeder mij tot een ver doorgevoerde afstandelijkheid. Vanuit deze ogenschijnlijk veilige positie vervolmaakte ik de kunst van het observeren van de ondergang van mijn familie. Met schijnbaar onverstoorbare gereserveerdheid sloeg ik de anarchie gade die uitbrak tussen mijn moeder en mijn jongere zus Dorothy, die vanaf de dag van haar geboorte al volkomen narcistisch en onverantwoordelijk was geweest. Ik zweeg en hield mezelf afzijdig van het geschreeuw en de ruzies terwijl ik in mijn geest wegvluchtte om mijn leven te redden. Ik deserteerde van de oorlogen in mijn huis, en bracht steeds meer tijd door bij de Grijze Nonnen die na schooltijd extra lessen gaven of ik verschool me in de bibliotheek. Daar begon ik me te realiseren hoe intelligent mijn geest was en wat voor voordeel me dat zou brengen. Ik blonk uit in de exacte vakken en was ge�rigeerd door menskunde. Op mijn vijftiende bestudeerde ik al Gray's Anatomy, wat de basis van mijn zelfstudie werd, het middel waarmee mij de ogen werden geopend. Ik zou Miami verlaten om naar de universiteit te gaan. In een tijdperk waarin vrouwen onderwijzeres, secretaresse of huisvrouw waren, wilde ik arts worden.Op de middelbare school haalde ik alleen maar tienen, en in de vakanties speelde ik tennis en las terwijl mijn familie zich voort- worstelde als gewonde Zuidelijke soldaten in een wereld die al lang door de Noordelijken was overwonnen. Ik had weinig interesse voor jongens en had niet veel vriendinnen. Bij mijn eindexamen was ik de beste van mijn klas, en ik ging met een volledige beurs naar Cornell. Na mijn kandidaats studeerde ik medicijnen op John Hopkins en rechten in Georgetown, waarna ik weer naar John Hopkins terugging om mijn co-schappen pathologie te lopen. Ik was me er maar vaag van bewust waar ik eigenlijk mee bezig was. De carri� die ik had gekozen zou me steeds terugbrengen naar de verschrikkelijke misdaad van mijn vaders dood. Ik zou de dood duizenden keren uit elkaar halen en vervolgens ook weer in elkaar zetten. Ik zou de codes van de dood onder de knie krijgen en de dood voor de rechtbank brengen. Ik zou leren hoe de dood in elkaar zat. Maar geen van die dingen maakte mijn vader weer levend en het kind in mij treurde daar nog steeds om. De laatste gloeiende stukjes hout verschoven af en toe in de open haard en bij vlagen doezelde ik wat. Uren later werden de details van mijn gevangenis zichtbaar in het koude, blauwe ochtendlicht. Toen ik stijf opstond en naar het raam liep, trokken er pijnscheuten door mijn rug en benen. De zon leek een bleek ei boven de leikleurige rivier en de boomstammen staken zwart af tegen de witte sneeuw. Het vuur was uit en er waren twee vragen die steeds weer in mijn rusteloze geest opdoken. Zou mevrouw Harper gestorven zijn als ik hier niet was geweest? Wat kwam het goed uit dat ze was overleden terwijl ik in het huis was. Waarom was ze naar de bibliotheek gegaan? Ik stelde me voor hoe ze de trap af was gelopen, hel vuur had opgepookt en zich op de sofa had ge�talleerd. Terwijl ze naar de vlammen staarde, was haar hart gewoon gestopt met kloppen. Of was het het portret waar ze als laatste naar gekeken had? Ik deed alle lampen aan. Ik trok een stoel tot vlak voor de open haard, klom erop en tilde het grote schilderij van zijn haken. Van dichtbij gezien had het portret niet zo'n verwarrende uil werking, omdat het in subtiele tinten en fijne penseelstreken in dikke olieverf uiteenviel. Er vloog stof van het doek toen ik weer van de stoel afklom en het schilderij op de grond legde. Er stond geen handtekening of datum op, en het portret was niet zo oud als ik eerst dacht. De kleuren waren opzettelijk gedempt gehouden zodat ze er oud uitzagen en er was zelfs niet het kleinste barstje in de verf te ontdekken. Ik draaide het schilderij om en bekeek de achterkant van bruin papier. In het midden zat een gouden zegel met de naam van een lijstenmaker in Williamsburg. Ik schreef de naam over en klom weer op de stoel om het schilderij terug te hangen. Daarna hurkte ik voor de open haard en porde met een potlood dat ik uit mijn tas had gehaald voorzichtig in de verbrande resten. Boven op de verkoolde stukken hout lag een vreemd laagje fijne witte as die als spinrag omhoog dwarrelde bij de minste of geringste aanraking. Daaronder lag een klompje materiaal dat eruitzag als gesmolten plastic. ik wil je niet beledigen, doe,' zei Marino terwijl hij achteruit de parkeerplaats afreed, 'maar je ziet er beroerd uit.' 'Dank je,' mompelde ik. 'Zoals ik al zei, ik wil je niet beledigen. Je zult wel niet veel geslapen hebben.' Toen ik de volgende ochtend niet kwam opdagen voor de autopsie op Cary Harper, had Marino onmiddellijk de politie in Williamsburg gebeld. Halverwege de ochtend verschenen er twee schaapachtig kijkende agenten bij het huis. De sneeuwkettingen om de banden van hun auto hadden knarsend sporen in de gladde, dikke sneeuw getrokken. Na de deprimerende vragen over Sterling Harpers dood, werd haar lichaam in een ambulance gelegd die vervolgens naar Richmond vertrok, en de agenten zetten mij af bij het hoofdbureau in Williamsburg, waar ik werd volgestopt met koffie en doughnuts tot Marino ine was komen ophalen. ik was voor geen goud de hele nacht in dat huis gebleven,' vervolgde Marino. 'Of het nou min veertig graden was geweest ui niet. Ik zou nog liever m'n kont eraf laten vriezen dan de nacht doorbrengen met een dooie�' 'Weet je waar Princess Street is?' onderbrak ik hem. 'Wat is daarmee?' Hij keek me aan door de spiegelglazen van zijn zonnebril. De sneeuw was als wit vuur in de zon, maar de straten werden nu snel modderig. 'Ik ben ge�eresseerd in Princess Street vijf-nul-zeven,' antwoordde ik op een toon die aangaf dat ik verwachtte dat hij ine daarheen zou brengen.zaken aan Merchants' Square. Op de pas schoongeveegde parkeerplaats stond niet meer dan een dozijn auto's, allemaal met een kop van witte sneeuw erop. Ik was opgelucht te zien dat The Village Frame Shoppe en Gallery open was. Marino stelde geen vragen en ik stapte uit. Hij voelde waarschijnlijk wel aan dat ik op dit moment niet in de stemming was om vragen te beantwoorden. Er was maar � klant in de galerie, een jonge man in een zwarte overjas, die terloops een rek met reprodukties stond te bekijken. Een vrouw met lang blond haar was achter de toonbank bezig met een telmachine. 'Kan ik u helpen?' informeerde de blondine terwijl ze me minzaam aankeek. 'Dat hangt ervan af hoe lang u hier al werkt,' antwoordde ik. De koele, twijfelende blik in haar ogen deed me beseffen dat ik er waarschijnlijk inderdaad beroerd uitzag. Ik had in mijn jas geslapen. Mijn haar zag eruit als een ragebol. Toen ik enigszins verlegen een lok wat wilde fatsoeneren, besefte ik dat ik er op de een of andere manier ook in geslaagd was om een oorbel te verliezen. Ik vertelde de vrouw wie ik was, en legde nog wat extra gewicht in de schaal door haar het dunne zwarte mapje te laten zien met het bronzen schildje erin waarop stond dat ik patholoog-anatoom was. ik werk hier al twee jaar,' zei ze. ik ben ge�eresseerd in een schilderij dat waarschijnlijk v�uw tijd in deze winkel is ingelijst,' zei ik. 'Een portret dat misschien door Cary Harper hiernaartoe is gebracht.' 'O, God. Ik heb het vanochtend op de radio gehoord. Wat er met hem is gebeurd. O, God, wat vreselijk,' stamelde ze. 'Me neer Hilgeman is degene die u moet hebben.' Ze verdween naar achteren om hem te halen. Meneer Hilgeman was een gedistingeerde, in tweed geklede heer die er geen misverstand over liet bestaan dat 'Cary Harper in geen jaren in deze winkel is geweest, en dat niemand hier hem goed kende, tenminste voorzover ik weet'. 'Meneer Hilgeman,' zei ik, 'boven de schoorsteenmantel in Cary Harpers bibliotheek hangt een portret van een blond meisje. Het is in uw winkel ingelijst, misschien al lang geleden. Her innert u zich dat schilderij nog?' Er was geen glimp van herkenning in de grijze ogen achter dc leesbril. 'Het lijkt erg oud,' legde ik uit. 'Een goede imitatie, maar een nogal ongebruikelijke uitwerking van het onderwerp. Het meisje is negen, tien, hoogstens twaalf jaar, maar ze is gekleed alsof ze een jonge vrouw is, in het wit, en ze zit op een bankje met een zilveren haarborstel in haar handen.' Ik kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan dat ik geen polaroidfoto van het schilderij had gemaakt. Ik had een camera in mijn dokterstas, maar de gedachte was niet bij me opgekomen. Ik was te veel in de war geweest. 'Weet u,' zei meneer Hilgeman terwijl zijn ogen oplichtten, 'ik geloof dat ik weet waar u het over heeft. Een heel mooi meisje, maar een ongebruikelijk portret. Ja. Nogal suggestief, als ik het me goed herinner.' Ik hoefde niet verder te vragen. 'Het moet ten minste vijftien jaar geleden zijn� Laat me eens denken.' Hij legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen. 'Nee.' Hij schudde zijn hoofd, ik was het niet.' 'U was het niet. Wat was u niet?' vroeg ik. ik heb het niet ingelijst. Clara moet dat gedaan hebben. Een assistente die hier toen werkte. Ik geloof, nee, ik ben er zeker van dat Clara dat schilderij heeft ingelijst. Nogal duur, en het was het niet echt waard, zoals u wel zult weten. Het portret was niet zo goed. Eigenlijk,' voegde hij daar fronsend aan toe, 'was het � van haar minder succesvolle werken�' 'Haar?' onderbrak ik hem. 'Bedoelt u Clara?' 'Ik heb het over Sterling Harper.' Hij keek me onderzoekend aan. 'Zij is de kunstenares.' Hij zweeg even. 'Het moet jaren geleden zijn, toen ze nog veel schilderde. Ik geloof dat ze thuis een atelier had. Ik ben daar natuurlijk nooit geweest. Maar ze heeft een aantal werken bij ons gebracht, voornamelijk stillevens, landschappen. Het schilderij waar u in ge�eresseerd bent is het enige portret dat ik me kan herinneren.' 'Hoe lang geleden heeft ze het geschilderd?' 'Ten minste vijftien jaar geleden, zoals ik al zei.' 'Heeft iemand ervoor geposeerd?' vroeg ik. 'Het lijkt me dat het best naar een foto geschilderd kan zijn.' Hij fronste zijn voorhoofd, ik kan uw vraag niet beantwoorden. Maar als iemand ervoor geposeerd heeft, weet ik niet wie dat geweest is.'Ik liet mijn verbazing niet blijken. Beryl, die in die tijd zestien of zeventien was, woonde toen op Cutler Grove. Was het mogelijk dat meneer Hilgeman, dat de mensen in de stad dat niet wisten? 'Het is eigenlijk heel treurig,' peinsde hij. 'Zulke talentvolle, intelligente mensen. Geen familie, geen kinderen.' 'En vrienden?' vroeg ik. ik ken hen geen van beiden persoonlijk, weet u,' zei hij. En je zult hen ook nooit leren kennen, dacht ik somber. Marino stond zijn voorruit met een zeem af te vegen toen ik naar de parkeerplaats terugliep. Zijn mooie zwarte auto was dof en zat onder de spatten van de gedooide sneeuw en het door strooiwagens verspreide zout. Hij leek er niet erg blij mee te zijn. Naast het portier bij de bestuurderszitplaats lag op de stoep een slordig hoopje sigarettepeuken die hij gewoon uit zijn asbak had gekiept. 'Twee dingen,' begon ik op serieuze toon terwijl we onze veiligheidsgordels vastmaakten, in de bibliotheek van het huis hangt een portret van een jong, blond meisje, dat mevrouw Harper blijkbaar vijftien jaar geleden in deze winkel heeft laten inlijsten.' 'Beryl Madison?' Hij haalde zijn aansteker te voorschijn. 'Het zou inderdaad heel goed een portret van haar kunnen zijn,' antwoordde ik. 'Maar als dat zo is, staat ze daar veel jonger op dan ze was toen de Harpers haar ontmoetten. En de interpretatie van het onderwerp is een beetje vreemd. Een beetje Lolita-achtig�' 'Huh?' 'Sexy,' zei ik botweg. 'Een jong meisje, maar zo geschilderd dat ze er heel sensueel uitziet.' 'Juist. Nu ga je me dus vertellen dat Cary Harper in 't geniep een pedofiel was.' in de eerste plaats heeft zijn zuster het portret geschilderd,' zei ik. 'Shit,' klaagde hij. 'En ten tweede,' vervolgde ik, 'kreeg ik heel sterk de indruk dat de eigenaar van de lijstenmakerij er geen idee van had dal Beryl vroeger bij de Harpers heeft gewoond. Ik vraag me af of andere mensen daar wel van op de hoogte waren. En als dal niet het geval is, vraag ik me af hoe dat kan. Ze heeft jaren in dat huis gewoond, Marino. Het ligt maar een paar kilometer van de stad vandaan. En dit is een kl�e stad.' Hij staarde onder het rijden recht voor zich uit. Hij zei geen woord. 'Tja,' merkte ik op, 'misschien zijn het alleen maar zinloze speculaties. Ze leefden erg teruggetrokken. Misschien deed Cary Harper zijn best om Beryl voor de rest van de wereld verborgen te houden. Maar hoe dan ook, de hele situatie klinkt nou niet bepaald gezond. Maar misschien heeft het allemaal niets met hun dood te maken.' 'Jezus,' zei hij kortaf. 'Gez�is niet bepaald het juiste woord. Teruggetrokken of niet, het is raar dat niemand wist dat ze daar woonde. Tenzij ze haar hadden opgesloten of aan een bed hadden vastgeketend. Verdomde perverse lui. Ik haat perverse mensen. Ik haat mensen die kinderen lastig vallen. Snap je?' Hij wierp me weer een blik toe. 'Dat haat ik echt. Hierdoor krijg ik weer dat gevoel.' 'Wat voor gevoel?' 'Dat Meneer Pulitzer-prijs Beryl te pakken heeft gehad,' zei Marino. 'Zij wil alles boven tafel brengen in dat boek van haar en dan slaat hij door, gaat haar opzoeken, en neemt een mes mee.' 'Wie heeft h�dan vermoord?' vroeg ik. 'Misschien z'n gestoorde zus wel.' De persoon die Cary Harper had vermoord was sterk genoeg om zulke harde klappen uit te delen dat de schrijver bijna onmiddellijk bewusteloos was geraakt, en bovendien paste het feit dat zijn keel was doorgesneden niet bij een vrouwelijke aanvaller. Ik had nog nooit een zaak behandeld waarin een vrouw zoiets had gedaan. Na een lange stilte vroeg Marino: 'Leek de Oude Mevrouw Harper seniel?' 'Nogal excentriek, maar niet seniel,' zei ik. 'Gek?' 'Nee.' 'Naar jouw verhaal te oordelen reageerde ze niet erg passend op het feit dat haar broer om zeep was gebracht,' antwoordde hij. 'Ze was in een shocktoestand, Marino. Mensen met een shock trageren nergens op een passende manier op.' 'Denk je dat ze zelfmoord heeft gepleegd?' 'Dat is zeker een mogelijkheid,' antwoordde ik. 'Heb je daar medicijnen gevonden?' 'Alleen wat dingen die je gewoon bij de apotheek kunt kopen, en geen daarvan was dodelijk,' zei ik. 'Geen verwondingen?' 'Voorzover ik kon zien niet.' 'Kun je dan zeggen waaraan ze verdomme wel is overleden?' vroeg hij me met een harde blik aankijkend. 'Nee,' antwoordde ik. 'Daar heb ik op het ogenblik geen idee van.'

'Ik neem aan dat je nu teruggaat naar Cutler Grove,' zei ik tegen Marino terwijl hij achter het gebouw van de Patholo- gisch-Anatomische Dienst parkeerde. 'Ja, en ik heb er echt zin in,' mopperde hij. 'Ga jij nu maar naar huis en zorg dat je wat slaap krijgt.' 'Vergeet je Cary Harpers typemachine niet?' Marino zocht in een zak naar zijn aansteker. 'Het merk en model en ook de gebruikte linten,' herinnerde ik hem. Hij stak een sigaret op. 'En het brief- of typepapier in het huis. Ik raad je aan de as in de open haard zelf te verzamelen. Het zal heel moeilijk worden om die goed mee te krijgen.' ik wil je niet beledigen, doe, maar je klinkt net als m'n moeder.' 'Marino,' bitste ik, 'ik bedoel dit serieus.' 'Ja, je bedoelt het serieus - en ik bedoel het serieus dat je eens een lekker nachtje door moet slapen,' zei hij. Marino was net zo gefrustreerd als ik en had waarschijnlijk ook een tekort aan slaap. De hal was leeg en afgesloten en de cementen vloer was bespikkeld met olievlekken. Eenmaal in het mortuarium was ik me bewust van het zeurend gezoem van de elektrische apparaten en generatoren die ik tijdens kantoortijd maar nauwelijks op merkte. Het gesis van de smerig-ruikende lucht leek luider dan anders toen ik de koelcel inging. Hun lichamen lagen op twee wagentjes die samen naast de linkermuur stonden. Misschien was het omdat ik zo moe was, maar toen ik het laken van Sterling Harper aftrok, werden mijn knie�slap en liet ik mijn dokterstas op de grond vallen. Ik herinnerde me de scherpe schoonheid van haar gezicht, de angst in haar ogen toen de achterdeur van het huis openging en ze mij bezig zag met haar dode broer, met mijn handschoenen rood van zijn bloed. Broer en zus waren hier aanwezig en ingeschreven. Dat was alles wat ik wilde weten. Voorzichtig trok ik het laken weer over haar heen, een gezicht bedekkend dat nu zo leeg was als een rubber masker. Overal om me heen staken blote voeten met labels eraan onder de lakens uit. Toen ik de koelcel inliep, had ik vaag een geel filmdoosje opgemerkt naast het wagentje waarop Sterling Harper lag. Maar toen ik me bukte om mijn dokterstas op te pakken, zag ik het pas goed en besefte ik wat dat doosje betekende. Kodak, vijfendertig millimeter, vierentwintig opnames. Mijn kantoor had een staatscontract met Fuji en we bestelden altijd filmpjes met zesendertig opnames. Het ambulancepersoneel dat mevrouw Harpers lichaam hierheen had gebracht was waarschijnlijk al uren geleden weggegaan en zij hadden vast geen foto's genomen. Ik liep terug naar de gang. Het lichtje boven de liftdeur trok mijn aandacht en ik besefte plotseling dat de lift op de eerste verdieping stopte. Er was nog iemand in het gebouw! Waarschijnlijk was het gewoon iemand van de beveiliging die zijn ronde maakte. Maar toen dacht ik weer aan het lege filmdoosje en mijn hoofdhuid begon te tintelen. Ik pakte de handgreep van mijn dokterstas stevig vast en ging naar de trap. In het portaal van de eerste verdieping opende ik langzaam de deur en stond even te luisteren voordat ik de gang opliep. De kantoren in de oostelijke vleugel waren leeg en de lichten waren uit. Ik sloeg rechtsaf en liep langs het lege klaslokaal, de bibliotheek, en Fieldings kantoor naar de hoofdgang. Ik hoorde of zag niemand. Terwijl ik mijn eigen kantoor binnenstapte, besloot ik om voor alle zekerheid toch maar even de beveiliging te bellen.T'oen ik hem zag, stokte mijn ademhaling. E�verschrikkelijk ogenblik weigerde mijn geest te werken. Hij stond handig en snel de papieren in een open archiefkast door te bladeren. Hij had de kraag van een donkerblauw jack tot aan zijn oren opgetrokken en zijn ogen waren verborgen achter een donkere vliegeniersbril. Aan zijn handen droeg hij operatiehandschoenen. Ik zag een Ieren riem over zijn brede schouder waaraan een camera bevestigd was. Hij zag eruit alsof hij zo sterk en hard als marmer was en ik kon me niet snel genoeg verbergen. De gehandschoende handen hielden plotseling stil. Toen hij op me afkwam, bracht ik in een reflex mijn dokterstas naar achteren alsof ik aan kogelstoten deed. Door de snelheid van de beweging kwam het ding vervolgens met zo'n kracht tussen zijn benen terecht dat de zonnebril van zijn neus viel. Hij viel dubbelgebogen van de pijn voorover, z�t zijn evenwicht dat ik hem met een schop tegen zijn enkels tegen de vloer kon krijgen. Dat maakte zijn situatie niet veel comfortabeler, want de harde metalen lens van zijn camera was het enige wat zich tussen zijn ribben en de vloer bevond. Medische instrumenten vielen over de grond terwijl ik als een razende naar het busje traangas zocht dat ik altijd bij me had, en hij brulde toen de krachtige straal hem in het gezicht trof. Hij greep naar zijn ogen, en rolde zich schreeuwend om en om terwijl ik de telefoon greep en om hulp belde. Vlak voor de bewakingsbeambte binnen kwam rennen bespoot ik hem voor alle zekerheid nog een keer. Daarna arriveerde de politie. Mijn hysterische gijzelaar smeekte om naar het ziekenhuis gebracht te worden terwijl een agent zonder enig spoor van medeleven zijn armen achter zijn rug duwde, hem de handboeien aandeed en hem fouilleerde. Volgens zijn rijbewijs heette de indringer Jeb Price, vierendertig jaar oud en wonend in Washington, D.C. Achter de band van zijn corduroy broek had hij een 9 millimeter automatische Smith en Wesson gestoken, met veertien patronen in het magazijn, en � in de patroonkamer

Ik herinner me niet meer dat ik naar het kantoor van het mortuarium ging en de sleutels van de andere dienstauto van hel sleutelbord afhaalde. Maar ik moet dat toch gedaan hebben, want toen het donker begon te worden, parkeerde ik de donkerblauwe stationcar op mijn oprit. De auto werd gebruikt om lijken te vervoeren en was daarom extra groot. Het raampje in de achterklep was discreet afgedekt en achterin lag een uit- neembare triplex vloer die verscheidene keren per week schoon gemaakt moest worden. De auto was een kruising tussen een gezinsauto en een lijkwagen, en volgens mij was de Queen Eli sabeth II het enige vervoermiddel dat moeilijker te parkeren was. Als een zombie liep ik regelrecht naar boven zonder de moeite te nemen om de boodschappen op mijn antwoordapparaat af te luisteren om of het ding af te zetten. Mijn rechterelleboog en -schouder deden pijn. De kleine botjes in mijn hand deden pijn. Ik legde mijn kleren op een stoel, nam een warm bad en rolde half buiten bewustzijn in mijn bed. Diepe, diepe slaap. Ik sliep zo diep dat het was alsof ik doodging. De duisternis was zwaar en ik probeerde erdoorheen te zwemmen, maar mijn lichaam voelde aan als lood toen het rinkelen van de telefoon naast mijn bed plotseling door de telefoonbeantwoorder werd afgebroken. '� ik weet niet wanneer ik je weer kan bellen, luister dus goed. Luister alsjeblieft, Kay. Ik heb het gehoord van Cary Harper�' Mijn hart bonsde en ik opende mijn ogen. Marks dringende boodschap haalde me uit mijn verdoving. "� Bemoei je er alsjeblieft niet mee. Zorg dat je er niet bij betrokken raakt. Alsjeblieft. Ik bel je weer zodra ik kan�' Tegen de tijd dat ik de hoorn had gevonden, hoorde ik alleen nog maar een kiestoon. In elkaar gezakt tegen de kussens speelde ik zijn boodschap nog eens af. Ik begon te huilen.