Proloog
13 augustus,KEY WEST
Lieve M,
Er zijn nu al dertig dagen vol felle, door de zon beschenen kleuren en een steeds veranderende wind verstreken. Ik denk te veel en droom niet. 's Middags ben ik meestal bij Louie, waar ik op de veranda zit te schrijven of naar de zee zit te kijken. Het water boven het moza� van zandbanken heeft smaragdgroene vlekken, maar krijgt een steeds fellere blauwe kleur naarmate de zee dieper wordt. De hemel strekt zich eindeloos ver uit en de wolken zijn witte pluisjes die als rookpluimpjes rondkringelen. Er is altijd een briesje, dat de geluiden vervaagt van de zwemmende mensen en van de zeilboten die net voorbij het rif voor anker gaan. De veranda is overdekt en als er plotseling een storm opsteekt, wat vaak het geval is in de namiddag, blijf ik gewoon aan mijn tafel zitten, zodat ik de regen kan ruiken en kan zien hoe het water gaat schuimen, en gaat lijken op een vacht die tegen de goede richting in wordt gestreken. Soms giet het, terwijl de zon tegelijkertijd blijft schijnen. Niemand valt me lastig. Ik ben zo langzamerhand een deel van de restaurant-familie, net als Zulu, de zwarte labrador die achter frisbees het water inrent, en de zwerfkatten die stilletjes bij de tafels komen zitten en op de restjes wachten. Louie's vierbenige beschermelingen krijgen beter te eten dan de meeste mensen. Ik vind er troost in als ik zie dat de wereld beesten vriendelijk behandelt. Over mijn dagen kan ik dus niet klagen. Het zijn de nachten die ik met angst tegemoet zie. Als mijn gedachten weer naar de duistere plekken van mijn ziel kruipen, en hun vreselijke webben weven, stort ik mezelf in de drukke straten van het oude stadscentrum en word ik naar de lawaaierige bars toegetrokken als een mot die op het licht afkomt. Walt en PJ hebben mijn nachtelijke gewoontes tot een kunstvorm verfijnd. Walt komt het eerst naar het pension terug, bij het invallen van de avond. Als het donker wordt, stopt hij namelijk met zijn handel in zilveren sieraden op Mallory Square. We openen dan een paar flesjes bier en wachten op PJ. Vervolgens gaan we de straat op, van bar tot bar trekkend, en meestal eindigen we bij Sloppy Joe. We worden zo langzamerhand onafscheidelijk. Ik hoop dat zij twee�altijd onafscheidelijk zullen zijn. Ik vind hun liefde nu helemaal niet vreemd meer. Ik vind niets meer vreemd, behalve de dood die ik om me heen zie. Uitgemergelde, bleke mannen, in wier ogen ik hun gepijnigde ziel weerspiegeld zie. Aids is een verterend vuur dat vernietigt wat dit eilandje te bieden heeft. Vreemd dat ik me zo thuis voel bij de bannelingen en de stervenden. Misschien overleven zij me allemaal nog wel. Als ik 's nachts wakker ben en naar het zoemen van de ventilator lig te luisteren, dringen de beelden van hoe het zal gebeuren zich aan me op. Elke keer als ik een telefoon hoor rinkelen, denk ik er weer aan. Elke keer als ik iemand achter me hoor lopen, draai ik me om. 's Nachts kijk ik in mijn kast, achter het gordijn en onder mijn bed, en ik schuif een stoel voor de deur. Lieve god, ik wil niet naar huis.
Beryl
30 september,
KEY WEST Lieve M,
Toen ik gisteren bij Louie was, kwam Brent naar de veranda en zei dat er telefoon voor mij was. Toen ik naar binnen ging, had ik hartkloppingen. Ik hoorde het geruis van een interlokale lijn en vervolgens werd de verbinding verbroken. Ik kan je niet vertellen hoe ik me daardoor voelde! Ik houd mezelf voor dat ik te achterdochtig ben. Hij zou iets gezegd hebben en zich verkneukeld hebben over mijn angst. Het is onmogelijk dat hij weet waar ik ben, het is onmogelijk dat hij me heeft opgespoord. E�van de obers heet Stu. Hij heeft het pas uitgemaakt met zijn vriend met wie hij in het noorden van het land samenwoonde, en is toen hierheen gekomen. Misschien was het zijn vriend die belde, en was de verbindingslecht. Misschien klonk het daarom alsof hij naar " Straw vroeg in plaats van naar 'Stu', en hing hij op toen ik antwoordde. Ik wilde dat ik niet had verteld wat mijn bijnaam is. Ik ben Beryl. Ik ben Straw. Ik ben bang. Het boek is nog niet af. Maar ik heb bijna geen geld meer en het weer is omgeslagen. Het is donker vanmorgen en er staat een harde wind. Ik ben in mijn kamer gebleven omdat mijn papieren in zee zouden waaien als ik zou proberen bij Louie te werken. De straatverlichting is aan. De palmbomen zwaaien in de wind, met bladeren als omgekeerde paraplu's. De wereld kreunt als een gewond dier buiten mijn raam en als de regen tegen het venster slaat, klinkt dat alsof een duister leger Key West is binnengetrokken en de stad heeft bezet. Binnenkort moet ik vertrekken. Ik zal het eiland missen. Ik zal PJ en Walt missen. Zij maakten dat ik me geliefd en veilig voelde. Ik weet nog niet wat ik ga doen als ik terug ben in Richmond. Misschien zou ik onmiddellijk moeten verhuizen, maar ik weet niet waar ik heen moet.
Beryl