14
‘Weet u, het is interessant dat u daarover begint,’ antwoordde Montana. ‘Ik heb er nooit een goede verklaring voor gevonden waarom de meisjes hun schoenen hebben uitgedaan, tenzij ze in het motel waren, zich aankleedden toen het tijd was om weg te gaan, en gewoon niet de moeite namen hun schoenen aan te doen. We hebben hun schoenen en sokken in de Volkswagen gevonden.’
‘Was het een warme avond?’ vroeg Marino.
‘Ja. Maar toch, het lijkt mij dat ze hun schoenen weer aan zouden doen als ze zich aankleedden.’
‘We weten niet zeker dat ze in een van de motelkamers zijn geweest,’ bracht ik Montana in herinnering.
‘Daar hebt u gelijk in,’ gaf hij toe.
Ik vroeg me af of Montana de artikelen in de Post had gelezen, waarin stond dat bij de andere moordzaken de schoenen en sokken waren verdwenen. Als hij die wel had gelezen, had hij blijkbaar het verband nog niet gelegd.
‘Had u veel contact met de journaliste Abby Turnbull, die toen over de moord op Jill en Elizabeth schreef?’ vroeg ik hem.
‘Die vrouw volgde me alsof ik honing aan mijn kont had. Waar ik ging, ging zij ook.’
‘Kunt u zich herinneren of u haar hebt verteld dat Jill en Elizabeth blote voeten hadden? Hebt u de foto’s van de plaats waar de lichamen zijn gevonden ooit aan Abby laten zien?’ vroeg ik, want Abby was veel te slim om een dergelijk feit vergeten te hebben, vooral aangezien dat nu zo belangrijk was.
Montana zei onmiddellijk: ‘Ik heb wel met haar gesproken, maar nee, dame. Ik heb haar die foto’s nooit laten zien. Ik was ook heel voorzichtig met wat ik tegen haar zei. U hebt toch gelezen wat er in de kranten over is verschenen?’
‘Ik heb een aantal van de artikelen gelezen.’
‘Er staat niets in over wat de meisjes aanhadden, over het feit dat het shirt van Jill was opengescheurd, en dat ze hun schoenen en sokken uithadden.’ Abby wist het dus niet, dacht ik opgelucht.
‘Ik zag in de autopsierapporten dat allebei de vrouwen striemen om hun polsen hadden, omdat ze daar waren vastgebonden,’ zei ik. ‘Hebt u ook het materiaal gevonden dat daarvoor is gebruikt?’
‘Nee, dame.’
‘Blijkbaar heeft hij het dan meegenomen nadat hij ze had gedood,’ zei ik.
‘Hij was heel voorzichtig. We hebben geen patroonhulzen gevonden, geen wapen, en niets dat hij gebruikt zou kunnen hebben om ze vast te binden. Geen sperma. Het lijkt dus dat hij er niet toe is gekomen ze te verkrachten, of als hij dat wel heeft gedaan waren daar geen aanwijzingen voor. En ze hadden allebei al hun kleren aan. En wat betreft de gescheurde blouse van dit meisje,’ – hij pakte een foto van Jill – ‘dat kan zijn gebeurd toen hij met haar vocht.’
‘Hebt u knopen gevonden op de plaats van het misdrijf?’
‘Een paar. In het gras naast haar lichaam.’
‘En soms ook sigarettepeuken?’
Montana zocht kalm in zijn papieren. ‘Geen sigarettepeuken.’ Hij zweeg even en trok een rapport uit de stapel. ‘Ik zal u vertellen wat we wel hebben gevonden. Een aansteker, een mooie zilveren aansteker.’
‘Waar?’ vroeg Marino.
‘Zo’n viereneenhalve meter van waar de lichamen lagen. Zoals u ziet, staat er een ijzeren hek om het kerkhof heen. Je komt binnen door deze ingang.’ Hij liet ons een andere foto zien. ‘De aansteker lag in het gras, ongeveer twee meter voorbij de ingang. Het was zo’n dure, dunne aansteker in de vorm van een pen, zo één die wordt gebruikt om pijpen aan te steken.’
‘Werkte hij nog?’ vroeg Marino.
‘Hij werkte prima, en was glanzend opgepoetst,’ zei Montana. ‘Ik ben er vrij zeker van dat hij niet van een van de meisjes was. Ze rookten niet en niemand met wie ik heb gepraat herinnerde zich ze ooit met zo’n aansteker te hebben gezien. Misschien is hij uit de zak van de moordenaar gevallen, maar dat weten we niet zeker. Iedereen kan dat ding verloren hebben, misschien iemand die daar een dag of twee eerder heeft rondgekeken. U weet dat de mensen graag op oude begraafplaatsen rondlopen om naar de graven te kijken.’
‘Is die aansteker op vingerafdrukken onderzocht?’ vroeg Marino.
‘Dat kon niet vanwege de structuur. Het zilver was gegraveerd met van die kruisjes, zoals je ook wel ziet op van die dure zilveren vulpennen.’ Hij staarde nadenkend voor zich uit. ‘Dat ding heeft waarschijnlijk wel honderd dollar gekost.’
‘Hebt u die aansteker en de knopen die u daar hebt gevonden nog steeds?’ vroeg ik.
‘Ik heb al het bewijsmateriaal uit die zaak nog. Ik heb altijd gehoopt dat we die op een dag op zouden kunnen lossen.’
Montana hoopte dat niet half zo intens als ik, en nadat hij was vertrokken bespraken Marino en ik pas wat ons echt bezighield. ‘Het is verdomme dezelfde smeerlap,’ zei Marino met een ongelovige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Die verdomde zak heeft ze hun schoenen uit laten doen, net als bij die andere stelletjes. Zodat ze niet snel uit de voeten konden terwijl hij ze naar de plek bracht waar hij ze wilde doden.’
‘En dat was niet het kerkhof,’ zei ik. ‘Ik geloof niet dat dat de plek was die hij had uitgekozen.’
‘Ja. Ik denk dat hij zich met die twee meer op de hals had gehaald dan hij aankon. Ze werkten niet mee, of er ging iets mis waardoor hij in paniek raakte – misschien had dat iets te maken met het bloed op de achterbank van de Volkswagen. Hij liet ze dus bij de eerste gelegenheid stoppen, en dat was toevallig bij een donkere, verlaten kerk met een kerkhof. Heb je een kaart van Virginia bij de hand?’ Ik ging naar mijn studeerkamer en vond er een. Marino spreidde hem uit op de keukentafel en keek er een paar minuten naar. ‘Kijk eens,’ zei hij met een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. ‘De afslag voor de kerk is hier op de Route 60, ongeveer drie kilometer voordat je op de weg komt die naar het bos leidt waar Jim Freeman en Bonnie Smyth vijf, zes jaar later zijn vermoord. Dat betekent dat toen we naar meneer Joyce gingen we verdomme vlak langs de weg zijn gereden die naar de kerk leidt waar die twee vrouwen zijn gemold.’
‘Goeie god,’ mompelde ik. ‘Ik vraag me af…’
‘Ja, dat vraag ik me ook af,’ onderbrak Marino me. ‘Misschien heeft die vent daar inderdaad de bossen verkend om de beste plek uit te zoeken toen Verdomme hem daar overrompelde. Hij schiet de hond dus neer. Ongeveer een maand later ontvoert hij zijn eerste stel slachtoffers, Jill en Elizabeth. Hij is van plan ze te dwingen naar het bos te rijden, maar de zaak loopt uit de hand. Hij eindigt de rit eerder dan gepland. Of misschien is hij in de war, vergist hij zich, en laat Jill of Elizabeth de verkeerde afslag nemen. Als hij dan die kerk ziet, is hij echt in paniek, en beseft dat ze niet de goede afslag hebben genomen. Hij wist misschien niet eens waar ze waren.’
Ik probeerde het me voor te stellen. Een van de vrouwen zat achter het stuur en de andere zat voorin, naast haar, terwijl de moordenaar vanaf de achterbank een pistool op ze hield gericht. Wat was er gebeurd waardoor hij zoveel bloed had verloren? Had hij per ongeluk op zichzelf geschoten? Dat was zeer onwaarschijnlijk. Had hij zich met zijn mes gesneden? Misschien, maar ook dat kon ik me eigenlijk maar moeilijk voorstellen. Ik had op Montana’s foto’s gezien dat het erop leek dat het bloed eerst op de hoofdsteun van de stoel naast die van de bestuurder was gedruppeld. Er zaten ook druppels op de achterkant van die stoel, en op de vloerbedekking lag een heleboel bloed. Dat betekende dat de moordenaar recht achter de stoel naast die van de bestuurder had gezeten, en dat hij voorover had geleund. Kwam het bloed uit een wond op zijn hoofd of op zijn gezicht?
Een bloedneus?
Ik besprak dat idee met Marino.
‘Dat moet dan wel een heel erge zijn geweest. Er was heel veel bloed.’ Hij dacht even na. ‘Misschien heeft een van de vrouwen haar elleboog naar achteren gestoten en zijn neus geraakt.’
‘Hoe zou jij gereageerd hebben als een van die vrouwen dat bij jou had gedaan?’ vroeg ik. ‘Als jij een moordenaar was.’
‘Dat zou ze niet nog een keer geflikt hebben. Ik zou haar waarschijnlijk niet in de auto hebben neergeschoten, maar ik zou haar misschien wel een klap verkocht hebben, of haar met mijn pistool op haar hoofd hebben geslagen.’
‘Er zat geen bloed op de stoel voor in de auto,’ bracht ik hem in herinnering. ‘Er is absoluut geen bewijs voor dat een of beide vrouwen in de auto gewond zijn geraakt.’
‘Hmmmm.’
‘Raadselachtig, niet?’
‘Ja.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hij zit op de achterbank, leunt naar voren en begint plotseling te bloeden? Zo raadselachtig als wat.’
Ik maakte een pot verse koffie terwijl we nog wat andere ideeën bespraken. Om te beginnen was er de vraag hoe één persoon twee mensen onder bedwang kon houden.
‘De auto was van Elizabeth,’ zei ik. ‘Laten we aannemen dat zij achter het stuur zat. Haar handen waren op dat moment dus nog niet vastgebonden.’
‘Maar Jill was misschien al wel vastgebonden. Misschien heeft hij haar handen tijdens de rit bij elkaar gebonden, heeft hij haar haar handen boven haar hoofd laten houden, zodat hij ze vanaf de achterbank vast kon maken.’
‘Of hij heeft haar gedwongen zich om te draaien en haar handen op de hoofdsteun te leggen,’ suggereerde ik. ‘Dat kan het moment zijn geweest waarop ze hem in zijn gezicht sloeg, als dat inderdaad is gebeurd.’
‘Misschien.’
‘Laten we in elk geval,’ vervolgde ik, ‘aannemen dat Jill toen de auto stopte al vastgebonden en op blote voeten was. Vervolgens geeft hij Elizabeth opdracht haar schoenen uit te doen en bindt hij haar vast. Dan dwingt hij ze met behulp van zijn pistool het kerkhof op te lopen.’
‘Jill had veel snijwonden op haar handen en onderarmen,’ zei Marino. ‘Kan dat als ze met gebonden handen een mes heeft afgeweerd?’
‘Zolang haar handen maar vóór haar lichaam en niet op haar rug waren gebonden.’
‘Het zou slimmer zijn geweest als hij hun handen achter hun rug had gebonden.’
‘Dat heeft hij waarschijnlijk door schade en schande geleerd, zodat hij later zijn techniek heeft verbeterd,’ zei ik.
‘Had Elizabeth geen verwondingen die ze had opgelopen toen ze zich verweerde?’
‘Niet een.’
‘Die vent heeft eerst Elizabeth gedood,’ besloot Marino.
‘Hoe zou jij het gedaan hebben? Vergeet niet dat je twee gijzelaars in bedwang moet houden.’
‘Ik zou ze allebei opdracht hebben gegeven op hun buik in het gras te gaan liggen. Ik zou mijn pistool tegen Elizabeth’s achterhoofd hebben gehouden, zodat ze zich goed zou gedragen totdat ik klaar was om mijn mes te gebruiken. Als ze zich tegen mijn verwachting in had verzet, zou ik misschien de trekker hebben overgehaald, en haar hebben neergeschoten terwijl ik dat eigenlijk niet van plan was.’
‘Dat zou verklaren waarom ze een schotwond in haar nek had,’ zei ik. ‘Als hij het pistool tegen haar achterhoofd hield en zij zich verzette, is de loop mogelijk verschoven. Dat scenario vertoont overeenkomsten met dat van de zaak van Deborah Harvey, behalve dat ik sterk betwijfel dat zij op de grond lag toen ze werd neergeschoten.’
‘Die vent werkt graag met een mes,’ antwoordde Marino. ‘Hij gebruikt zijn pistool pas als de situatie niet zo verloopt als hij heeft gepland. En tot dusver is dat voorzover wij weten pas twee keer gebeurd. Bij Elizabeth en bij Deborah.’
‘Elizabeth is dus neergeschoten, en dan, Marino?’
‘Hij maakt haar af en gaat dan met Jill aan de gang.’
‘Hij heeft met Jill gevochten,’ bracht ik hem in herinnering.
‘Je kunt er zeker van zijn dat ze weerstand heeft geboden. Haar vriendin is net vermoord. Jill weet dat ze geen enkele kans heeft, dat ze zich dus net zo goed tot het uiterste kan verzetten.’
‘Of misschien bood ze al weerstand,’ suggereerde ik.
Marino kneep zijn ogen samen, zoals hij altijd deed als hij sceptisch was.
Jill was advocate. Het leek me dat ze niet naïef was geweest over de wreedheden die mensen elkaar kunnen aandoen. Ik vermoedde dat toen zij en haar vriendin werden gedwongen ’s avonds laat het kerkhof op te lopen, Jill had geweten dat ze allebei zouden sterven. Toen hij het ijzeren hek had opengedaan, had één, of hadden misschien wel allebei de vrouwen zich verzet. Als de zilveren aansteker inderdaad van de moordenaar afkomstig was, zou die op dat moment uit zijn zak gevallen kunnen zijn. Vervolgens, en misschien had Marino gelijk, had de moordenaar de twee vrouwen gedwongen op hun buik te gaan liggen, maar toen hij Elizabeth onder handen nam, was Jill in paniek geraakt en had ze geprobeerd haar vriendin te beschermen. Het pistool ging af en Elizabeth werd in haar nek geraakt.
‘Het patroon van Jills verwondingen wijst op iemand die woedend en bang is omdat hij de situatie niet meer onder controle heeft,’ zei ik. ‘Misschien heeft hij haar met zijn pistool op het hoofd geslagen, is hij bovenop haar gesprongen, heeft hij haar shirt opengescheurd en is er op los gaan steken. Bij wijze van afscheid snijdt hij dan ook nog hun keel door. Daarna rijdt hij in de Volkswagen weg, dumpt die bij het motel en gaat te voet verder, misschien naar de plek waar hij zijn eigen auto heeft laten staan.’
‘Hij moet onder het bloed hebben gezeten,’ bedacht Marino. ‘Interessant genoeg is er geen bloed gevonden op de stoel van de bestuurder, alleen maar op de achterbank.’
‘Er is ook geen bloed gevonden op de bestuurderszitplaatsen in de auto’s van de andere stelletjes,’ zei ik. ‘Deze moordenaar is heel voorzichtig. Als hij zijn moorden gaat plegen, neemt hij misschien schone kleren mee, of handdoeken, of wat dan ook.’ Marino zocht in zijn zak en haalde een Zwitsers legerzakmes te voorschijn. Hij begon boven een servet zijn nagels schoon te maken. God weet wat Doris al die jaren had moeten doorstaan, dacht ik. Marino nam waarschijnlijk nooit de moeite een asbak te legen, een bord in de gootsteen te zetten, of zijn vieze kleren van de grond op te rapen. Ik wilde me maar liever niet voorstellen hoe de badkamer eruitzag als hij daar klaar was.
‘Probeert Abby Draaikont je nog steeds te bereiken?’ vroeg hij zonder op te kijken.
‘Ik heb liever niet dat je haar zo noemt.’
Hij antwoordde niet.
‘De laatste paar dagen heeft ze het niet meer geprobeerd, voorzover ik weet tenminste.’
‘Ik dacht dat je er wel in geïnteresseerd zou zijn te vernemen dat haar relatie met Clifford Ring niet puur zakelijk is, Doc.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik, slecht op mijn gemak.
‘Ik bedoel dat dat verhaal over de vermoorde stelletjes waar Abby aan werkte er niets mee te maken had dat ze geen misdaadverslaggeving meer mocht doen.’ Hij was nu met zijn linkerduim bezig en de stukjes nagel vielen op het servet. ‘Blijkbaar was ze zo onhandelbaar geworden dat niemand op de redactie haar nog uit kon staan. Afgelopen herfst, vlak voordat ze jou in Richmond kwam opzoeken, sloeg de vlam pas goed in de pan.’
‘Wat was er dan?’ vroeg ik, hem gespannen aankijkend.
‘Naar wat ik heb gehoord, trapte ze op de redactie een echte rel. Ze goot een kop koffie in Rings schoot en stormde toen naar buiten, zonder haar chef te vertellen waar ze naartoe ging of wanneer ze terug zou komen. Toen is ze dus ingedeeld bij de sfeerverhalen.’
‘Van wie heb je dat gehoord?’
‘Van Benton.’
‘Hoe weet Benton nou wat er op de redactie van de Post gebeurt?’
‘Dat heb ik hem niet gevraagd.’ Marino knipte zijn mes dicht en stopte het weer in zijn zak. Hij stond op, frommelde het servet in elkaar en gooide het in de vuilnisbak.
‘Nog een laatste ding,’ zei hij terwijl hij midden in de keuken bleef staan. ‘Die Lincoln waar je zo in geïnteresseerd was.’
‘Ja?’
‘Dat is een Mark Seven uit 1990. Staat op naam van ene Barry Aranoff, een achtendertigjarige man uit Roanoke. Werkt als verkoper voor een bedrijf in medische apparatuur. Zit veel op de weg.’
‘Je hebt dus met hem gesproken,’ zei ik.
‘Ik heb met zijn vrouw gesproken. Hij is de stad uit, al twee weken.’
‘Waar had hij volgens zijn schema moeten zijn toen ik zijn auto in Williamsburg zag?’
‘Zijn vrouw zei dat ze niet precies wist wat zijn schema was. Het schijnt dat hij soms elke dag in een andere stad is, de hele staat rondrijdt en ook wel daarbuiten komt. Zijn district strekt zich in het noorden zelfs uit tot Boston. Voorzover zij zich nog kon herinneren, was hij rond de tijd die jij bedoelt in Tidewater, en vervolgens zou hij uit Newport News naar Massachusetts vliegen.’
Ik zei niets, en Marino legde dat uit als gêne, wat het niet was. Ik dacht na.
‘Hé, je bent als een goede rechercheur te werk gegaan. Er is niets mis mee om een kenteken op te schrijven en dat te controleren. Je moet juist blij zijn dat je niet door de een of andere engerd werd gevolgd.’ Ik antwoordde niet.
Hij vervolgde: ‘Het enige dat je niet goed had was de kleur. Jij zei dat die Lincoln donkergrijs was. Aranoffs karretje is bruin.’
Later die avond schoten er hoog boven de heen en weer zwiepende bomen bliksemflitsen, het arsenaal van een woeste storm die net zo hevig was als ze ’s zomers soms kunnen zijn. Ik zat in bed een paar tijdschriften door te kijken terwijl ik wachtte tot Montana’s telefoon weer vrij was.
Of zijn telefoon was kapot, of iemand zat daar al twee uur te telefoneren. Nadat hij en Marino waren vertrokken, had ik me een detail op een van de foto’s herinnerd dat me deed denken aan wat Anna me op het laatst nog had verteld. In Jills appartement lag in de huiskamer op het tapijt, naast een designstoel, een stapel rapporten, een aantal niet-regionale kranten, en een New York Times Magazine. Ik heb me nooit met kruiswoordraadsels beziggehouden. God weet dat ik al te veel andere dingen heb om uit te puzzelen. Maar ik wist wel dat het kruiswoordraadsel van de Times net zo populair was als de aanbiedingen van de supermarkt.
Ik pakte de telefoon en probeerde opnieuw Montana’s privénummer. Deze keer werd mijn moeite beloond.
‘Hebt u er ooit over gedacht een tweede telefoon te nemen?’ vroeg ik vriendelijk.
‘Ik heb erover gedacht mijn tienerdochter haar eigen telefooncentrale te geven,’ zei hij.
‘Ik heb een vraag.’
‘Vraag maar raak.’
‘Toen u de appartementen van Jill en Elizabeth doorzocht, hebt u naar ik aanneem ook naar hun post gekeken.’
‘Ja, dame. Ik heb hun post vrij lang in de gaten laten houden, om te zien wat er allemaal binnenkwam, wie er brieven aan hen schreven, de afrekeningen van hun creditcards, dat soort dingen.’
‘Wat kunt u me vertellen over Jills abonnementen op kranten die met de post werden bezorgd?’
Hij zweeg even.
‘Het spijt me. Hun dossiers zijn natuurlijk in uw kantoor…’ zei ik.
‘Nee, dame. Ik ben gelijk naar huis gegaan en ik heb ze dus hier. Ik moest gewoon even nadenken, het is zo’n lange dag geweest. Hebt u een ogenblik?’
Ik hoorde dat er bladzijden werden omgeslagen.
‘Nou, er waren een aantal nota’s, wat reclamedrukwerk. Maar geen kranten.’
Verbaasd legde ik hem uit dat Jill een aantal niet-regionale kranten in haar appartement had gehad. ‘Die moet ze èrgens vandaan hebben.’
‘Misschien uit een krantenautomaat,’ suggereerde hij. ‘Daar zijn er in de buurt van de universiteit zoveel van. Dat lijkt mij het meest waarschijnlijke.’
De Washington Post of de Wall Street Journal misschien, dacht ik. Maar niet de zondagse New York Times. Waarschijnlijk was die afkomstig uit een supermarkt of een kiosk waar Jill en Elizabeth misschien wel altijd naartoe gingen voor ze zondagochtend ergens gingen ontbijten. Ik bedankte hem en hing op. Ik knipte mijn lamp uit en stapte in bed, luisterend naar het meedogenloze ritmische tikken van de regen op het dak. Ik trok mijn dekbed strakker om me heen. Gedachten en beelden kwamen in mijn geest op, en ik zag Deborah Harvey’s rode tasje voor me. Het was nat en zat onder de aarde.
In het laboratorium voor vingerafdrukken was Vander klaar met zijn onderzoek van het tasje en ik had het rapport net doorgelezen.
‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg Rose me. Vreemd genoeg lag het tasje op een plastic dienblad op haar bureau. ‘U kunt het zo niet naar haar familie terugsturen.’
‘Natuurlijk niet.’
‘Misschien kunnen we de creditcards en de andere dingen er gewoon uithalen, schoonmaken en opsturen?’ Het gezicht van Rose vertrok van woede. Ze schoof het blad over haar bureau en schreeuwde: ‘Haal dat hier weg! Ik kan er niet meer tegen!’ Plotseling was ik in mijn keuken. Door het raam zag ik Mark aan komen rijden en hoewel hij met een vreemde auto was, herkende ik die toch. Ik zocht in mijn handtas naar een borstel, en bracht paniekerig mijn haar in orde. Ik wilde net naar de badkamer rennen om mijn tanden te poetsen, maar er was geen tijd meer. Er werd aangebeld, één keer maar.
Hij nam me in zijn armen en fluisterde mijn naam alsof het een zachte kreet van pijn was. Ik vroeg me af waarom hij hier was, waarom hij niet in Denver was.
Hij kuste me terwijl hij met zijn voet tegen de deur duwde. Die viel met een enorme klap dicht.
Ik had onmiddellijk mijn ogen open. De donder dreunde. Mijn slaapkamer werd door de bliksem verlicht, en nog eens, en nog eens, en mijn hart bonkte.
De volgende ochtend deed ik twee autopsies, en ging vervolgens naar boven, naar Neils Vander, het afdelingshoofd van het laboratorium voor vingerafdrukken. Ik vond hem in de computerruimte van het Automatisch Vingerafdruk Identificatie Systeem, waar hij diep in gedachten voor een beeldscherm zat. Ik had mijn kopie van het rapport over het onderzoek van Deborah Harvey’s tasje bij me, en legde dat bovenop zijn toetsenbord. ‘Ik wil je iets vragen.’ Ik moest mijn stem verheffen om boven het doordringende gezoem van de computer uit te komen.
Hij wierp afwezig een blik op het rapport. Zijn slordige grijze haar hing in pieken over zijn oren.
‘Hoe heb je überhaupt nog iets kunnen vinden nadat die tas al zo lang in het bos had gelegen? Daar ben ik echt verbaasd over.’ Hij staarde weer naar het beeldscherm. ‘Die tas is van nylon, is waterproof, en de creditcards zaten veilig in een dichtgeritst vak achter plastic. Toen ik de kaarten in de bak met spul legde, kwamen er een heleboel vegen en gedeeltelijke afdrukken naar boven. Ik had de laser zelfs niet nodig.’
‘Indrukwekkend, hoor.’ Hij glimlachte een beetje.
‘Maar geen afdrukken die geïdentificeerd konden worden,’ merkte ik op.
‘Dat spijt me.’
‘Ik ben geïnteresseerd in het rijbewijs. Daar zat niets op.’
‘Zelfs geen veegje,’ zei hij.
‘Schoon?’
‘Zo schoon als zilver.’
‘Dank je, Neils.’
Hij was al weer vertrokken, verzonken in zijn wereldje vol lussen en spiralen.
Ik ging weer naar beneden en zocht het telefoonnummer van de Seven-Eleven op waar Abby en ik de afgelopen herfst waren geweest. Ik kreeg te horen dat Ellen Jordan, de caissière met wie we hadden gesproken, pas om negen uur ’s avonds begon. De rest van de dag werkte ik als een paard, nam geen lunchpauze, en was me niet bewust van de tijd. Toen ik thuiskwam, was ik helemaal niet moe.
Om acht uur was ik net bezig mijn afwas in de vaatwasmachine te zetten toen de bel ging. Terwijl ik mijn handen aan een handdoek afdroogde, liep ik verontrust naar de voordeur.
Abby Turnbull stond op de veranda. Ze had haar kraag tot aan haar oren opgetrokken, haar gezicht was bleek en haar ogen stonden ongelukkig. Een koude wind deed de donkere bomen in mijn tuin heen en weer schudden en speelde met haar haar. ‘Je hebt me niet teruggebeld. Ik hoop dat je me de toegang tot je huis niet ontzegt,’ zei ze.
‘Natuurlijk niet, Abby. Kom binnen.’ Ik deed de deur wijd open en stapte opzij.
Ze deed haar jas pas uit toen ik dat vroeg en toen ik hem op wilde hangen, schudde ze haar hoofd en legde hem over een stoelleuning, alsof ze mij wilde verzekeren dat ze van plan was niet lang te blijven. Ze droeg een verschoten spijkerbroek en een dikke gebreide kastanjebruine trui vol pluisjes. Toen ik langs haar heen reikte om mijn papieren en kranten van de keukentafel te halen, rook ik de verschaalde geur van sigaretten en een scherpe zweetlucht.
‘Wil je iets drinken?’ vroeg ik, en om de een of andere reden kon ik niet boos op haar zijn.
‘Geef maar wat jij ook drinkt.’ Ze haalde haar sigaretten te voorschijn terwijl ik voor ons allebei iets inschonk.
‘Het is moeilijk om te beginnen,’ zei ze toen ik weer zat. ‘Die artikelen waren op zijn zachtst gezegd unfair tegenover jou. En ik weet wat je nu denkt.’
‘Het maakt niet uit wat ik denk. Ik hoor liever wat jij te zeggen hebt.’
‘Ik heb je verteld dat ik fouten heb gemaakt.’ Haar stem trilde een beetje. ‘Daar was Cliff Ring er een van.’
Ik zei niets.
‘Hij houdt zich bezig met onderzoeksjournalistiek, was een van de eerste mensen die ik leerde kennen toen ik naar Washington verhuisde. Hij was succesvol, opwindend. Intelligent en zelfverzekerd. Ik was kwetsbaar omdat ik net in een nieuwe stad woonde en vanwege… nou ja, vanwege wat er met Henna was gebeurd.’ Ze keek van mij weg.
‘We begonnen als vrienden en vervolgens ging alles veel te snel. Ik zag niet hoe hij was omdat ik dat niet wilde zien.’ Haar stem stokte en ik wachtte zwijgend totdat ze zichzelf weer in de hand had.
‘Ik vertrouwde hem onvoorwaardelijk, Kay.’
‘Waaruit ik afleid dat de feiten in zijn verhaal van jou afkomstig waren,’ zei ik.
‘Nee. Ze waren afkomstig uit mijn speurwerk.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik spreek nooit met iemand over wat ik aan het schrijven ben,’ zei Abby. ‘Cliff wist wel dat ik met deze zaken bezig was, maar ik ben tegen hem nooit in details getreden. Hij leek nooit zo geïnteresseerd.’ Ze begon nu kwaad te klinken. ‘Maar hij was wel geïnteresseerd, en niet zo’n klein beetje ook. Dat is gewoon hoe hij werkt.’
‘Als jij niet tegen hem in details bent getreden,’ zei ik, ‘hoe heeft hij die informatie dan van jou gekregen?’
‘Als ik de stad uit ging gaf ik hem altijd de sleutels van de flat en van mijn appartement, zodat hij mijn planten water kon geven, en de post binnen kon leggen. Het is mogelijk dat hij toen kopieën van de sleutels heeft laten maken.’ Ik herinnerde me ons gesprek in het Mayflower-restaurant weer. Toen Abby had gezegd dat iemand in haar computer was geweest en daar vervolgens de FBI en de CIA van had beschuldigd, had ik sceptisch gereageerd. Zou een ervaren agent een bestand in een tekstverwerkingsprogramma hebben geopend zonder zich te realiseren dat de tijd en de datum daardoor zouden kunnen veranderen? Niet erg waarschijnlijk.
‘Cliff Ring is in jouw computer geweest?’
‘Ik kan het niet bewijzen, maar ik weet dat hij dat heeft gedaan,’ zei Abby. ‘Ik kan niet bewijzen dat hij mijn post heeft gelezen, maar ik wéét dat dat zo is. Het is niet moeilijk om een brief open te stomen, hem weer dicht te plakken en vervolgens weer in de brievenbus te leggen. Als je tenminste een kopie van de sleutel van de brievenbus hebt.’
‘Wist jij dat hij dat verhaal aan het schrijven was?’
‘Natuurlijk niet. Ik wist er verdomme niks van totdat ik de krant van zondag opensloeg! Hij is in mijn appartement geweest wanneer hij wist dat ik er niet zou zijn. Hij heeft in mijn computer gezeten, heeft alles gelezen wat hij kon vinden. Vervolgens heeft hij mensen opgebeld, om hun commentaar te vragen en om informatie te krijgen. Dat was natuurlijk erg gemakkelijk, want hij wist precies waar hij moest zoeken en wat hij moest zoeken.’
‘En gemakkelijk omdat jij je positie als misdaadverslaggever kwijt was. Terwijl jij dacht dat de Post het verhaal liet zitten, lieten jouw chefs juist jóu zitten.’
Abby knikte woedend. ‘Volgens hen was het verhaal in meer vertrouwde handen overgegaan. De handen van Clifford Ring,’ zei ze.
Ik begreep waarom Clifford Ring geen poging had gedaan om met mij contact te zoeken. Hij wist natuurlijk dat Abby en ik vriendinnen waren. Als hij mij naar informatie over de zaken had gevraagd, had ik daar iets van tegen Abby kunnen zeggen, en hij had Abby zo lang mogelijk onkundig willen houden over waar hij mee bezig was. Daarom had Ring mij ontlopen, had hij mij genegeerd.
‘Ik weet zeker dat hij…’ Abby schraapte haar keel en pakte haar glas. Haar hand beefde. ‘Hij kan heel overtuigend zijn. Hij wint vast een prijs. Voor de hele serie.’
‘Wat erg voor je, Abby.’
‘Het is gewoon mijn eigen fout. Ik ben dom geweest.’
‘We nemen risico’s als we onszelf toestaan iemand lief te hebben…’
‘Ik neem nooit meer zo’n risico,” onderbrak ze me. ‘Ik had steeds problemen met hem, het ene na het andere. Ik was altijd degene die concessies deed, ik gaf hem steeds weer een tweede kans, en vervolgens een derde, en een vierde.’
‘Wisten de mensen met wie je samenwerkte van jou en Clifford af?’
‘We waren voorzichtig,’ zei ze ontwijkend.
‘Waarom?’
‘De redactie hangt aan elkaar van roddel en achterklap.’
‘Je collega’s hebben jullie toch zeker wel eens samen gezien.’
‘We waren erg voorzichtig,’ zei ze weer.
‘De mensen moeten gevoeld hebben dat er iets tussen jullie was. In ieder geval iets van spanning.’
‘Een concurrentiestrijd. Dat ik mijn eigen terrein bewaakte. Dat zou hij zeggen als ze het hem vroegen.’
En jaloezie, dacht ik. Abby was er nooit erg goed in geweest haar emoties te verbergen. Ik kon me haar jaloerse driftaanvallen goed voorstellen. Ik kon me voorstellen dat de mensen die haar op de redactie gadesloegen de verkeerde conclusies trokken, aannamen dat ze ambitieus was en dat ze jaloers was op Clifford Ring, terwijl dat niet het geval was. Ze was jaloers op zijn andere affiniteiten.
‘Hij is getrouwd, hè Abby?’
Deze keer kon ze haar tranen niet bedwingen.
Ik stond op om onze glazen opnieuw vol te schenken. Ze zou me vertellen dat hij ongelukkig was met zijn vrouw, dat hij overwoog te gaan scheiden, en dat zij had geloofd dat hij alles voor haar, Abby, in de steek zou laten. Het hele verhaal was zo goedkoop en voorspelbaar als een keukenmeidenroman en ik had het al wel honderd keer gehoord. Abby was gebruikt.
Ik zette haar glas op tafel en gaf haar een vriendelijk kneepje in haar schouder voordat ik weer in mijn eigen stoel ging zitten. Ze vertelde wat ik al had verwacht, en ik keek haar alleen maar droevig aan.
‘Ik verdien je medelijden niet,’ huilde ze.
‘Jij bent erger gekwetst dan ik.’
‘Iedereen is gekwetst. Jij. Pat Harvey. De ouders, de vrienden van die kinderen. Als die moordzaken er niet waren geweest, zou ik nog steeds de politieverslaggeving doen. Dan zou het tenminste nog goed gaan op mijn werk. Niemand zou zoveel pijn mogen veroorzaken.’
Ik besefte dat ze het niet meer over Clifford Ring had. Ze had het over de moordenaar.
‘Je hebt gelijk. Niemand zou dat mogen doen. En niemand doet dat ook als wij het niet toestaan.’
‘Deborah en Fred stonden het niet toe. Jill, Elizabeth, Jimmy, Bonnie. Allemaal.’ Ze keek verslagen. ‘Zij wilden niet vermoord worden.’
‘Wat gaat Cliff nu doen?’ vroeg ik.
‘Wat het ook is, ik wil er niets mee te maken hebben. Ik heb al mijn sloten veranderd.’
‘En je angst dat je telefoon wordt afgeluisterd, dat je wordt gevolgd?’
‘Cliff is niet de enige die wil weten waar ik mee bezig ben. Ik kan niemand meer vertrouwen!’ Haar ogen vulden zich met tranen van woede. ‘Jij bent echt de laatste persoon die ik wilde kwetsen, Kay.’
‘Hou daar mee op, Abby. Daar schiet ik toch niets mee op, ook al huil je een jaar lang.’
‘Het spijt me…’
‘En geen verontschuldigingen meer.’ Ik was kordaat, maar vriendelijk.
Ze beet op haar onderlip en staarde naar haar drankje.
‘Wil je me helpen?’
Ze keek me aan.
‘Ten eerste, wat voor kleur was de Lincoln die we verleden week in Williamsburg zagen?’
‘Donkergrijs, met van binnen donkere, misschien zwarte leren bekleding,’ zei ze. Haar ogen klaarden op.
‘Dank je. Dat dacht ik ook.’
‘Wat is er dan?’
‘Dat weet ik niet. Maar er is nog meer.’
‘Meer waarvan?’
‘Ik heb een opdracht voor je,’ zei ik glimlachend. ‘Maar allereerst, wanneer ga je naar D.C. terug? Vanavond?’
‘Dat weet ik niet, Kay.’ Ze staarde voor zich uit. ‘Ik kan daar nu niet heen.’
Abby voelde zich een vluchteling, en in zekere zin was ze dat ook. Clifford Ring had haar uit Washington verdreven. Het was waarschijnlijk geen slecht idee als ze een tijdje van het toneel zou verdwijnen.
Ze legde uit: ‘De Northern Neck is een pension, en…’
‘En ik heb een logeerkamer,’ onderbrak ik haar. ‘Je kunt een tijdje bij mij blijven logeren.’
Ze keek twijfelend en vroeg toen: ‘Kay, heb je er enig idee van wat men daarvan zou denken?’
‘Eerlijk gezegd kan me dat op het ogenblik niets schelen.’
‘Waarom niet?’ Ze keek me oplettend aan.
‘Jouw krant heeft me al aan de schandpaal genageld. Het is nu alles of niets. Het kan alleen maar slechter of beter worden, maar de situatie blijft in ieder geval niet hetzelfde.’
‘Jij bent tenminste niet ontslagen.’
‘En jij ook niet, Abby. Je hebt een affaire gehad en je hebt je in het bijzijn van je collega’s onbehoorlijk gedragen toen je die koffie over je geliefde heen goot.’
‘Dat verdiende hij.’
‘Dat wil ik best geloven. Maar ik zou je niet aanraden een gevecht aan te gaan met de Post. Je boek biedt je de kans om jezelf te rehabiliteren.’
‘En jij?’
‘Deze moordzaken zijn nu mijn eerste prioriteit. Jij kunt me helpen omdat jij dingen kunt doen die ik niet kan.’
‘Zoals?’
‘Ik kan niet liegen, bedriegen, ik kan geen mensen om de tuin leiden, bedotten of lastigvallen, ik kan niet verklikken, niet onverhoeds aanvallen, niet rondsnuffelen, en ik kan ook niet doen alsof ik iets of iemand anders ben, omdat ik in dienst ben van de staat. Maar jij hebt veel meer ruimte om te manoeuvreren. Jij bent een journalist.’
‘Dank je wel,’ pruttelde ze terwijl ze de keuken uitliep. ‘Ik ga mijn spullen uit de auto halen.’
Ik had niet vaak logés, en de slaapkamer op de begane grond werd meestal alleen gebruikt als Lucy op bezoek kwam. Op de houten vloer lag een Iraans kleed met een felgekleurd bloemenpatroon, waardoor de hele kamer net een tuin leek. In die tuin was mijn nichtje een rozeknopje of een stinkende plant, afhankelijk van haar gedrag.
‘Je houdt zeker van bloemen,’ zei Abby afwezig terwijl ze haar tas op het bed legde.
‘Het kleed is wel een beetje dominant,’ zei ik verontschuldigend. ‘Maar toen ik het zag, moest ik het gewoon kopen, en ik kan het nergens anders neerleggen. En bovendien is het vrijwel onverwoestbaar en aangezien Lucy hier altijd slaapt, is dat een belangrijk punt.’
‘Dat wil zeggen, dat was vroeger een belangrijk punt.’ Abby liep naar de kast en deed de deur open. ‘Lucy is geen tien jaar meer.’
‘Als het goed is, zijn er een heleboel hangers.’ Ik stapte dichter naar haar toe om de kast te bekijken. ‘Als je er nog meer nodig hebt…’
‘Dit is prima.’
‘In de badkamer zijn handdoeken, tandpasta en zeep.’ Ik maakte aanstalten haar die te laten zien.
Ze was al aan het uitpakken en lette niet op mij.
Ik ging op de rand van het bed zitten.
Abby droeg pakjes en blouses naar de kast. De kleerhangers krasten over de metalen stang. Ik keek zwijgend toe, en voelde een steek van ongeduld.
Dit ging een paar minuten zo door. Laden die werden uitgeschoven en dichtgeduwd, meer krassende kleerhangers, het medicijnkastje in de badkamer dat piepend openging en vervolgens weer dichtklikte. Ze duwde haar tas in de kast en keek om zich heen, alsof ze bedacht wat ze verder nog moest doen. Ze opende haar attachékoffertje en haalde er een roman en een schrijfblok uit die ze op het tafeltje naast het bed legde. Ik keek verontrust toe hoe ze vervolgens een .38 revolver en een paar dozen patronen in de la stopte.
Het was middernacht toen ik eindelijk naar boven ging. Voordat ik in bed stapte, draaide ik nog een keer het nummer van de Seven-Eleven.
‘Ellen Jordan?’
‘Ja? Dat ben ik. Met wie spreek ik?’
Ik vertelde haar wie ik was en legde vervolgens uit: ‘Afgelopen herfst zei je tegen mij dat toen Fred Cheney en Deborah Harvey in de winkel kwamen, Deborah bier probeerde te kopen en dat jij haar om haar legitimatiebewijs vroeg.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Kun je me vertellen wat je toen precies deed?’
‘Ik zei gewoon dat ik haar rijbewijs moest zien,’ zei Ellen, en ze klonk verward. ‘U weet wel, ik vroeg of ik het mocht zien.’
‘Haalde ze het toen uit haar tasje?’
‘Ja. Ze moest het eruit halen zodat ik het kon zien.’
‘Ze heeft het dus aan jou overhandigd,’ zei ik.
‘Ja.’
‘Zat het ergens in? Zat het achter plastic?’
‘Het zat nergens in,’ zei ze. ‘Ze gaf het gewoon aan mij en ik keek ernaar en gaf het toen terug.’ Ze was even stil. ‘Waarom?’
‘Ik probeer vast te stellen of je het rijbewijs van Deborah Harvey hebt aangeraakt.’
‘Jazeker. Ik moest het wel aanraken om ernaar te kunnen kijken.’ Ze klonk bang. ‘Ik zit toch niet in de problemen, hè?’
‘Nee, Ellen,’ antwoordde ik geruststellend. ‘Je zit absoluut niet in de problemen.’