8

In het heldere middaglicht leken de bossen niet zo onheilspellend, totdat Marino en ik dichter bij de kleine open plek kwamen. Daar was de vage, smerige geur van rottend mensenvlees een slinkse herinnering aan wat er was gebeurd. De dennenaalden en de bladeren waren bij het schep- en zeefwerk opzij geveegd en lagen nu op kleine hoopjes. Het zou lang duren en er zou veel regen voor nodig zijn voordat de tastbare resten van de moordpartij niet meer zichtbaar waren op deze plek.

Marino had een metaaldetector meegenomen en ik had een hark bij me. Hij haalde zijn sigaretten te voorschijn en keek om zich heen.

‘Het heeft volgens mij geen zin om hier te gaan zoeken,’ zei hij. ‘Ze hebben dit stuk zeker al een keer of vijf uitgekamd.’

‘Ik neem aan dat het pad ook grondig is afgezocht,’ zei ik, terwijl ik naar het paadje staarde waarover we vanaf het houthakkerspad hierheen gelopen waren.

‘Dat hoeft niet, omdat dat paadje nog niet bestond toen die twee hier afgelopen herfst mee naartoe werden genomen.’

Ik begreep wat hij bedoelde. Het paadje van opzij geveegde bladeren en aangestampte aarde was ontstaan toen de politieagenten en de andere betrokkenen tussen het houthakkerspad en de open plek heen en weer liepen.

Hij keek speurend naar het bos en vervolgde: ‘Het is een feit dat we niet eens weten waar ze hebben geparkeerd, Doc. Het is het makkelijkst om maar aan te nemen dat dat in de buurt was van waar wij nu geparkeerd staan, en dat ze hier ongeveer net zoals wij naartoe zijn gelopen. Maar het hangt ervan af of de moordenaar inderdaad hierheen ging.’

‘Ik heb het gevoel dat de moordenaar wist waar hij naartoe ging,’ antwoordde ik. ‘Het is niet logisch om aan te nemen dat hij met de auto zomaar het houthakkerspad is opgedraaid en hier uitkwam nadat hij op goed geluk wat in het donker had rondgestruind.’

Marino haalde zijn schouders op en zette de metaaldetector aan. ‘Het kan geen kwaad om het hier eens te proberen.’

We begonnen langs de rand van de open plek, het pad goed bekijkend en het kreupelhout en de bladeren aan weerszijden ervan afzoekend. Langzaam liepen we naar het houthakkerspad terug. Bijna twee uur lang onderzochten we elke opening tussen bomen en struiken die er maar enigszins uitzag alsof er mensen langs gelopen zouden kunnen zijn. De hoge pieptoon van de metaaldetector beloonde ons werk eerst met een bierblikje en vervolgens met een roestende flesopener. Het derde signaal klonk pas toen we aan de rand van het bos waren, en we onze auto al weer konden zien. Daar groeven we een patroonhuls van een jachtgeweer op waarvan het verkleurde rode plastic erop wees dat die al jaren oud was.

Ik leunde peinzend tegen mijn hark en staarde somber naar het paadje. Ik liet mijn gedachten gaan over wat Hilda had gezegd over een andere plek, waar de moordenaar Deborah misschien mee naartoe had genomen en ik dacht aan de open plek en de lichamen. Ik had eerst het idee gehad dat als Deborah op een zeker moment van de moordenaar was weggerend, dat gebeurd kon zijn toen zij en Fred in het donker van het houthakkerspad naar de open plek werden gevoerd. Maar nu ik naar de bossen keek, leek deze theorie me niet erg plausibel.

‘Laten we ervan uitgaan dat we met één moordenaar te maken hebben,’ zei ik tegen Marino.

‘Oké, ik luister.’ Hij veegde zijn bezwete voorhoofd af met de mouw van zijn jas.

‘Als jij de moordenaar was en je twee mensen had ontvoerd en ze, misschien onder bedreiging van een geweer, had gedwongen hierheen te gaan, wie zou jij dan het eerst doden?’

‘De jongen veroorzaakt natuurlijk de meeste problemen,’ zei hij zonder na te denken. ‘Ik persoonlijk zou hem eerst te pakken nemen en het meisje voor het laatst bewaren.’

Ik kon me maar moeilijk indenken hoe het gegaan was. Als ik me probeerde voor te stellen hoe één persoon twee gijzelaars had gedwongen om in het donker door dit bos te lopen, kwam er niets bij me op. Had de moordenaar een zaklantaarn gehad? Kende hij het gebied zo goed dat hij de open plek zelfs geblinddoekt had kunnen vinden? Die vragen stelde ik ook aan Marino.

‘Dat heb ik me ook afgevraagd,’ zei hij. ‘Ik heb een paar ideeën. Ten eerste heeft hij ze waarschijnlijk gekneveld, en hun handen op hun rug vastgebonden. Ten tweede, in zijn plaats zou ik terwijl we door het bos liepen het meisje vastgehouden hebben, met het pistool tegen haar ribben gedrukt. Daardoor was haar vriendje vast zo mak als een lammetje. Eén verkeerde beweging en zijn meisje wordt afgemaakt. En wat betreft de zaklantaarn, hij had toch licht nodig om te kunnen zien.’

‘Hoe kun je nu een pistool, een zaklantaarn en het meisje allemaal tegelijk vasthouden?’ vroeg ik.

‘Makkelijk zat. Zal ik het je even laten zien?’

‘Liever niet.’ Ik stapte naar achteren toen hij zijn hand naar mij uitstak.

‘De hark. Jezus, Doc. Doe niet zo verdomd schichtig.’

Hij overhandigde me de metaaldetector en ik gaf hem de hark. ‘Laten we even doen alsof de hark Deborah is, oké? Ik heb mijn linkerarm om haar nek en ik houd de zaklantaarn in mijn linkerhand. Zo.’ Hij liet het zien. ‘In mijn rechterhand heb ik het pistool, dat ik tegen haar ribben druk. Geen probleem. Fred loopt een paar meter voor ons uit en volgt de lichtstraal terwijl ik hem goed in de gaten houd.’ Marino zweeg even en staarde naar het pad. ‘Ze kunnen nooit erg snel gelopen hebben.’

‘Vooral niet als ze op blote voeten waren,’ merkte ik op.

‘Ja, en ik denk dat dat inderdaad het geval was. Hij kon hun voeten niet vastbinden omdat ze hier nog een stuk moesten lopen. Maar door ze hun schoenen uit te laten trekken werden ze een stuk langzamer, omdat ze daardoor moeilijk konden rennen. Misschien heeft hij de schoenen als een aandenken gehouden nadat hij ze had koud gemaakt.’

‘Misschien.’ Ik dacht weer aan Deborahs handtas.

Ik zei: ‘Als Deborahs handen op haar rug gebonden waren, hoe is haar tasje hier dan terechtgekomen? Er zat geen hengsel aan, zodat ze het niet over haar arm of schouder kan hebben gedragen. En het zat ook niet aan een riem om haar middel, ze heeft zelfs waarschijnlijk helemaal geen riem om gehad. En als iemand jou onder bedreiging van een pistool dwingt het bos in te gaan, zou jij dan je tas meenemen?’

‘Geen idee. Dat zit me al van het begin af aan dwars.’

‘Laten we nog één stuk proberen.’

‘O, shit.’

Tegen de tijd dat we weer bij de open plek kwamen, ging de zon schuil achter wolken en was het gaan waaien, zodat het opeens tien graden kouder leek. Ik zweette van de inspanning, ik had het koud en de spieren in mijn arm trilden van het vele harken. Ik liep naar de rand van de open plek die het verst van het pad af lag en bekeek het gebied daarachter, dat er zo onherbergzaam uitzag dat ik het betwijfelde of zelfs jagers zich daar wel eens waagden. De politie had in die richting over een lengte van ongeveer drie meter gegraven en gezeefd voordat ze op een stuk bos van ongeveer vijf vierkante kilometer stuitten dat helemaal met klimplanten was overwoekerd. De bomen waren gevangen in een groen, door de planten gevormd pantser en zagen eruit als prehistorische dinosaurussen die uit een grote, groene zee omhoog kwamen. Elke levende struik, denneboom en plant werd hier langzaam gewurgd.

‘Goeie god,’ zei Marino toen ik met mijn hark in de planten stapte. ‘Dat meen je niet.’

‘We gaan niet ver,’ beloofde ik hem.

We hoefden ook niet ver te gaan.

De metaaldetector reageerde bijna onmiddellijk. De toon klonk luider en hoger toen Marino het instrument boven een met klimplanten bedekt stuk grond hield, nog geen vijf meter van de plek vandaan waar de lichamen waren gevonden. Ik merkte dat het nog moeilijker was om de klimplanten opzij te harken dan om klittend haar uit te kammen. Uiteindelijk ging ik maar op mijn knieën zitten, rukte bladeren los en tastte met in operatiehandschoenen gestoken vingers tussen de wortels totdat ik iets kouds en hards vond waarvan ik gelijk wist dat het niet was wat ik hoopte.

‘Bewaar dat maar voor de tolweg,’ zei ik somber, Marino een vies kwartje toewerpend.

Een paar meter verder gaf de metaaldetector weer een piepsignaal en deze keer werd ik wel beloond voor mijn gewroet in de aarde. Toen ik de bekende, harde cilinder voelde, haalde ik voorzichtig de planten uit elkaar totdat ik glimmend roestvrij staal zag, een patroonhuls die glom als gepoetst zilver. Omzichtig haalde ik hem tussen de bladeren uit, het oppervlak zo weinig mogelijk aanrakend. Marino boog zich naar me over en hield een plastic zakje voor bewijsmateriaal open.

‘Negen millimeter, Federal,’ zei hij, door het plastic heen lezend wat er op de stempel stond. ‘Krijg nou wat.’

‘Hier stond hij toen hij haar neerschoot,’ mompelde ik. Er liep een vreemde rilling door mijn lijf toen ik me herinnerde dat Hilda had gezegd dat Deborah zich op een plek had bevonden waar het vol was met dingen ‘die haar wilden grijpen’. De klimplanten.

‘Als ze van dichtbij is neergeschoten,’ zei Marino, ‘dan moet ze hier niet zo ver vandaan neergevallen zijn.’

Ik waadde nog een stukje verder tussen het groen en hij volgde me met de metaaldetector. Ik zei: ‘Hoe heeft hij in vredesnaam genoeg kunnen zien om haar neer te schieten, Marino? Jezus. Kun je je voorstellen hoe het hier ’s nachts is?’

‘De maan scheen.’

‘Maar het was geen volle maan,’ zei ik.

‘Wel zo vol dat het niet stikdonker was.’

De politie was maanden geleden al nagegaan wat voor weer het was geweest. Op vrijdag 31 augustus, de dag dat Deborah en Fred verdwenen, was het ’s avonds rond de twintig graden, de maan stond in het derde kwartier en het was onbewolkt. Zelfs als de moordenaar een sterke zaklantaarn bij zich had gehad, kon ik nog niet begrijpen hoe hij zijn twee gijzelaars hier ’s nachts heen had kunnen voeren zonder net zo gedesoriënteerd en kwetsbaar te zijn als zij. Het enige dat ik me daarbij voor kon stellen was verwarring, en veel gestruikel in het duister.

Waarom had hij ze niet gewoon op het houthakkerspad gedood en hun lichamen een paar honderd meter het bos in gesleept om vervolgens weg te rijden? Waarom had hij ze hierheen gebracht?

En toch was het patroon hetzelfde als dat bij de andere verdwenen stelletjes. Hun lichamen waren op net zulke afgelegen plekken in het bos gevonden.

Marino had een nare uitdrukking op zijn gezicht toen hij met een blik op de klimplanten zei: ‘Ik ben verdomd blij dat het geen weer is voor slangen.’

‘Wat een prettige gedachte,’ zei ik nerveus.

‘Wil je nog doorgaan?’ vroeg hij op een toon die aangaf dat hij niet van plan was nog een centimeter verder dit spookachtige niemandsland in te lopen.

‘Ik geloof dat dit wel genoeg is voor één dag.’ Ik waadde zo snel mogelijk weer uit de planten. Het kippevel stond op mijn huid. De opmerking over de slangen was de laatste druppel geweest. Ik stond op het punt een enorme paniekaanval te krijgen.

Het was bijna vijf uur en toen we naar de auto terugliepen, wierpen de bomen sombere schaduwen. Telkens als er een twijgje onder Marino’s voeten knapte sloeg mijn hart over. Het geritsel van de eekhoorns die in de bomen rondsprongen en de vogels die van de takken opvlogen, verbroken telkens onverwachts de onaardse stilte.

‘Ik zal dit morgenochtend gelijk bij het laboratorium afgeven,’ zei Marino. ‘Daarna moet ik naar de rechtbank. Een fantastische manier om je vrije dag door te brengen.’

‘Wat voor zaak?’

‘De zaak van Bubba die is doodgeschoten door zijn vriend Bubba, terwijl een zak die ook al Bubba heet de enige getuige is.’

‘Dat meen je niet serieus.’

‘Hé,’ zei hij terwijl hij de portieren opende. ‘Ik meen dat net zo serieus als een geweer met afgezaagde loop.’ Hij startte de motor en mompelde: ‘Ik begin echt genoeg te krijgen van deze baan, Doc. Dat zweer ik je, echt waar.’

‘Op dit moment heb je overal genoeg van, Marino.’

‘Nee, dat is niet waar,’ zei hij en hij lachte er zelfs bij. ‘Jou mag ik wel.’

Op de laatste dag van januari kwam er met de ochtendpost een officiële brief van Pat Harvey. Ze liet me kort en bondig weten dat als ze aan het eind van de volgende week geen kopieën van de toxicologische en autopsierapporten betreffende haar dochter had ontvangen, ze naar de rechter zou stappen. Een kopie van die brief had ze naar mijn directe baas gestuurd, de commissaris voor Volksgezondheid en Openbare Dienstverlening. Een uur later was zijn secretaresse al aan de telefoon om me mee te delen dat ik naar zijn kantoor moest komen.

Beneden wachtten er nog een aantal autopsies op me, maar ik ging het gebouw uit en liep de korte afstand over Franklin naar Main Street Station, dat eerst jarenlang leeg had gestaan, vervolgens een kortstondig bestaan als winkelcentrum had geleid en ten slotte door de staat was aangekocht. Eigenlijk was het historische, rode gebouw met de klokketoren en het met rode dakpannen bedekte dak weer een station geworden, een tijdelijke halteplaats voor staatsambtenaren die van werkplek moesten veranderen terwijl het Madison Building van asbest ontdaan en gerenoveerd werd. De gouverneur had dr. Paul Sessions twee jaar daarvoor als commissaris benoemd en hoewel ik mijn nieuwe baas maar zelden zag, verliepen onze gesprekken altijd plezierig genoeg. Ik had het gevoel dat dat vandaag wel eens anders zou kunnen zijn. Zijn secretaresse had verontschuldigend geklonken aan de telefoon, alsof ze wist dat ik op de vingers getikt zou worden.

De commissaris zetelde in een serie kantoren op de derde verdieping, te bereiken via een marmeren trap die was uitgesleten door de vele reizigers die in het verleden de treden op en af waren gesneld. In de ruimte die de commissaris voor zichzelf had uitgekozen waren vroeger een sportwinkel en een zaak met kleurige vliegers en windvanen gevestigd. De tussenmuren waren verwijderd, op de plaats van de grote winkelruiten waren bakstenen gemetseld, en zijn kantoor, dat met houten panelen was betimmerd en was ingericht met mooi meubilair, had nieuw tapijt gekregen. Dr. Sessions was maar al te bekend met het langzame tempo waarin de overheid werkte en had zich daarom in zijn tijdelijke hoofdkwartier geïnstalleerd alsof zijn kantoor daar permanent gevestigd zou zijn.

Zijn secretaresse begroette me met een medelijdende glimlach, waardoor ik me alleen maar nog ellendiger ging voelen. Ze rolde haar stoel van haar computer weg en pakte de telefoon. Zodra ze me aangekondigd had, ging de stevige, eikehouten deur tegenover haar bureau open en vroeg dr. Sessions me binnen te komen.

Hij was een energieke man met dunnend bruin haar en een grote bril waarachter bijna zijn hele gezicht schuilging en hij was er het levende bewijs van dat het nooit de bedoeling is geweest dat de mens aan marathonlopen zou gaan doen. Zijn borstkas leek op die van een tb-lijder en hij had zo weinig lichaamsvet dat hij zijn colbertje maar zelden uittrok en ook in de zomer vaak overhemden met lange mouwen droeg, omdat hij het chronisch koud had. Zijn linkerarm zat nog steeds in het gips. Die had hij namelijk een paar maanden daarvoor gebroken, toen hij bij een hardloopwedstrijd aan de westkust verstrikt was geraakt in een kleerhanger die aan de voeten van de renners voor hem was ontsnapt, maar die hem met een smak op de straat terecht had doen komen. Hij was misschien wel de enige deelnemer die de wedstrijd niet had uitgelopen en die toch in de krant had gestaan.

Hij ging achter zijn bureau zitten, waar de brief van Pat Harvey midden op het vloeiblad lag. Zijn gezicht stond ongewoon strak.

‘Ik neem aan dat u dit al hebt gezien?’ Hij tikte met zijn wijsvinger op de brief.

‘Ja,’ zei ik. ‘Het is begrijpelijk dat Pat Harvey zeer geïnteresseerd is in de resultaten van de onderzoeken bij haar dochter.’

‘Deborah Harvey’s lichaam is elf dagen geleden gevonden. Moet ik hieruit concluderen dat u nog niet weet waaraan zij en Fred Cheney zijn gestorven?’

‘Ik weet waaraan zij is gestorven. Maar bij hem is de doodsoorzaak nog niet vastgesteld.’

Hij keek verward. ‘Dr. Scarpetta, wilt u mij alstublieft uitleggen waarom deze informatie niet aan de Harvey’s of aan Fred Cheney’s vader is doorgegeven?’

‘Daar heb ik een heel simpele verklaring voor,’ zei ik. ‘De zaken zijn nog niet afgerond, aangezien er nog een aantal speciale onderzoeken moet worden uitgevoerd. En de FBI heeft me gevraagd ervan af te zien informatie vrij te geven.’

‘Aha.’ Hij staarde naar de muur alsof daar een raam was waardoor hij naar buiten kon kijken, wat niet het geval was.

‘Als u mij opdracht geeft mijn rapporten vrij te geven, zal ik dat doen, dr. Sessions. Ik zou zelfs opgelucht zijn als u mij opdroeg aan Pat Harvey’s verzoek te voldoen.’

‘Waarom?’ Hij wist het antwoord al, maar wilde toch horen wat ik te zeggen had.

‘Omdat mevrouw Harvey en haar echtgenoot er recht op hebben te weten wat er met hun dochter is gebeurd,’ zei ik. ‘Bruce Cheney heeft er recht op te horen wat we wel of niet over zijn zoon weten. Het is een kwelling voor hen om zo lang te moeten wachten.’

‘Hebt u al met mevrouw Harvey gesproken?’

‘Niet recentelijk.’

‘Hebt u met haar gesproken sinds de lichamen zijn gevonden, dr. Scarpetta?’ Hij friemelde aan zijn mitella.

‘Ik heb haar gebeld toen de lichamen geïdentificeerd waren, maar sindsdien heb ik haar niet meer gesproken.’

‘Heeft ze u wel geprobeerd te bereiken?’

‘Ja.’

‘En hebt u geweigerd haar te woord te staan?’

‘Ik heb u al uitgelegd waarom ik niet met haar kan spreken,’ zei ik. ‘En ik geloof niet dat het erg verstandig zou zijn om haar op te bellen en te vertellen dat de FBI niet wil dat ik de informatie aan haar doorgeef.’

‘U hebt het dus met niemand over deze maatregel van de FBI gehad?’

‘Ik heb het er nu met u over.’

Hij sloeg zijn benen over elkaar. ‘En dat stel ik op prijs. Maar het zou ongepast zijn deze zaak met iemand anders te bespreken. Vooral met journalisten.’

‘Ik doe mijn best om de journalisten uit de weg te gaan.’

‘De Washington Post heeft me vanmorgen gebeld.’

‘Wie van de Post?’

Ik wachtte slecht op mijn gemak af terwijl hij in zijn telefoonnotities zocht. Ik weigerde te geloven dat Abby achter mijn rug om op een hoger niveau had geprobeerd meer te weten te komen.

‘Ene Clifford Ring.’ Hij keek op. ‘Het was niet de eerste keer dat hij belde en ik ben ook niet de enige die hij heeft geprobeerd uit te horen. Mijn secretaresse en andere mensen van mijn staf, onder wie mijn plaatsvervanger en de secretaris van Openbare Dienstverlening, heeft hij ook lastiggevallen. Ik neem aan dat hij u ook heeft gebeld, wat de reden was dat hij zich uiteindelijk tot de bestuurlijke top heeft gewend, omdat, zoals hij het uitdrukte, “de patholoog-anatoom niet wil praten”.’

‘Er hebben inderdaad journalisten gebeld. Van de meesten kan ik me de namen niet meer herinneren.’

‘Tja, meneer Ring schijnt te denken dat er iets in de doofpot wordt gestopt, dat er sprake is van een soort samenzwering, en te oordelen naar het soort vragen dat hij stelt, lijkt hij over informatie te beschikken waardoor dat idee wordt bevestigd.’ Vreemd, dacht ik. Dat klonk niet alsof de Post een onderzoek naar de moordzaken uit de weg ging, zoals Abby met zoveel nadruk had beweerd.

‘Hij heeft de indruk,’ vervolgde de commissaris, ‘dat uw dienst hem tegenwerkt en daarom ook een onderdeel vormt van deze zogenaamde samenzwering.’

‘En dat doen we ook, lijkt me.’ Ik deed mijn best de irritatie uit mijn stem te houden. ‘En ik sta dus tussen twee vuren. Ik trotseer óf Pat Harvey, óf het ministerie van justitie, en eerlijk gezegd, als ik mocht kiezen zou ik liever mevrouw Harvey ter wille zijn. Uiteindelijk ben ik aan haar verantwoording schuldig. Zij is Deborahs moeder. Ik ben geen verantwoording schuldig aan de FBI.’

‘Ik wil het ministerie van justitie niet tegen me in het harnas jagen,’ zei dr. Sessions.

Hij hoefde niet uit te leggen waarom. Een groot gedeelte van het budget voor zijn afdeling bestond uit FBI-gelden, waarvan mijn dienst ook het een en ander kreeg, bij wijze van subsidie voor het gegevensbestand van de verschillende bureaus voor preventie van ongevallen en bevordering van de verkeersveiligheid. Het ministerie van justitie wist maar al te goed hoe het dit spelletje hard kon spelen. Als we de FBI tegenwerkten, zou dat broodnodige geldbronnen kunnen doen opdrogen, en konden we er in het minst erge geval op rekenen dat ons het leven zuur gemaakt zou worden. Verantwoording te moeten afleggen voor elk potlood en elk vel papier dat met FBI-geld was aangeschaft, was wel het laatste waar de commissaris op zat te wachten. Ik wist best hoe dat in zijn werk zou gaan. We zouden allemaal op elk dubbeltje en kwartje aangesproken worden en zouden omkomen in de papieren rompslomp.

De commissaris pakte met zijn goede hand de brief en bekeek die even.

Hij zei: ‘Misschien is de enige oplossing wel om mevrouw Harvey haar dreigement te laten uitvoeren.’

‘Als ze voor een gerechtelijk dwangbevel zorgt, heb ik geen andere keuze dan haar alles te sturen wat ze wil zien.’

‘Dat snap ik. Het voordeel daarvan is dat de FBI ons dan niet verantwoordelijk kan stellen. Het nadeel is natuurlijk de negatieve publiciteit die we zullen krijgen,’ dacht hij hardop. Volksgezondheid en Openbare Dienstverlening zal er zeker niet al te goed op staan als de mensen horen dat we door de rechter moesten worden gedwongen om Pat Harvey datgene te geven waar ze volgens de wet recht op heeft. Ik denk dat de vermoedens van meneer Ring daar alleen nog maar sterker door zullen worden.’

De gemiddelde burger wist zelfs niet dat de Pathologisch-Anatomische Dienst een onderdeel was van Volksgezondheid en Openbare Dienstverlening. Ik was degene die er slecht vanaf zou komen. De commissaris manipuleerde mij op beproefde bureaucratische wijze, en zou mij overal voor op laten draaien omdat hij het ministerie van justitie niet tegen de haren in wilde strijken.

‘Natuurlijk,’ zei hij bedachtzaam, ‘zal Pat Harvey erg onhandig overkomen, alsof ze haar functie gebruikt om haar zin te krijgen. Misschien bluft ze wel.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei ik op gespannen toon.

‘We zullen zien.’ Hij stond op en begeleidde me naar de deur. ‘Ik zal mevrouw Harvey schrijven dat ik met u heb gesproken.’ Daar twijfel ik niet aan, dacht ik.

‘Laat het me weten als ik u kan helpen.’ Hij glimlachte, maar vermeed het me aan te kijken.

Ik had hem zojuist laten weten dat ik hulp nodig had. Hij had net zo goed twéé gebroken armen kunnen hebben. Hij zou geen vinger uitsteken.

Zodra ik terug was op kantoor, vroeg ik de receptionistes en Rose of er een journalist van de Post had gebeld. Hoewel iedereen haar geheugen afzocht en alle oude telefoonnotities werden bekeken, was er niemand die zich ene Clifford Ring kon herinneren. Hij kon me er moeilijk van beschuldigen hem tegen te werken als hij me nooit had geprobeerd te bereiken, redeneerde ik. Maar toch was ik verbaasd.

Toen ik naar de gang liep zei Rose: ‘Tussen twee haakjes, Linda is naar u op zoek, ze zei dat ze u onmiddellijk moest spreken.’ Linda was de vuurwapenexpert. Marino had de patroonhuls dus al bij haar afgegeven, dacht ik. Goed zo.

Het laboratorium voor vuurwapens en werktuigen op de tweede verdieping zou voor een winkel in tweedehands wapens kunnen doorgaan. Vrijwel elke centimeter van de werkbladen lag vol met revolvers, jachtgeweren, gewone geweren en pistolen, en het in bruin papier verpakte bewijsmateriaal stond in manshoge stapels op de grond. Ik had net de conclusie getrokken dat iedereen aan het lunchen was, toen ik achter de gesloten deur de gedempte knallen hoorde van een wapen dat werd afgeschoten. Naast het laboratorium was een kleine kamer die werd gebruikt om wapens te testen door in een gegalvaniseerde ijzeren tank vol water te schieten.

Twee series schoten later verscheen Linda met een .38 Special in haar ene en de gebruikte kogels en patroonhulzen in haar andere hand. Ze was slank en vrouwelijk, en had lang bruin haar, een mooi gevormd gezicht en wijd uit elkaar staande, bruine ogen. Onder haar witte jas droeg ze een wijde zwarte rok en een lichtgele zijden blouse met een gouden, ronde speld op de kraag. Als ik in een vliegtuig naast haar zou zitten en zou moeten raden wat voor beroep ze had, zou ik denken dat ze les gaf in poëzie of een kunstgalerie had.

‘Slecht nieuws, Kay,’ zei ze terwijl ze de revolver en de gebruikte ammunitie op haar bureau legde.

‘Ik hoop dat het niet over de patroonhuls gaat die Marino hier heeft afgegeven,’ zei ik.

‘Ik ben bang van wel. Ik kreeg een kleine verrassing toen ik er mijn initialen en een nummer in wilde gaan graveren.’ Ze liep naar de dubbele microscoop. ‘Hier.’ Ze schoof de stoel voor me naar achteren. ‘Dit plaatje zegt meer dan duizend woorden.’

Ik ging zitten en keek in het oculair. In het licht links lag de roestvrijstalen patroonhuls.

‘Dat begrijp ik niet,’ mompelde ik terwijl ik de microscoop scherper stelde.

Aan de binnenrand van de huls waren de initialen ‘J.M.’ gegraveerd.

‘Ik dacht dat Marino dit aan je had afgegeven.’ Ik keek haar aan.

‘Dat heeft hij ook gedaan. Hij kwam ongeveer een uur geleden hier,’ zei Linda. ‘Ik vroeg hem of hij die initialen erin had gezet en hij zei dat hij dat niet had gedaan. Dat had ik ook eigenlijk niet verwacht. Marino’s initialen zijn P.M., niet J.M., en hij loopt al zo lang mee dat hij wel beter weet dan zoiets te doen.’ Hoewel sommige rechercheurs hun initialen op patroonhulzen zetten, net zoals sommige pathologen-anatomen de kogels merkten die ze uit lichamen hadden verwijderd, werd dat door de vuurwapenexperts ontraden. Het is riskant om een graveernaald op metaal te gebruiken omdat het mogelijk is dat de inkepingen van de grendel, de slagpin, de uitwerper, of andere voor identificatie belangrijke sporen, zoals gleuven en groeven, weggekrast worden. Marino wist wel beter. Net als ik, zette hij zijn initialen altijd op het plastic zakje en kwam hij niet aan het bewijsmateriaal dat daarin zat.

‘Moet ik daaruit concluderen dat die initialen al op deze patroonhuls stonden toen Marino die hier bracht?’ vroeg ik.

‘Blijkbaar wel.’

J.M. Jay Morrell, dacht ik verward. Waarom zouden zijn initialen op een patroonhuls staan die op de plaats van het misdrijf was gevonden?

Linda zei: ‘Ik vraag me af of het mogelijk is dat een agent die daar aan het werk was de huls om de een of andere reden in zijn zak had en hem per ongeluk verloor, omdat er bijvoorbeeld een gat in zijn zak zat.’

‘Dat geloof ik gewoon niet,’ zei ik.

‘Nou, ik heb nog een andere theorie, die ik je ook wel uit de doeken wil doen. Maar je zult er niet erg blij mee zijn, en ik ben er ook niet blij mee. Het kan zijn dat de patroonhuls opnieuw is geladen.’

‘Waarom staan er dan de initialen van een rechercheur op? Wie gebruikt er nu in vredesnaam een patroonhuls die al een keer is afgeschoten als bewijsmateriaal?’

‘Dat is al eerder gebeurd, Kay, en dit heb je niet van mij, oké?’ Ik luisterde.

‘Het enorme aantal wapens, munitie en patroonhulzen dat door de politie in beslag wordt genomen en aan de rechtbank wordt overgedragen is heel wat geld waard. De mensen die daarmee te maken hebben worden begerig, zelfs de rechters. Ze nemen wat van het spul voor zichzelf mee, of verkopen het aan wapenhandelaren of andere liefhebbers. Het lijkt me dat er een kleine kans is dat deze patroonhuls op een gegeven moment in beslag is genomen of als bewijsmateriaal aan de rechtbank is overgedragen en uiteindelijk opnieuw is gebruikt. Het kan zijn dat degene die hem heeft afgevuurd er geen idee van had dat er initialen in gegraveerd stonden.’

‘We kunnen niet bewijzen dat deze patroonhuls bij de kogel hoort die ik in Deborah Harvey’s lendewervel heb aangetroffen, tenminste niet zolang we het pistool niet vinden,’ bracht ik haar in herinnering. ‘We kunnen zelfs niet met zekerheid zeggen of het wel een huls is van een Hydra-Shokpatroon. We weten alleen dat het om een negen-millimeterkogel van Federal gaat.’

‘Dat is waar. Maar Federal heeft al sinds het eind van de jaren tachtig octrooi op Hydra-Shokmunitie. Hoewel dat niet veel zegt.’

‘Verkoopt Federal ook Hydra-Shokkogels om patroonhulzen opnieuw mee te laden?’ vroeg ik.

‘Dat is precies het probleem. Nee. Er zijn alleen patronen op de markt. Maar dat betekent niet dat er geen andere manier is om aan de kogels te komen. Iemand kan ze uit de fabriek stelen, of heeft misschien een relatie die ze uit de fabriek steelt. Ik zou ze bijvoorbeeld ook kunnen krijgen als ik zei dat ik met een speciaal project bezig was. Wie weet?’ Ze pakte een blikje Coca Cola Light van haar bureau en vervolgde: ‘Er is niet veel meer waar ik me nog over verbaas.’

‘Weet Marino wat je hebt gevonden?’

‘Ik heb hem gebeld.’

‘Dank je, Linda,’ zei ik terwijl ik opstond. Ik had ondertussen mijn eigen theorie geformuleerd, die heel anders was dan die van haar en helaas ook een stuk waarschijnlijker. Ik werd woest bij de gedachte alleen al. In mijn kantoor greep ik mijn telefoon en draaide het nummer van Marino’s semafoon. Hij belde bijna onmiddellijk terug.

‘Die smeerlap,’ was het eerste dat hij zei.

‘Wie? Linda?’ vroeg ik verbaasd.

‘Morrell. Ik heb het over Morrell. Die leugenachtige klootzak. Ik hang hem net op. Hij zei dat hij niet wist waar ik het over had, totdat ik hem ervan beschuldigde bewijsmateriaal te stelen en de hulzen opnieuw te gebruiken. Ik vroeg hem of hij soms ook wapens en scherpe munitie gestolen had. Toen wilde hij wel praten.’

‘Hij heeft toch zijn initialen in de patroonhuls gegraveerd en die daar opzettelijk achtergelaten, Marino?’

‘O, ja. Ze hebben die verdomde patroonhuls vorige week gevonden. De echte. En toen heeft die zak daar verdomme een vals bewijsstuk neergelegd, en tegen mij maar zeuren dat hij alleen maar heeft gedaan wat de FBI hem had opgedragen.’

‘Waar is de echte patroonhuls?’ vroeg ik. Het bloed klopte in mijn slapen.

‘Die heeft de FBI. Jij en ondergetekende zijn een hele middag in het bos in de weer geweest en raad eens, Doc? Ze hebben verdomme alles gezien. Die plek wordt in de gaten gehouden. Maar goed dat we geen van beiden even achter een struik zijn gaan pissen, niet?’

‘Heb je al met Benton gesproken?’

‘Jezus, nee. Wat mij betreft kan-ie m’n rug op.’ Marino smeet de hoorn op de haak.