10

Toen ik naar Benton Wesley’s huis reed, zwaaiden de donkere schaduwen van de bomen wild heen en weer in de ijskoude wind, en in het zwakke licht van de maan zag de omgeving er onbekend en onheilspellend uit. Er waren maar weinig straatlantaarns en de bewegwijzering op de landwegen was slecht. Uiteindelijk stopte ik bij een kruidenierswinkeltje met één enkele rij benzinepompen ervoor. Ik deed het licht aan en bestudeerde mijn haastig opgeschreven routebeschrijving. Ik was de weg kwijt.

Het was duidelijk dat de winkel was gesloten, maar ik zag een openbare telefoon naast de ingang. Ik reed ernaartoe en stapte uit. Mijn koplampen en de motor liet ik aan. Toen ik Wesley’s telefoonnummer had gedraaid, kreeg ik Connie, zijn vrouw, aan de lijn.

‘Je zit echt helemaal verkeerd,’ zei ze toen ik haar zo goed mogelijk had beschreven waar ik was.

‘O, god,’ zei ik kreunend.

‘Nou, het is niet echt ver, hoor. Het probleem is dat het heel lastig is om van het punt waar jij nu bent, hierheen te komen.’ Ze zweeg even en besloot toen: ‘Ik denk dat je maar beter kunt blijven waar je bent, Kay. Doe je portieren op slot en ga niet weg. Het beste is dat wij naar je toe komen en dat jij dan achter ons aan rijdt. Over vijftien minuten, oké?’

Ik reed een stukje naar achteren, parkeerde dichter bij de weg, zette de radio aan en wachtte. De minuten leken wel uren te duren. Er kwam geen enkele auto langs. De koplampen van mijn auto verlichtten een wit hek om een bevroren weiland aan de andere kant van de weg. De bleke, smalle maan zweefde in de nevelige duisternis. Ik rookte een paar sigaretten, ondertussen nerveus om me heen kijkend.

Ik vroeg me af of het ook zo was geweest voor de vermoorde stelletjes, en dacht erover hoe het zou zijn om gedwongen te worden met gebonden handen en op blote voeten door het bos te lopen. Ze moesten geweten hebben dat ze zouden gaan sterven. Ze moesten doodsbang geweest zijn over wat hij hen daarvóór eerst nog aan zou doen. Ik dacht aan mijn nichtje Lucy.

Ik dacht aan mijn moeder, mijn zuster, mijn vrienden. Het moest erger zijn om bang te zijn voor de pijn en de dood van iemand van wie je hield, dan om voor je eigen leven te vrezen. Ik zag op de donkere, smalle weg een paar koplampen steeds dichterbij komen. Een auto die ik niet kende, draaide de parkeerplaats op en stopte niet ver van mij vandaan. Toen ik een glimp opving van het profiel van de chauffeur, stroomde de adrenaline als elektriciteit door mijn bloed.

Mark James stapte uit de auto, die hij naar ik aannam ergens had gehuurd. Ik rolde mijn raampje naar beneden en staarde hem aan, want ik was te geschokt om te kunnen spreken.

‘Hallo, Kay.’

Wesley had gezegd dat dit geen goede avond was en had geprobeerd me te overreden niet te komen, en nu begreep ik waarom. Hij had Mark op bezoek. Misschien had Connie aan Mark gevraagd me op te halen, of misschien had hij het zelf wel aangeboden. Ik kon me niet voorstellen wat mijn reactie geweest zou zijn als ik bij Wesley was binnengelopen en daar Mark in de woonkamer had aangetroffen.

‘Het is echt een doolhof tussen Bentons huis en hier,’ zei Mark. ‘Ik stel voor dat je je auto hier achterlaat. Hij staat hier veilig. Dan kan ik je hier later weer terugbrengen, zodat je geen problemen hebt de weg te vinden.’

Zwijgend zette ik mijn auto dichter bij de winkel en stapte vervolgens in zijn wagen.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij kalm.

‘Prima.’

‘En met je familie? Hoe gaat het met Lucy?’

Lucy vroeg nog steeds naar hem en ik wist nooit wat ik moest antwoorden.

‘Prima,’ zei ik opnieuw.

Toen ik naar zijn gezicht keek, en naar zijn sterke handen op het stuur, besefte ik dat ik elke trek, elke rimpel, elke ader kende en bewonderde. Mijn hart deed pijn. Ik haatte hem, maar tegelijkertijd hield ik ook van hem.

‘Gaat het goed op je werk?’

‘Wees alsjeblieft niet zo verdomd beleefd, Mark.’

‘Heb je liever dat ik net zo onhebbelijk ben als jij?’

‘Ik ben niet onhebbelijk.’

‘Wat wil je verdomme dan dat ik zeg?’

Ik beantwoordde die vraag met stilzwijgen.

Hij zette de radio aan en we reden verder de donkere nacht in. ‘Ik weet dat dit een vervelende situatie is, Kay.’ Hij staarde recht voor zich uit. ‘Het spijt me. Benton stelde voor dat ik je op zou halen.’

‘Dat is heel attent van hem,’ zei ik sarcastisch. ‘Zo bedoelde ik het niet. Als hij het niet gevraagd had, zou ik erop hebben gestaan te gaan. Je had geen enkele reden om aan te nemen dat ik hier zou zijn.’

We maakten een scherpe bocht en draaiden Wesley’s wijk in. Toen we de oprit van Wesley’s huis opreden, zei Mark: ‘Ik kan je, denk ik, maar beter waarschuwen dat Benton niet in een erg goede bui is.’

‘Ik ook niet,’ antwoordde ik op koele toon.

De open haard in de woonkamer was aan en Wesley zat ernaast. Er leunde een open attachékoffer tegen de poot van zijn stoel en er stond een glas op een tafeltje vlak bij hem. Hij stond niet op toen ik binnenkwam, maar gaf me een klein knikje. Connie leidde me naar de bank, en ik ging aan de ene kant zitten en Mark aan de andere kant.

Connie ging koffie halen en ik begon. ‘Mark, ik wist niet dat jij hier ook bij betrokken was.’

‘Daar valt niet veel over te weten. Ik ben een paar dagen in Quantico geweest en logeer vannacht bij Benton en Connie voordat ik morgen naar Denver terugga. Ik heb niets met het onderzoek te maken, heb die zaken niet toegewezen gekregen.’

‘Oké. Maar je bent wel van de zaken op de hoogte.’ Ik vroeg me af wat Wesley en Mark in mijn afwezigheid hadden besproken. Ik vroeg me af wat Wesley over mij tegen Mark had gezegd. ‘Hij is ervan op de hoogte,’ antwoordde Wesley.

‘Dan wil ik dit aan jullie allebei vragen,’ zei ik. ‘Heeft het Bureau Pat Harvey erin laten lopen? Of was het de CIA?’

Wesley verroerde zich niet en de uitdrukking op zijn gezicht veranderde ook niet. ‘Waarom denk je dat iemand haar erin heeft laten lopen?’

‘Het is duidelijk dat de tactiek van de verkeerde informatie die het Bureau gebruikt heeft niet alleen was bedoeld om de moordenaar uit zijn tent te lokken. Iemand wilde Pat Harvey van haar geloofwaardigheid beroven, en dat is met behulp van de pers heel goed gelukt.’

‘Zelfs de president heeft niet zoveel over de media te zeggen. Niet in dit land.’

‘Kom op, zo dom ben ik niet, Benton.’

‘Laten we zeggen dat ze handelde zoals was verwacht.’ Wesley sloeg zijn benen over elkaar en pakte zijn glas.

‘En jij hebt een val voor haar gezet,’ zei ik.

‘Op de persconferentie was er niemand die namens haar het woord voerde.’

‘Dat maakt niet uit, omdat dat helemaal niet nodig was. Iemand heeft ervoor gezorgd dat haar beschuldigingen in de kranteartikelen zouden overkomen als het geraaskal van een waanzinnige. Wie heeft die zienswijze gesuggereerd aan de journalisten, de politici, haar vroegere medestanders, Benton? Wie heeft uit laten lekken dat ze een helderziende heeft geraadpleegd? Was jij dat?’

‘Nee.’

‘Pat Harvey heeft in september vorig jaar met Hilda Ozimek gesproken,’ vervolgde ik. ‘Dat is pas nu in de media gekomen, wat betekent dat de pers er niet eerder van wist. Dat is heel laag, Benton. Je hebt mij zelf verteld dat de FBI en de Geheime Dienst een aantal keren hulp hebben gezocht bij Hilda Ozimek. Lieve god, dat is waarschijnlijk ook hoe mevrouw Harvey over haar heeft gehoord.’

Connie kwam terug met mijn koffie en Verdween vervolgens weer even snel als ze was gekomen.

Ik voelde Marks blik op mij gericht en was me bewust van de spanning. Wesley bleef naar het vuur staren.

‘Ik denk dat ik weet hoe het zit.’ Ik deed geen enkele poging mijn woede te verbergen. ‘Ik ben van plan om alles in de openbaarheid te brengen. En als jij mij niet van dienst wilt zijn, dan denk ik niet dat ik jou verder nog van dienst kan zijn.’

‘Wat bedoel je, Kay?’ Wesley keek me nu aan.

‘Als het weer gebeurt, als er weer twee jonge mensen sterven, kan ik niet garanderen dat de journalisten niet uitvinden wat er echt aan de hand is…’

‘Kay.’ Mark was degene die me onderbrak. Ik weigerde hem aan te kijken en deed mijn best hem te negeren. ‘Je wilt toch niet net als mevrouw Harvey de boel voor jezelf verpesten?’

‘Daar is ze niet bepaald alléén verantwoordelijk voor,’ zei ik.

‘Ik denk dat ze gelijk heeft. Er wordt ècht iets in de doofpot gestopt.’

‘Ik neem aan dat je haar de rapporten hebt gestuurd,’ zei Wesley.

‘Dat heb ik inderdaad gedaan. Ik wil niet langer deel hebben aan deze manipulaties.’

‘Dat was een verkeerde zet.’

‘Het was verkeerd dat ik ze niet eerder aan haar heb toegestuurd.’

‘Staat er in die rapporten ook informatie over de kogel die je uit Deborahs lichaam hebt gehaald? Om preciezer te zijn, dat het een negen-millimeter-Hydra-Shok was?’

‘Het kaliber en de merknaam staan in het vuurwapenrapport,’ zei ik. ‘Ik verstuur net zo min kopieën van de vuurwapenrapporten als kopieën van de politierapporten, omdat die geen van beide bij mijn dienst vandaan komen. Maar ik zou wel eens willen weten waarom je zo bezorgd bent over dat feit.’

Toen Wesley niet antwoordde, greep Mark in. ‘Benton, we moeten hier wat duidelijkheid scheppen.’

Wesley bleef zwijgen.

‘Ik denk dat ze moet weten wat er aan de hand is,’ vervolgde Mark.

‘Ik denk dat ik dat al weet,’ zei ik. ‘Ik denk dat de FBI reden heeft om bang te zijn dat de moordenaar een op hol geslagen federaal agent is. Waarschijnlijk iemand uit Camp Peary.’

De wind loeide om het dak en Wesley stond op om naar het openhaardvuur te kijken. Hij gooide er een nieuw blok hout op, duwde dat met behulp van de pook op zijn plaats en veegde de as weg, overal ruim de tijd voor nemend. Toen hij weer zat, pakte hij zijn glas en zei: ‘Hoe ben je tot die conclusie gekomen?’

‘Dat doet er niet toe,’ zei ik.

‘Heeft iemand dit rechtstreeks aan jou verteld?’

‘Nee, niet rechtstreeks.’ Ik pakte mijn sigaretten. ‘Hoe lang vermoed je dit al, Benton?’

Aarzelend antwoordde hij: ‘Ik geloof dat je maar beter de feiten kunt weten. Dat geloof ik echt. Maar het zal wel een zware verantwoordelijkheid voor je zijn. Een heel zware verantwoordelijkheid.’

‘Ik draag al een zware verantwoordelijkheid. En ik heb er genoeg van om steeds weer tegen verkeerde informatie op te lopen.’

‘Ik wil dat je belooft dat niets van wat hier besproken wordt naar buiten komt.’

‘Je kent me goed genoeg om te weten dat je je daarover geen zorgen hoeft te maken.’

‘Camp Peary is niet lang nadat de zaken begonnen, een rol gaan spelen.’

‘Omdat het zo dicht in de buurt ligt?’

Hij keek naar Mark en zei: ‘Leg jij het maar uit.’

Ik draaide me om en keek naar de man met wie ik eens het bed had gedeeld en die mijn dromen had beheerst. Hij droeg een donkerblauwe, ribfluwelen broek en een rood-wit gestreept overhemd waarin ik hem vroeger ook al eens had gezien. Hij had lange benen en een atletisch figuur. Zijn donkere haar was grijs bij de slapen, hij had groene ogen, een wilskrachtige kin en fijne gelaatstrekken en als hij praatte gesticuleerde hij nog steeds een beetje met zijn handen en leunde hij iets voorover. ‘De CIA raakte onder andere geïnteresseerd,’ legde Mark uit, ‘omdat de moorden dicht bij Camp Peary plaatsvonden. En ik weet zeker dat het voor jou geen geheim is dat de CIA op de hoogte is van het meeste wat er rondom dat trainingscentrum gebeurt. Ze weten veel meer dan je zou denken, want het aangrenzende gebied en de mensen die daar wonen, worden altijd in hun oefeningen opgenomen.’

‘Wat voor oefeningen?’ vroeg ik.

‘Surveillance bijvoorbeeld. Agenten die in Camp Peary in opleiding zijn, doen vaak surveillance-oefeningen, waarbij ze de plaatselijke bevolking gebruiken als proefkonijn, om het zo maar te noemen. De agenten voeren surveillance-projecten uit in openbare ruimtes, restaurants, bars, winkelcentra. Ze volgen mensen in auto’s, te voet, nemen foto’s, etcetera. Natuurlijk merkt niemand ooit dat dit gebeurt. Het kan geen kwaad, lijkt me, behalve dan dat de plaatselijke bevolking er niet erg blij mee zou zijn als ze zouden weten dat ze worden gevolgd, in de gaten worden gehouden en op film worden vastgelegd.’

‘Dat lijkt mij ook,’ zei ik, slecht op mijn gemak.

‘Bij deze oefeningen,’ vervolgde hij, ‘hoort ook dat de agenten testen hoe een en ander in de praktijk werkt. Een agent kan bijvoorbeeld doen alsof hij motorpech heeft, een andere automobilist aanhouden en die om hulp vragen, om te zien hoe hij die persoon zover kan krijgen dat hij hem vertrouwt. Hij kan zich voordoen als een politieagent, als een vrachtwagenchauffeur, of wat dan ook. Dat zijn allemaal oefeningen voor overzeese acties, oefeningen om de mensen te leren hoe ze moeten spioneren en hoe ze kunnen vermijden dat ze bespioneerd worden.’

‘En dat is een werkwijze die overeenkomt met wat er met die stelletjes is gebeurd,’ onderbrak ik hem.

‘Dat is nou precies het punt,’ viel Wesley in. ‘Iemand in Camp Peary begon zich zorgen te maken. Ons werd toen gevraagd de situatie in de gaten te houden. En vervolgens werd een tweede stelletje dood aangetroffen en de modus operandi was dezelfde als bij de eerste zaak. Toen werd er een patroon zichtbaar. De CIA raakte in paniek. Ze zijn toch al behoorlijk paranoïde, Kay, en een ontdekking dat een van hun agenten in Camp Peary zich aan het oefenen is in het doden van mensen, is wel het laatste waar ze op zitten te wachten.’

‘De CIA heeft nooit toegegeven dat Camp Peary hun belangrijkste trainingscentrum is,’ merkte ik op.

‘Het is algemeen bekend,’ zei Mark, terwijl hij me aankeek. ‘Maar je hebt gelijk, de CIA heeft dat nooit openlijk toegegeven. En dat zijn ze ook niet van plan.’

‘Wat nog een reden te meer is waarom ze niet willen dat deze moorden met Camp Peary in verband worden gebracht,’ zei ik, me afvragend wat hij voelde. Misschien voelde hij wel helemaal niets.

‘Met nog een lange lijst andere redenen,’ nam Wesley het woord. ‘De publiciteit zou dodelijk zijn, en wanneer heb jij voor het laatst iets positiefs over de CIA gelezen? Imelda Marcos werd van fraude en diefstal beschuldigd en de verdediging beweerde dat elke transactie van het echtpaar Marcos met medeweten en instemming van de CIA was gebeurd.’

Hij zou niet zo gespannen zijn, niet zo bang me aan te kijken, als hij niets voelde.

‘… Vervolgens kwam uit dat Noriega door de CIA werd betaald,’ vervolgde Wesley zijn argumentatie. ‘En niet zo lang geleden werd bekend dat het kon gebeuren dat er een bom in een Pan Am Boeing 747 werd geplaatst die boven Schotland ontplofte, waarbij 270 mensen omkwamen, doordat de CIA een Syrische drugsmokkelaar had beschermd. Om nog maar niet te spreken over recente claims dat de CIA bepaalde drugoorlogen in Azië financiert om de regeringen daar aan het wankelen te brengen.

‘Als zou blijken,’ zei Mark, van mij wegkijkend, ‘dat die jonge stelletjes zijn vermoord door een CIA-agent uit Camp Peary, kun je je wel voorstellen wat de reactie van het publiek zal zijn.’

‘Ik moet er niet aan denken,’ zei ik, mezelf dwingend me op het gesprek te concentreren. ‘Maar waarom is de CIA er zo zeker van dat de moorden door een van hun eigen mensen worden gepleegd? Wat voor bewijzen hebben ze daarvoor?’

‘Het gaat voornamelijk om indirecte bewijzen,’ legde Mark uit. ‘Een militaristisch gebaar als het achterlaten van een speelkaart. De overeenkomsten tussen het patroon van de moordzaken en de oefeningen die zowel op de Boerderij als in de straten van de dorpen en steden daar in de buurt worden gehouden. De bosgebieden waar de lichamen zijn gevonden lijken bijvoorbeeld op de “kill zones” in Camp Peary, waar de agenten oefenen met granaten, automatische wapens, en professionele apparatuur zoals nachtkijkers, waarmee ze in het bos ook in het donker kunnen zien. Ze worden er ook in getraind zich te verdedigen, hoe iemand te ontwapenen, en om met hun blote handen te verwonden en te doden.’

‘Aangezien er bij die jonge mensen geen duidelijke doodsoorzaak is vastgesteld,’ zei Wesley, ‘kwam de vraag naar boven of ze misschien zijn vermoord zonder dat daar wapens bij zijn gebruikt. Door wurging bijvoorbeeld. Maar zelfs als de moordenaar hen de keel heeft afgesneden, is dat iets dat met guerilla-acties wordt geassocieerd, waarbij de vijand snel en zonder geluid wordt uitgeschakeld. Als je zijn luchtpijp doorsnijdt, kan hij geen geluid meer maken.’

‘Maar Deborah Harvey is neergeschoten,’ zei ik.

‘Met een automatisch of een semi-automatisch wapen,’ antwoordde Wesley. ‘Met een pistool, of met een soort Uzi. De ammunitie is ongebruikelijk, wordt geassocieerd met allerlei soorten wetsdienaren, met huurmoordenaars, met types die op mensen jagen. Er is nu eenmaal weinig verband tussen exploderende kogels of Hydra-Shokmunitie en de hertejacht.’ Hij zweeg even en vervolgde toen: ‘Het lijkt me dat je nu vast beter begrijpt waarom we niet willen dat Pat Harvey op de hoogte is van het wapen en de munitie die tegen haar dochter zijn gebruikt.’

‘En hoe zit het met de bedreigingen waar mevrouw Harvey het in haar persconferentie over had?’ vroeg ik.

‘Dat is waar,’ zei Wesley. ‘Niet lang nadat ze tot directeur van het Nationaal Drugprogramma was benoemd, heeft iemand haar inderdaad brieven gestuurd waarin zij en haar gezin bedreigd werden. Het is echter niet waar dat het Bureau die niet serieus heeft genomen. Ze was al eens eerder bedreigd en dat hebben we ook serieus genomen. We hebben wel een idee wie er achter die meer recente bedreigingen zit en we geloven niet dat ze iets met de moord op Deborah te maken hebben.’

‘Mevrouw Harvey heeft ook een “overheidsinstantie” beschuldigd,’ zei ik. ‘Had ze het over de CIA? Is ze op de hoogte van de dingen die jij me zojuist hebt verteld?’

‘Daar ben ik wel bang voor,’ gaf Wesley toe. ‘Bepaalde opmerkingen die ze heeft gemaakt lijken erop te wijzen dat ze er wel een idee van heeft, en door haar uitlatingen tijdens de persconferentie ben ik me alleen maar nog meer zorgen gaan maken. Misschien had ze het inderdaad over de CIA, maar misschien ook niet. Ze heeft een indrukwekkend netwerk van relaties. Zo heeft ze bijvoorbeeld toegang tot CIA-informatie, mits die betrekking heeft op de drughandel. Maar het baart me meer zorgen dat ze goed bevriend is met een ex-ambassadeur bij de Verenigde Naties die lid is van de Raad voor het Buitenlandse Veiligheidsbeleid die de president adviseert. De leden van die raad kunnen op elk gewenst moment informatie over allerlei vertrouwelijke zaken opvragen. De raad weet wat er aan de hand is, Kay. Het is dus mogelijk dat mevrouw Harvey van alles op de hoogte is.’

‘Jullie hebben haar dus gemanipuleerd, net als Martha Mitchell?’ vroeg ik. ‘Zodat ze irrationeel en onbetrouwbaar overkomt, zodat niemand haar serieus neemt, zodat niemand haar zal geloven als ze inderdaad alles naar buiten brengt?’

Wesley ging met zijn duim over de rand van zijn glas. ‘Heel vervelend, We konden haar niet in de hand houden, ze wilde niet meewerken. En het ironische is dat we, zoals je wel zult begrijpen, er nog méér in geïnteresseerd zijn wie haar dochter heeft vermoord dan zij. We doen alles wat in onze macht ligt, we hebben alle mogelijke middelen ingeschakeld om deze persoon – of personen – te vinden.’

‘Wat jij me net hebt verteld lijkt in het geheel niet aan te sluiten bij je eerdere suggestie dat de dood van Deborah Harvey en Fred Cheney een huurmoord geweest zou kunnen zijn, Benton,’ zei ik boos. ‘Of was dat gewoon een afleidingsmanoeuvre om te verbergen waar het Bureau ècht bang voor is?’

‘Ik weet niet of het een huurmoord was,’ zei hij op grimmige toon. ‘Eerlijk gezegd weten we maar heel weinig. De moord zou een politieke aanleiding kunnen hebben, zoals ik je al heb uitgelegd. Maar als we inderdaad te maken hebben met een op hol geslagen CIA-agent of een dergelijk iemand, dan zou er een verband kunnen bestaan tussen de moorden op de vijf paartjes, dan zou het om seriemoorden kunnen gaan.’

‘Het zou een geval van escalatie kunnen zijn,’ merkte Mark op. ‘Pat Harvey is veel in het nieuws geweest, vooral verleden jaar. Als we een CIA-agent zoeken die zich traint in moordoperaties, kan het zijn dat hij op een gegeven moment besloot de dochter van een medewerker van de president als zijn volgende doelwit uit te kiezen.’

‘Wat de spanning en het risico alleen nog maar zou verhogen,’ zei Wesley. ‘En waardoor het net zoiets zou worden als de operaties die met Midden-Amerika, het Midden-Oosten geassocieerd worden, politieke acties. Terechtstellingen, met andere woorden.’

‘Ik dacht dat de CIA verondersteld werd niet aan terechtstellingen te doen, niet meer sinds de regering-Ford,’ zei ik. ‘De CIA mag eigenlijk zelfs niet deelnemen aan een coup waarin de leider van een vreemde mogendheid gevaar loopt gedood te worden.’

‘Dat klopt,’ antwoordde Mark. ‘De CIA mag zich eigenlijk niet met dat soort zaken bezighouden. De Amerikaanse soldaten in Vietnam mochten eigenlijk geen burgers doden. En de politie mag eigenlijk geen buitensporig geweld gebruiken tegen verdachten en gevangenen. Als dat echter tot individuele proporties wordt teruggebracht, loopt het soms uit de hand en worden de regels gebroken.’

Ik moest aan Abby Turnbull denken. Hoeveel wist zij hiervan? Had mevrouw Harvey iets aan haar doorverteld? Was dat het echte onderwerp van het boek dat Abby aan het schrijven was?

Geen wonder dat ze dacht dat haar telefoon werd afgeluisterd en dat ze in de gaten werd gehouden. De CIA, de FBI, en zelfs de presidentiële Raad voor het Buitenlandse Veiligheidsbeleid, die via een achterdeurtje rechtstreeks toegang had tot het Witte Huis, hadden een heel goede reden om zich nerveus te maken over wat Abby aan het schrijven was en zíj had een heel goede reden om paranoïde te zijn. Het was mogelijk dat ze zichzelf ècht in gevaar had gebracht.

De wind was gaan liggen en er hing een lichte nevel om de toppen van de bomen toen Wesley de deur achter ons dichtdeed. Toen ik met Mark naar zijn auto meeliep, voelde ik me vastberaden en gesterkt door wat we hadden besproken en toch was ik tegelijkertijd onzekerder dan tevoren.

Ik zei pas wat toen we de wijk uit waren. ‘Het is verschrikkelijk wat er met Pat Harvey gebeurt. Eerst verliest ze haar dochter en nu worden haar carrière en haar reputatie kapotgemaakt.’

‘Benton heeft niets te maken met de informatie die aan de pers is doorgespeeld, of met wat voor soort “manipulatie”, zoals jij dat noemt, dan ook.’ Mark hield zijn blik op de donkere, smalle weg gericht.

‘Het is niet alleen een kwestie van hoe ik het nóem, Mark.’

‘Ik herhaal gewoon wat jij zei,’ antwoordde hij.

‘Je weet wat er aan de hand is. Doe nou maar niet alsof je zo naïef bent.’

‘Benton heeft alles voor haar gedaan wat hij kon, maar ze heeft een vendetta met het ministerie van justitie. Voor haar is Benton gewoon een van de federale agenten die haar dwars willen zitten.’

‘Als ik haar was, zou ik dat misschien ook zo voelen.’

‘Jou kennende – ja, inderdaad.’

‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg ik. Mijn woede, die veel dieper zat dan de affaire met Pat Harvey, laaide weer op.

‘Daar bedoel ik helemaal niets mee.’

De spanning liep op terwijl de minuten in stilte wegtikten. Ik herkende de weg waar we reden niet, maar ik wist dat er snel een einde zou komen aan ons samenzijn. Toen reed hij de parkeerplaats van de winkel op en stond vlak naast mijn auto stil. ‘Het spijt me dat we elkaar onder deze omstandigheden weer hebben ontmoet,’ zei hij zachtjes.

Ik antwoordde niet, en hij vervolgde: ‘Maar het spijt me niet dat ik jou weer heb gesproken, het spijt me niet dat dit is gebeurd.’

‘Goedenacht, Mark.’ Ik wilde uitstappen.

‘Kay, wacht.’ Hij legde zijn hand op mijn arm.

Ik bleef stil zitten. ‘Wat wil je?’

‘Met je praten. Alsjeblieft.’

‘Als je zo graag met me wilt praten, waarom heb je dat dan niet eerder gedaan?’ zei ik op emotionele toon, terwijl ik mijn arm wegtrok. ‘Je hebt verdomme maandenlang geen aanstalten gemaakt om ook maar iets tegen me te zeggen.’

‘Dat geldt voor ons allebei. Ik heb jou in de herfst gebeld, maar jij hebt me nooit teruggebeld.’

‘Ik wist wat je wilde zeggen en ik had geen zin om daarnaar te luisteren,’ antwoordde ik, en ik voelde dat hij nu ook steeds kwader begon te worden.

‘Vergeef me. Ik was vergeten dat je mijn gedachten altijd al griezelig goed hebt kunnen lezen.’ Hij legde allebei zijn handen op het stuur en staarde recht voor zich uit.

‘Je wilde me vertellen dat er geen enkele kans meer was op een verzoening, dat onze relatie voorbij was. En ik was er niet in geïnteresseerd jou te horen uitspreken wat ik zelf ook al had bedacht.’

‘Denk maar wat je wilt.’

‘Het gaat er helemaal niet om wat ik wil denken!’ Ik haatte hem om zijn vermogen mij kwaad te krijgen.

‘Luister.’ Hij ademde diep in. ‘Denk je dat er een mogelijkheid is dat we een wapenstilstand sluiten? Dat we het verleden achter ons laten?’

‘Vergeet het maar.’

‘Fantastisch. Fijn dat je je zo redelijk opstelt. Ik heb tenminste nog mijn best gedaan.’

‘Je best gedaan? Hoe lang is het nu geleden? Acht, negen maanden sinds je bent weggegaan? Waar heb je in vredesnaam je best voor gedaan, Mark? Ik weet niet wat je van me wilt, maar het is onmogelijk het verleden te vergeten. Het is onmogelijk om nu we elkaar weer tegengekomen zijn, net te doen alsof er nooit iets tussen ons is geweest. Dat weiger ik gewoon.’

‘Dat vraag ik ook niet van je, Kay. Ik vraag je of we de ruzies, de woede, alles wat we toen hebben gezegd, kunnen vergeten.’ Ik kon me echt niet meer herinneren wat we precies gezegd hadden en ik had er ook geen verklaring voor waarom het mis was gegaan. We hadden geruzied terwijl we er niet eens zeker van waren waar de ruzies over gingen, totdat we ons alleen nog maar richtten op de pijn die we elkaar aandeden en niet meer keken naar de verschillen tussen ons die die pijn veroorzaakten. ‘Toen ik je in september belde,’ vervolgde hij emotioneel, ‘was ik helemaal niet van plan je te zeggen dat er geen hoop op verzoening meer was. Toen ik jouw nummer draaide wist ik juist dat ik het risico liep dat jij dat tegen míj zou zeggen. En toen jij me vervolgens niet terugbelde, was ik degene die allerlei dingen veronderstelde.’

‘Dat meen je niet.’

‘Jazeker meen ik dat.’

‘Nou, misschien was het wel verstandig van je om dingen te veronderstellen na wat je hebt gedaan.’

‘Na wat ik heb gedaan?’ vroeg hij ongelovig. ‘En wat jíj hebt gedaan dan?’

‘Ik was het alleen maar meer dan zat om altijd concessies te moeten doen. Je hebt nooit serieus geprobeerd naar Richmond overgeplaatst te worden. Je wist niet wat je wilde en je verwachtte van mij dat ik me maar zou schikken, dat ik toe zou geven en alles in de steek zou laten op het moment dat jij een beslissing had genomen. Hoeveel ik ook van je hou, ik kan niet opgeven wie ik ben en ik heb jou ook nooit gevraagd op te geven wie jíj bent.’

‘Ja, dat heb je wel gedaan. Zelfs al had ik veldwerk kunnen doen in Richmond, dan was dat nog niet geweest wat ik wilde.’

‘Mooi. Ik ben blij dat je hebt gedaan wat je wel wilde.’

‘Kay, het kwam van twee kanten. Jij draagt ook schuld.’

‘Ik ben niet degene die is weggegaan.’ De tranen sprongen in mijn ogen en ik fluisterde: ‘O, shit.’

Hij haalde een zakdoek te voorschijn en legde die voorzichtig op mijn schoot.

Ik veegde over mijn ogen en ging dichter bij het portier zitten, zodat ik met mijn hoofd tegen het glas kon leunen. Ik wilde niet huilen. ‘Het spijt me,’ zei hij.

‘Dat verandert niets aan de situatie, dat het je spijt.’

‘Huil niet, alsjeblieft.’

‘Ik huil als ik dat wil,’ was mijn belachelijke reactie.

‘Het spijt me,’ zei hij opnieuw, deze keer op fluistertoon en ik dacht dat hij me aan wilde raken. Maar dat gebeurde niet. Hij leunde naar achteren in zijn stoel en staarde naar het dak.

‘Luister,’ zei hij, ‘om je de waarheid te zeggen, ik zou willen dat jij degene was die was weggegaan. Dan zou jij, en niet ik, degene zijn die de hele boel had verpest.’

Ik zei niets. Ik durfde niets te zeggen.

‘Heb je gehoord wat ik zei?’

‘Ik weet het niet zeker,’ zei ik tegen het raam.

Hij ging verzitten. Ik voelde zijn blik op mij gericht.

‘Kay, kijk me aan.’

Met tegenzin deed ik wat hij vroeg.

‘Waarom denk je dat ik hier steeds terugkom?’ vroeg hij op zachte toon. ‘Ik probeer weer naar Quantico terug te gaan, maar dat is moeilijk. De timing is slecht, met alle bezuinigingen op het federale budget, de slechte economie. Het Bureau heeft daar erg onder te lijden. Er zijn zoveel redenen.’

‘Wil je daarmee zeggen dat je niet gelukkig bent in je baan?’

‘Ik wil zeggen dat ik een fout heb gemaakt.’

‘Ik vind het jammer voor je als je fouten hebt gemaakt met betrekking tot je carrière,’ zei ik.

‘Dat is niet het enige dat ik bedoel, en dat weet je best.’

‘Wat bedoel je dan wel?’ Ik wilde het hem per se laten zeggen. ‘Je weet wat ik bedoel. Ons tweeën. Daarna was alles anders.’ Zijn ogen glansden in het donker. Hij zag er bijna woest uit.

‘Voor jou ook?’ wilde hij weten.

‘Ik denk dat we allebei heel wat fouten hebben gemaakt.’

‘En ik zou een aantal van die fouten goed willen maken, Kay. Ik wil niet dat het tussen ons op deze manier eindigt. Dat denk ik al heel lang, maar… tja, ik wist gewoon niet hoe ik dat tegen je moest zeggen. Ik wist niet of je wel weer met me wilde spreken, of je niet iemand anders had.’

Ik vertelde niet dat ik me dat ook over hem had afgevraagd en dat ik doodsbang was voor de antwoorden die ik zou kunnen krijgen.

Hij strekte zijn hand naar me uit, nam mijn hand in de zijne. En deze keer kon ik me niet losrukken.

‘Ik heb geprobeerd te bedenken wat er precies met ons is misgegaan,’ zei hij. ‘Ik weet alleen maar dat ik koppig ben en dat jij koppig bent. Ik wilde mijn zin doordrijven en dat wilde jij ook. En daarom zitten we nu in deze situatie. Ik weet niet hoe jouw leven eruitziet sinds ik weg ben, maar ik durf te wedden dat het geen prettig leven is.’

‘Wat arrogant om om zoiets te wedden.’

Hij glimlachte. ‘Ik probeer gewoon te voldoen aan het beeld dat jij van mij hebt. Een van de laatste dingen die je tegen me zei voordat ik wegging, was dat ik een arrogante smeerlap was.’

‘Was dat voor- of nadat ik je een klootzak noemde?’

‘Daarvóór, geloof ik.’

‘Voorzover ik me kan herinneren, heb je mij ook behoorlijk uitgescholden, maar ik dacht dat je net had voorgesteld om te vergeten wat we toen hebben gezegd.’

‘En jij zei net, hoeveel ik ook van je hou.’

Pardon?’

‘“Hou”, in de tegenwoordige tijd. Probeer het maar niet te ontkennen. Ik heb het gehoord.’

Hij legde mijn hand tegen zijn gezicht en ging met zijn lippen over mijn vingers.

‘Ik heb geprobeerd niet meer aan je te denken, maar dat lukt me gewoon niet.’ Hij zweeg even. Zijn gezicht was dicht bij het mijne. ‘Ik vraag je niet dat ook tegen mij te zeggen.’

Maar dat vroeg hij wèl en ik gaf hem zijn antwoord.

Ik streelde hem over zijn wang en hij streelde mijn wang en vervolgens kusten we elkaar op de plekken waar onze vingers waren geweest, en vonden elkaars lippen. En toen zeiden we niets meer. We dachten zelfs niet meer, totdat de voorruit plotseling werd verlicht en de nacht daarachter was vervuld van een knipperend rood licht. We maakten onszelf haastig toonbaar terwijl een politieauto vlak naast ons parkeerde en de hulpsheriff uitstapte met een zaklantaarn en een mobilofoon in zijn hand.

Mark deed zijn portier snel open.

‘Alles in orde?’ vroeg de hulpsheriff, zich vooroverbuigend om naar binnen te kijken. Ik vond het naar zijn ogen te zien dwalen over de plek waar we zojuist nog onze hartstocht beleefden. Zijn gezicht stond streng en zijn rechterwang puilde uit.

‘Alles is prima in orde,’ zei ik ontsteld, terwijl ik op niet al te subtiele wijze met mijn kousevoet de vloer afzocht. Op de een of andere manier was ik een schoen kwijtgeraakt.

Hij deed een stap achteruit en spoog een straal tabakssap uit.

‘We waren in gesprek,’ zei Mark en gelukkig had hij de tegenwoordigheid van geest zijn insigne niet te laten zien. De hulpsheriff wist heel goed dat we in van alles verwikkeld waren geweest toen hij aan kwam rijden, maar niet in een gesprek.

‘Tja, als u van plan bent uw gesprèk voort te zetten,’ zei hij, ‘zou ik het op prijs stellen als u dat op een andere plek zou kunnen doen. Weet u, het is niet veilig om hier ’s avonds laat in een auto te zitten, we hebben wat problemen gehad. Als u niet hier uit de buurt komt, hebt u misschien nog niet gehoord over die verdwenen stelletjes.’

Hij gaf ons een hele preek en het bloed stolde in mijn aderen. ‘U hebt gelijk, dank u wel,’ zei Mark ten slotte. ‘Dan gaan we nu maar.’

De hulpsheriff knikte en spoog weer wat tabakssap uit. We keken toe hoe hij in zijn auto stapte. Hij reed de weg op en verdween langzaam uit het zicht.

‘Jezus,’ mompelde Mark binnensmonds.

‘Zeg maar niets,’ antwoordde ik. ‘Laten we het er maar niet over hebben hoe stom we zijn geweest. God.’

‘Zie je hoe verdomd makkelijk het is?’ Hij zei het toch. ‘Twee mensen die ’s avonds in een auto zitten en dan komt er iemand gewoon naast ze staan. Jezus, mijn revolver ligt in het handschoenenvakje. Ik had er zelfs niet aan gedacht, totdat hij voor onze neus stond en toen zou het al te laat geweest zijn…’

‘Hou op, Mark. Alsjeblieft.’

Ik was verbaasd toen hij begon te lachen.

‘Het is niet grappig!’

‘Je blouse is scheef dichtgeknoopt,’ hapte hij naar adem.

Shit!

‘Het is maar te hopen dat hij je niet heeft herkend, dr. Scarpetta.’

‘Dank je voor die opwekkende gedachte, meneer de FBI-agent. En nu ga ik naar huis.’ Ik opende het portier. ‘Voor één avond heb je me wel genoeg problemen bezorgd.’

‘Hé. Jij bent begonnen.’

‘Absoluut niet.’

‘Kay?’ Nu was hij weer serieus. ‘Wat doen we nu? Ik bedoel, ik ga morgen weer naar Denver terug. Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren, wat ik kan regelen, en of ik eigenlijk wel iets moet regelen.’

Er was geen voor de hand liggende oplossing. Dat was bij ons nog nooit het geval geweest.

‘Als je niet probeert iets te regelen, gebeurt er helemaal niets.’

‘En jij?’ vroeg hij.

‘We moeten nog over heel wat dingen praten, Mark.’

Hij deed de koplampen aan en maakte zijn autogordel vast. ‘En jij?’ vroeg hij opnieuw. ‘Er zijn twee mensen nodig om het weer te proberen.’

‘Wat grappig dat jij dat nu juist zegt.’

‘Kay, niet doen. Begin alsjeblieft niet opnieuw.’

‘Ik moet hierover nadenken.’ Ik haalde mijn sleutels te voorschijn. Ik voelde me plotseling doodmoe.

‘Speel nou alsjeblieft geen spelletje met me.’

‘Ik speel geen spelletje met je, Mark,’ zei ik en streek hem even over zijn wang.

We kusten elkaar nog één keer. Ik wilde dat die kus uren zou duren, maar tegelijkertijd wilde ik ook weg. Onze hartstocht was altijd roekeloos geweest. We hadden altijd geleefd voor korte ogenblikken die nooit in een gezamenlijke toekomst hadden geresulteerd.

‘Ik bel je,’ zei hij.

Ik opende het portier van mijn auto.

‘Luister naar Benton,’ zei hij. ‘Je kunt hem vertrouwen. Je bent in een heel gevaarlijke business verwikkeld.’

Ik startte de motor.

‘Ik zou willen dat je je er niet mee bemoeide.’

‘Dat wil je altijd,’ zei ik.

Mark belde de volgende avond inderdaad en twee dagen later ook. Na zijn derde telefoontje, op 10 februari, ging ik op zoek naar het meest recente nummer van Newsweek.

Pat Harvey’s doffe ogen staarden Amerika vanaf de omslag aan. De in vette, zwarte letters gedrukte kop luidde: DE MOORD OP DE DOCHTER VAN DE DRUGPAUS, en het ‘exclusieve verhaal’ in het tijdschrift herkauwde nog eens de persconferentie, haar beschuldigingen dat er een samenzwering was, en de zaken van de andere tieners die waren verdwenen en wier in verregaande staat van ontbinding verkerende lichamen in de bossen van Virginia waren gevonden. Hoewel ik een interview voor dat verhaal had geweigerd, had het tijdschrift een foto gevonden waar op ik de trap van de John Marshall-rechtbank in Richmond opliep. Het onderschrift luidde: ‘Hoofd patholoog-anatoom geeft onderzoeksresultaten vrij na dreiging met gerechtelijk dwangbevel’.

‘Dat hoort gewoon bij mijn baan. Het doet me niets,’ verzekerde ik Mark toen ik hem terugbelde.

Zelfs toen mijn moeder me later die avond belde, bleef ik kalm, totdat ze zei: ‘Er is hier iemand die dolgraag even met je wil praten, Kay.’

Mijn nichtje, Lucy, had altijd al een speciaal talent gehad om me in te pakken.

‘Hoe komt het dat je in de problemen zit?’ vroeg ze.

‘Ik zit niet in de problemen.’

‘In dat verhaal staat dat iemand je bedreigd heeft.’

‘Dat is allemaal te ingewikkeld om uit te leggen, Lucy.’

‘Het is echt gaaf,’ zei ze, niet van haar stuk te brengen. ‘Ik neem dat blad morgen mee naar school, dan kan ik het aan iedereen laten zien.’

Fantastisch, dacht ik.

‘Mevrouw Barrows, mijn klasselerares,’ vervolgde ze, ‘heeft al gevraagd of je in april op onze beroepskeuzedag wilt komen…?’

Ik had Lucy al een jaar niet meer gezien. Ik kon haast niet geloven dat ze al aan haar tweede jaar op de highschool bezig was, en hoewel ik wist dat ze contactlenzen en een rijbewijs had, zag ik haar in gedachten nog steeds als een klein, dik meisje dat veel liefde nodig had en dat ’s avonds graag ingestopt wilde worden. Een enfant terrible, dat om de een of andere vreemde reden nog voordat ze kon kruipen al een speciale band met mij had gehad. Ik zou nooit vergeten hoe ik de Kerstmis nadat zij was geboren naar Miami was gevlogen om een week bij mijn zus te logeren. Het leek alsof Lucy mij elk ogenblik dat ze wakker was gadesloeg. Haar ogen volgden als twee lichtende manen elke beweging die ik maakte. Ze glimlachte als ik haar luier verschoonde en begon te krijsen zodra ik de kamer uitliep.

‘Heb je zin om van de zomer een week bij me te komen logeren?’ vroeg ik.

Lucy aarzelde en zei toen teleurgesteld: ‘Dat betekent zeker dat je niet op de beroepskeuzedag komt.’

‘Dat zien we nog wel, oké?’

‘Ik weet niet of ik deze zomer wel naar jou toe kan komen.’

Ze had nu een nukkige toon in haar stem. ‘Ik heb een baan en misschien kan ik dus niet weg.’

‘Dat is prachtig, dat je een baan hebt.’

‘Ja. In een computerwinkel. Ik wil zoveel sparen dat ik een auto kan kopen. Ik wil een sportauto, een cabriolet, die zijn tweedehands helemaal niet zo duur.’

‘Die zijn levensgevaarlijk,’ flapte ik eruit voordat ik mezelf kon tegenhouden. ‘Zo een moet je niet kopen, Lucy. Waarom kom je me niet in Richmond opzoeken? Dan kunnen we samen naar een leuke, veilige auto kijken.’

Ze had een val gezet, en zoals gewoonlijk was ik erin getrapt. Ze was een expert in het manipuleren van mensen en je hoefde geen psychiater te zijn om te zien hoe dat kwam. Lucy was het slachtoffer van chronische verwaarlozing door haar moeder, mijn zuster.

‘Je bent een slimme jongedame met een eigen willetje,’ zei ik, mijn tactiek veranderend. ‘Ik weet zeker dat je je tijd en je geld goed zult besteden, Lucy. Maar als je deze zomer nog tijd voor mij hebt, kunnen we misschien samen ergens heen gaan. Naar het strand of de bergen, waar je het meeste zin in hebt. Je bent toch nog nooit in Engeland geweest?’

‘Nee.’

‘Nou, misschien is dat een idee.’

‘Echt?’ vroeg ze wantrouwig.

‘Echt. Ik ben er al geen jaren meer geweest,’ zei ik, enthousiast wordend over het idee. ‘Ik denk dat het tijd is dat je Oxford en Cambridge ziet, en de musea in Londen. Als je wilt, kan ik een rondleiding bij Scotland Yard regelen, en als we in juni weggaan, kunnen we misschien zelfs wel kaartjes voor Wimbledon krijgen.’

Stilte.

Toen zei ze vrolijk: ‘Ik maakte maar een grapje. Ik wil niet echt een sportauto, tante Kay.’

De volgende ochtend waren er geen autopsies en kon ik dus aan mijn bureau werken en proberen de stapels papieren wat terug te brengen. Er waren andere sterfgevallen die ik moest onderzoeken, ik moest lesgeven, ik moest getuigen in rechtszaken, en toch kon ik me niet concentreren. Elke keer als ik met iets anders bezig was, dwaalden mijn gedachten af naar de stelletjes. Er was iets belangrijks dat ik over het hoofd zag, iets dat zich vlak onder mijn neus bevond.

Ik had het gevoel dat het te maken had met de moord op Deborah Harvey.

Ze was een turnster, een atlete die haar lichaam buitengewoon goed onder controle had. Ze mocht dan misschien niet zo sterk geweest zijn als Fred, maar ze was wel sneller en soepeler dan hij. Ik geloofde dat de moordenaar haar atletische kracht had onderschat, en dat hij haar daarom in het bos even niet meer in zijn macht had gehad. Terwijl ik nietsziend naar het rapport staarde dat ik eigenlijk door moest lezen, herinnerde ik me Marks woorden weer. Hij had het over ‘kill zones’ gehad, waar de agenten op Camp Peary automatische wapens, granaten en nachtzichtapparatuur gebruikten om elkaar in de velden en bossen op te jagen. Ik probeerde me voor te stellen hoe dat ging. Het idee van een gruwelijk scenario kwam bij me op.

Misschien had de moordenaar toen hij Deborah en Fred ontvoerde en ze naar het houthakkerspad bracht, een huiveringwekkend spel voor ze in gedachten gehad. Hij had hen opgedragen hun schoenen en sokken uit te doen, en had hun handen op hun rug gebonden. Misschien had hij een nachtkijker, die het maanlicht versterkte en waardoor hij redelijk goed kon zien terwijl hij ze dwong het bos in te lopen waar hij eerst de een en dan de ander op wilde jagen.

Ik geloofde dat Marino gelijk had. De moordenaar moest Fred eerst uit de weg hebben geruimd. Misschien had hij hem gezegd weg te rennen, had hij hem een kans gegeven zich uit de voeten te maken. De moordenaar, die goed kon zien en zich gemakkelijk een pad kon banen, had met het mes in zijn hand toegekeken hoe Fred in paniek langs de bomen en door de struiken strompelde. Op het juiste ogenblik kon het niet erg moeilijk zijn geweest om zijn slachtoffer van achteren aan te vallen, zijn arm onder Freds kin te slaan en diens hoofd naar achteren te trekken, en vervolgens de luchtpijp en de halsslagader door te snijden. Zo’n commando-aanval was geluidloos en snel. Als de lichamen pas na een tijdje werden ontdekt, zou de patholoog-anatoom moeilijk de doodsoorzaak kunnen bepalen omdat het weefsel en het kraakbeen dan al tot ontbinding waren overgegaan.

Ik dacht verder over dat scenario na. Het kon zijn dat het ook tot het sadisme van de moordenaar had behoord dat hij Deborah had gedwongen toe te zien hoe haar vriend in het donker werd opgejaagd en vermoord. Het leek me dat de moordenaar haar op haar plaats had gehouden door haar enkels vast te binden, maar dat hij er niet op had gerekend dat ze zo lenig was. Het was mogelijk dat terwijl hij zich met Fred bezighield, zij erin was geslaagd haar gebonden handen onder haar billen te brengen en haar benen door haar armen heen te wringen, zodat ze haar handen vóór zich had. Zo zou ze haar voeten hebben kunnen losmaken en zichzelf hebben kunnen verdedigen.

Ik hield mijn handen voor me alsof ze bij de polsen waren vastgebonden. Als Deborah een dubbele vuist had gemaakt door haar vingers in elkaar te haken en vervolgens had uitgehaald, dan zou de moordenaar in een verdedigingsreflex zijn handen omhoog gebracht hebben. In één hand had hij het mes dat hij net had gebruikt om Fred te vermoorden, en daardoor was de houw aan Deborahs linker wijsvinger te verklaren. Deborah ging er toen als de bliksem vandoor, en de moordenaar was overrompeld en schoot haar in de rug.

Had ik gelijk? Dat wist ik niet. Maar ik bleef steeds maar over dit scenario nadenken en kon er geen tegenstrijdigheden in ontdekken. Een aantal vooronderstellingen paste er echter niet bij. Als Deborahs dood een door een professional uitgevoerde huurmoord was, of het werk was van een psychopatische federaal agent die haar speciaal had uitgekozen omdat ze Pat Harvey’s dochter was, waarom wist die persoon dan niet dat Deborah een turnster van olympisch kaliber was? Zou hij dan niet hebben beseft dat ze uitzonderlijk snel en lenig moest zijn en zou hij dat niet in zijn plan hebben meegenomen?

Zou hij haar in de rug geschoten hebben?

Kwam de manier waarop ze was gedood overeen met het profiel van de koele, berekenende professionele moordenaar?

In de rug.

Toen Hilda Ozimek de foto’s van de dode tieners bekeek, had ze steeds angst opgevangen. Natuurlijk waren de slachtoffers bang geweest. Maar hiervóór was het nooit bij me opgekomen dat de moordenaar misschien ook angst had gevoeld. Het is laf om iemand in de rug te schieten. Toen Deborah tegenstand bood, was de moordenaar van zijn stuk gebracht. Hij had de situatie toen niet meer onder controle. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik ervan overtuigd was dat Wesley en misschien ook alle anderen het bij het verkeerde eind hadden over deze persoon. Het in een donker bos opjagen van vastgebonden tieners op blote voeten, terwijl jij wapens hebt, het gebied kent, en misschien ook over nachtzichtapparatuur beschikt, was net zoiets als op vissen in een regenton schieten. Dan bedonderde je de boel. Zoiets was veel te gemakkelijk. Dat was niet de werkwijze die ik zou verwachten van een moordenaar die een expert was in dit soort zaken en die op risico’s kickte.

En dan was er ook nog het probleem van de wapens die hij had gebruikt.

Als ik een CIA-agent was die op menselijk wild jaagde, wat zou ik dan gebruiken? Een Uzi? Misschien. Het was echter waarschijnlijker dat ik een negen-millimeterpistool uit zou zoeken, een simpel wapen om de klus mee te klaren, niet meer en niet minder. Ik zou een veelgebruikt type patronen nemen, een onopvallend soort. Gewone holle kogels bijvoorbeeld. Ik zou zeker niet zoiets ongebruikelijks kiezen als Exploder-kogels of Hydra-Shoks.

De ammunitie. Denk goed na, Kay! Ik kon me niet meer herinneren wanneer ik voor het laatst Hydra-Shokkogels in een lichaam had aangetroffen.

De ammunitie was oorspronkelijk ontwikkeld voor het leger en de politie en de kogels drongen na inslag verder door dan welk ander, uit een .50 kaliberloop afgevuurd patroon dan ook. Als het loden projectiel, met de holle punt en het typerende bredere middendeel, het lichaam binnendrong, barstte de buitenste rand onder invloed van de hydrostatische druk open als de blaadjes van een bloem. Er was maar heel weinig terugslag, waardoor het gemakkelijk was snel opeenvolgende schoten af te vuren. De kogels gingen maar zelden dwars door het lichaam heen, en de schade die ze aan zacht weefsel en organen aanbrachten, was enorm.

De moordenaar had een zwak voor speciale soorten munitie. Hij had ongetwijfeld op basis van zijn favoriete patronen zijn wapen uitgezocht. Hij ontleende er waarschijnlijk zelfvertrouwen, en een gevoel van macht en belangrijkheid aan om een van de meest dodelijke soorten ammunitie te gebruiken. Misschien was het zelfs wel een kwestie van bijgeloof voor hem.

Ik pakte de telefoon en vertelde Linda wat ik nodig had. ‘Kom maar naar boven,’ zei ze.

Toen ik het vuurwapenlaboratorium inliep, zat ze voor een computerterminal.

‘Tot dusver zijn er dit jaar nog niet van zulke zaken geweest, behalve die van Deborah Harvey natuurlijk,’ zei ze, de cursor over haar scherm sturend. ‘Verleden jaar één. En één het jaar daarvoor. Geen andere gevallen met Federal-ammunitie. Maar ik heb wel twee zaken met Scorpions gevonden.’

‘Scorpions?’ vroeg ik verbaasd, over haar schouder meekijkend.

‘Een eerdere versie,’ legde ze uit. ‘Tien jaar voordat Federal het octrooi aankocht, maakte de Hydra-Shok Corporation hetzelfde soort patronen. Scorpion 38 en Copperhead 3-57, om precies te zijn.’ Ze drukte op een paar toetsen om uit te printen wat ze had gevonden. ‘Acht jaar geleden hebben we een zaak gehad met Scorpion 38-ammunitie. Maar het ging niet om een mens.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg ik niet-begrijpend.

‘Het schijnt dat het slachtoffer tot de hondachtigen behoorde. Een hond. Neergeschoten, met, laat me eens kijken… drie kogels.’

‘Hield die neergeschoten hond verband met een andere zaak? Een zelfmoord, een moord, een inbraak?’

‘Dat kan ik hier niet zien,’ antwoordde Linda op verontschuldigende toon. ‘Hier staat alleen dat er drie Scorpion-kogels in de dode hond zijn gevonden. Er is nooit een connectie met iets anders ontdekt. Ik denk dat deze zaak nooit is opgelost.’

Ze scheurde het uitgeprinte vel papier af en gaf dat aan mij.

De Pathologisch-Anatomische Dienst pleegde in zeldzame gevallen wel eens autopsies op dieren. De boswachters stuurden ons soms herten die buiten het jachtseizoen waren geschoten, en als een huisdier werd doodgeschoten in het kader van een misdrijf, of als het huisdier samen met zijn baasjes dood werd aangetroffen, keken we daar meestal even naar, zochten naar kogels en deden drugtesten. Maar we stelden geen overlijdensaktes of autopsierapporten voor dieren op. Het was niet waarschijnlijk dat ik in de archieven nog iets zou vinden over een hond die acht jaar geleden was doodgeschoten.

Ik belde Marino en bracht hem op de hoogte.

‘Je maakt zeker een grapje,’ zei hij.

‘Kun je dit natrekken zonder opschudding te veroorzaken? Ik wil niet dat mensen hierdoor hun voelhoorns gaan uitsteken. Misschien is het niets, maar de zaak valt wel onder het West Point-district, en dat is best interessant. De lichamen van het tweede stelletje zijn in West Point gevonden.’

‘Goed, misschien dan. Ik zal wel kijken wat ik kan doen,’ zei hij en hij klonk niet erg enthousiast.

De volgende ochtend kwam Marino langs toen ik bijna klaar was met de autopsie op een veertienjarige jongen die de middag daarvoor uit de laadbak van een pick-up was gegooid.

‘Dat is toch niet iets wat jij op hebt, hoop ik,’ zei Marino, terwijl hij al snuivend dichter naar de tafel liep.

‘Hij had een fles aftershave in zijn broekzak. Die brak toen hij op straat viel en dat ruik je nu.’ Ik gebaarde naar de kleren op een wagentje vlak bij mij.

‘Brut?’ Hij snoof weer.

‘Dat geloof ik wel, ja,’ antwoordde ik op verstrooide toon.

‘Doris kocht altijd Brut voor me. Geloof het of niet, maar één keer heeft ze me Obsession gegeven.’

‘Wat heb je ontdekt?’ Ik ging door met mijn werk.

‘Die hond heette Verdomme, en dat is echt waar,’ zei Marino.

‘Hij was van de een of andere kerel in West Point, ene meneer Joyce.’

‘Heb je ook uitgevonden waarom die hond naar deze dienst is gebracht?’

‘Er is geen verband met andere zaken. Een gunst voor iemand, denk ik.’

‘De dierenarts die in dienst is van de staat moet op vakantie geweest zijn,’ antwoordde ik, want dat was al eerder voorgekomen.

De Veterinaire Dienst, compleet met een mortuarium waar dieren werden onderzocht, zat aan de andere kant van het gebouw waar ik werkte. Gewoonlijk gingen de karkassen naar de staatsdierenarts. Maar er waren uitzonderingen. Op verzoek wilden de forensisch-pathologen de politie wel van dienst zijn en namen ze waar voor de dierenarts als die niet beschikbaar was. In mijn carrière had ik autopsie gepleegd op gemartelde honden, verminkte katten, een seksueel misbruikte merrie en een vergiftigde kip die in de brievenbus van een rechter was gestopt. Mensen waren net zo wreed tegen dieren als tegen elkaar.

‘Meneer Joyce heeft geen telefoon, maar volgens een contactpersoon van mij woont hij nog steeds in hetzelfde huis,’ zei Marino. ‘Ik kan daar wel even langsgaan om te horen wat hij te vertellen heeft. Ga je mee?’

Ik deed een nieuw mesje in mijn scalpel en dacht aan mijn overvolle bureau, de rapporten die ik nog moest dicteren, de telefoontjes die ik moest beantwoorden, en de andere mensen die ik moest bellen.

‘Laat ik dat maar doen,’ zei ik berustend.

Hij aarzelde, alsof hij ergens op wachtte.

Ik zag het toen ik opkeek. Marino had zijn haar laten knippen. Hij droeg een kaki broek, die op zijn plaats werd gehouden met behulp van bretels, en een tweed jasje dat eruitzag alsof het gloednieuw was. Zijn das was schoon en zijn lichtgele overhemd ook. En zelfs zijn schoenen waren gepoetst.

‘Je ziet er gewoon knap uit,’ zei ik als een trotse moeder. ‘Ja.’ Hij grinnikte en zijn gezicht werd rood. ‘Rose floot naar me toen ik in de lift stapte. Best wel grappig. Er heeft al geen jaren meer een vrouw naar me gefloten, behalve Sugar dan, en Sugar telt niet mee.’

‘Sugar?’

‘Die hangt rond op de hoek van Adam en Church Street. O, ja, ik vond Sugar, ook wel bekend als Mad Dog Mama, in een steegje, zo dronken als een tor. Ik reed bijna over haar dikke kont heen. Ik heb toen de fout begaan haar bij kennis te brengen. Ze vocht verdomme met me alsof ze een kat was en schold me de hele weg naar het bureau de huid vol. Elke keer als ik nu in haar buurt kom, begint ze te schreeuwen, te fluiten en trekt ze haar rok omhoog.’

‘En jij was bang dat je niet meer aantrekkelijk was voor vrouwen,’ zei ik.