4

Het verlichte uithangbord was al een kilometer voor de afrit zichtbaar. De tekst ‘Seven-Eleven’ gloeide in het donker. De cryptische roodgroene boodschap was echter niet meer waar, want elke Seven-Eleven die ik kende was vierentwintig uur per dag open. Ik kon mijn vader bijna horen zeggen: ‘Is je grootvader hiervoor uit Verona weggegaan?’ Dat was zijn favoriete opmerking als hij hoofdschuddend de ochtendkrant zat te lezen. En dat zei hij ook als iemand wiens tongval aantoonde dat hij uit Georgia kwam, ons behandelde alsof we geen ‘echte Amerikanen’ waren. Mijn vader mompelde die opmerking ook als hij verhalen over oneerlijkheid, ‘wiet’ en echtscheidingen hoorde. Toen ik nog klein was en we in Miami woonden, had hij een kleine buurtwinkel met kruidenierswaren. Elke avond aan tafel vertelde hij wat hij die dag had meegemaakt en vroeg hij naar onze belevenissen. Hij was niet lang in mijn leven aanwezig geweest, want hij was gestorven toen ik twaalf was. Maar ik was er zeker van dat als hij er nog zou zijn, hij supermarkten die vierentwintig uur per dag open waren niet goed zou keuren. De avonden, zondagen en andere vrije dagen waren niet bedoeld om achter een toonbank aan het werk te zijn of om onderweg snel een burrito te eten. Die uren waren voor het gezin.

Abby keek weer in haar achteruitkijkspiegels toen ze de afrit opreed. Nog geen driehonderd meter verder zette ze de auto op de parkeerplaats van de Seven-Eleven. Ik zag dat ze opgelucht was. Behalve een Volkswagen die naast de dubbele glazen toegangsdeuren geparkeerd stond, waren er geen andere auto’s, dus het leek erop dat we de enige klanten waren.

‘Tot dusver is de kust veilig,’ merkte ze op terwijl ze de motor uitzette. ‘We zijn op de laatste dertig kilometer geen enkele patrouillewagen tegengekomen, of die nou als zodanig herkenbaar was of niet.’

‘Dat wil zeggen, voorzover jij weet,’ zei ik.

Het was een heiige avond. Er was geen ster te zien en de lucht was warm en vochtig. Er liep een jonge man met twaalf blikjes bier langs ons heen toen we in de door de airconditioning ge produceerde koelte van een van Amerika’s favoriete plekken naar binnen stapten. In een hoek flitsten de felle lichten van videospelletjes en een jonge vrouw achter de toonbank vulde een rek met sigaretten bij. Ze zag er geen dag ouder uit dan achttien, met haar geblondeerde haar dat in een kroezig aura om haar hoofd wolkte, en met haar slanke figuur dat in een oranjewit geblokt schort en een strakke, zwarte spijkerbroek gehuld was. Haar lange nagels waren felrood gelakt en toen ze zich omdraaide om te zien wat we wilden, was ik getroffen door de harde uitdrukking op haar gezicht. Het was alsof ze het stadium waarin je pas leert fietsen had overgeslagen en onmiddellijk lid was geworden van de Harley-Davidsonclub.

“Ellen Jordan?’ vroeg Abby.

De caissière kreeg eerst een verbaasde en toen een argwanende trek op haar gezicht. ‘En wie mag u wel zijn?’

‘Abby Turnbull.’ Abby stak op een zeer zakelijke manier haar hand uit. Ellen Jordan gaf haar een slap handje. ‘Uit Washington,’ vervolgde Abby. ‘Van de Post.’

‘Welke Post?’

‘De Washington Post,’ zei Abby.

‘O.’ Van het ene op het andere moment was ze niet geïnteresseerd meer. ‘Die verkopen we al. Daar.’ Ze wees naar een halfleeg krantenrek naast de deur.

Even heerste er een ongemakkelijke stilte.

‘Ik ben verslaggever voor de Post,’ legde Abby toen uit.

Ellens ogen lichtten op. ‘Echt waar?’

‘Echt waar. Ik zou je een paar vragen willen stellen.’

‘U bedoelt voor een artikel?’

‘Ja. Ik ben een artikel aan het schrijven, Ellen. En ik heb jouw hulp nodig.’

‘Wat wilt u weten?’ Ze leunde tegen de toonbank aan en haar serieuze gezichtsuitdrukking weerspiegelde de belangrijke positie waarin ze onverwachts verkeerde.

‘Het gaat om een stelletje dat hier vorige week vrijdag is geweest. Een jonge man en een jonge vrouw. Ongeveer van jouw leeftijd. Ze kwamen hier even na negen uur ’s avonds, kochten zes blikjes Pepsi en nog een paar andere dingen.’

‘O. Die vermist zijn,’ zei ze, nu geanimeerd. ‘Weet u, ik had nooit moeten zeggen dat ze maar naar die parkeerplaats moesten gaan. Maar een van de eerste dingen die ze ons vertellen als we worden aangenomen is dat niemand naar het toilet mag. Het zou mij persoonlijk echt niets kunnen schelen, vooral niet toen dat meisje en die jongen hier kwamen. Ik had zo met haar te doen. Ik bedoel, ik begreep best wat er aan de hand was.’

‘Ik twijfel er niet aan dat je met haar te doen had,’ zei Abby op meelevende toon.

‘Het was een beetje gênant,’ vervolgde Ellen. ‘Toen ze die doos Tampax kocht en vroeg of ze alsjeblieft het toilet mocht gebruiken, terwijl haar vriendje erbij stond. Jee, ik wou dat ik haar niet had weggestuurd.’

‘Hoe wist je dat hij haar vriendje was?’ vroeg Abby.

Ellen leek even in de war. ‘Nou, dat nam ik gewoon aan. Ze liepen hier samen rond te kijken, leken elkaar erg aardig te vinden. U weet hoe mensen zich dan gedragen. Als je oplet kun je dat zien. En omdat ik hier altijd alleen ben, ben ik best goed geworden in het beoordelen van mensen. Neem nou getrouwde stellen. Die krijg ik hier de hele tijd, mensen die op reis zijn, de kinderen in de auto. De meesten komen hier binnen en dan kan ik gewoon zien dat ze moe zijn en dat ze het niet echt met elkaar kunnen vinden. Maar die twee over wie u het hebt, die waren heel lief tegen elkaar.’

‘Hebben ze behalve dat ze een wc zochten nog iets anders tegen je gezegd?’

‘We maakten een praatje terwijl ik hun boodschappen aansloeg,’ antwoordde Ellen. ‘Niets bijzonders. Ik zei wat ik altijd zeg: “Mooie avond om een ritje te maken”, en “Waar gaan jullie heen?’”

‘En hebben ze je dat ook verteld?’ vroeg Abby terwijl ze wat aantekeningen maakte.

‘Huh?’

Abby keek haar aan. ‘Hebben ze je verteld waar ze heen gingen?’

‘Naar het strand, zeiden ze. Dat weet ik nog omdat ik zei dat ze boften. Het lijkt net alsof ik hier altijd zit opgesloten terwijl alle andere mensen leuke dingen gaan doen. Bovendien was het net uit met m’n vriendje. Daar had ik last van, begrijpt u?’

‘Dat begrijp ik.’ Abby glimlachte vriendelijk. ‘Vertel eens wat meer over hun gedrag, Ellen. Is er iets wat je is opgevallen?’

Daar moest ze even over nadenken en zei toen: ‘Nee. Ze waren erg aardig, maar ze hadden haast. Ik denk dat zij erg dringend een wc nodig had. Ik herinner me vooral dat ze zo beleefd waren. Weet u, er komen hier de hele tijd mensen die naar de wc willen en die vervelend gaan doen als dat niet kan.’

‘Je zei dat je ze naar de parkeerplaats had verwezen,’ zei Abby. ‘Kun je je nog herinneren wat je precies tegen ze hebt gezegd?’

‘Ja hoor. Ik zei, er is er een niet ver hiervandaan. Als je gewoon terugrijdt naar de oostelijke weghelft van de Vierenzestig,’ ze wees naar de weg. ‘Dan zouden ze hem na vijf, tien minuten tegenkomen, dat kon niet missen.’

‘Was er hier nog iemand anders toen je dat tegen ze zei?’

‘Er liepen steeds klanten in en uit. Er waren veel mensen op reis.’ Ze dacht even na. ‘Ik weet dat er achterin een knulletje Pac Man stond te spelen. Dat engerdje komt hier de hele tijd.’

‘Was er nog iemand anders in de buurt van de toonbank toen dat stelletje daar stond?’ vroeg Abby.

‘Er was een man. Hij kwam vlak na die twee binnen. Bladerde wat in de tijdschriften en kocht uiteindelijk een kop koffie.’

‘Was dat terwijl je met ze stond te praten?’ Abby was onvermoeibaar in het achterhalen van alle details.

‘Ja. Dat herinner ik me nog omdat hij erg vriendelijk was en tegen de jongen zei dat hij hun Jeep heel mooi vond. Dat stel reed in een rode Jeep. U weet wel, zo’n dure. Die stond hier vlak voor de deur.’

‘En wat gebeurde er toen?’

Ellen ging op de kruk voor de kassa zitten. ‘Nou, dat was het wel zo’n beetje. Er kwamen een paar andere klanten binnen. Die kerel met de koffie ging weg en dat stelletje vertrok ongeveer vijf minuten later ook.’

‘Maar de man met de koffie – stond hij nog bij de toonbank toen je die twee vertelde waar de parkeerplaats was?’ wilde Abby weten.

Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Dat kan ik me niet goed meer herinneren. Maar ik geloof dat hij in de tijdschriften stond te kijken toen ik dat zei. Het meisje liep toen denk ik naar een van de gangpaden, waar ze pakte wat ze nodig had, en kwam terug bij de toonbank toen die man net voor z’n koffie stond te betalen.’

‘Je zei dat die twee zo’n vijf minuten na de man zijn weggegaan,’ vervolgde Abby. ‘Wat deden ze dan in die tijd?’

‘Nou, het duurde een paar minuten,’ antwoordde ze. ‘Het meisje zette namelijk zes blikjes Coors-bier op de toonbank, en toen moest ik haar om haar legitimatiebewijs vragen. Ik zag dat ze nog geen eenentwintig was, en ik kon haar het bier dus niet verkopen. Ze bleef heel vriendelijk, lachte een beetje. Ik bedoel., we lachten er allemaal om. Het was niets persoonlijks. Jezus, ik heb dat vroeger ook geprobeerd. Maar hoe dan ook, uiteindelijk kocht ze zes blikjes limonade. En toen gingen ze weg.’

‘Kun je die man beschrijven, de man die de koffie kocht?’

‘Niet zo goed.’

‘Blank of zwart?’

‘Blank. Donker haar, geloof ik. Zwart haar, of misschien bruin. Eind twintig, begin dertig, denk ik.’

‘Lang, kort, dik, dun?’

Ellen staarde naar het achterdeel van de winkel. ‘Zo ongeveer van gemiddelde lengte. Goed gebouwd, maar niet breed, geloof ik.’

‘Een baard of een snor?’

‘Ik geloof van niet… Wacht eens even.’ Haar gezicht klaarde op. ‘Hij had kort haar. Ja! Ik herinner me zelfs dat het me door mijn hoofd schoot dat hij eruitzag als een militair. Weet u, er zijn hier in de buurt veel militaire figuren, die komen hier vaak binnen als ze op weg zijn naar Tidewater.’

‘Wat deed je verder nog denken dat hij misschien een militair was?’ vroeg Abby.

‘Ik weet het niet. Maar misschien was het gewoon zijn manier van doen. Het is moeilijk uit te leggen, maar als je maar genoeg van die militairen hebt gezien, pik je ze er op een gegeven moment zo uit. Ze hebben iets speciaals. Zoals tatoeages. Veel van die types hebben tatoeages.’

‘Had deze man een tatoeage?’

Ze fronste teleurgesteld’ haar voorhoofd. ‘Dat is me niet opgevallen.’

‘En zijn kleding?’

‘Ehhh…’

‘Een pak met een stropdas?’ vroeg Abby.

‘Nou, hij droeg geen pak met een stropdas. Niets bijzonders. Jeans misschien, of een donkere broek. Het kan zijn dat hij een jack met een ritssluiting aanhad… Jee, ik weet het echt niet precies.’

‘Weet je toevallig nog wat voor auto hij had?’

‘Nee,’ zei ze heel stellig. ‘Zijn auto heb ik niet gezien. Hij heeft waarschijnlijk daar aan de zijkant geparkeerd.’

‘Heb je dit ook aan de politie verteld toen ze met je kwamen praten, Ellen?’

‘Ja.’ Ze hield de parkeerplaats voor de winkel in de gaten waar nu een bestelbusje stopte. ‘Ik heb ongeveer hetzelfde gezegd als ik nu aan u verteld heb. Behalve een paar dingen die ik me toen niet herinnerde.’

Toen twee opgeschoten jongens binnen kwamen slenteren en regelrecht op de videospelletjes af liepen, richtte Ellen haar aandacht weer op ons. Ik zag dat ze verder niets meer te zeggen had en dat ze bang werd dat ze misschien te veel had verteld. Blijkbaar kreeg Abby die indruk ook. ‘Dank je, Ellen,’ zei ze terwijl ze van de toonbank wegliep. ‘Het verhaal verschijnt op zaterdag of zondag. Vergeet er niet naar te kijken.’

Vervolgens liepen we de deur uit.

‘Laten we maken dat we hier wegkomen voordat ze begint te roepen dat alles “niet voor publikatie” was.’

‘Ik betwijfel of ze ooit van die uitdrukking heeft gehoord,’ antwoordde ik.

‘Waar ik verbaasd over ben,’ zei Abby, ‘is dat de politie haar niet heeft gezegd dat ze haar mond moest houden.’

‘Misschien hebben ze dat wel gezegd, maar kon ze de kans om haar naam in de krant te krijgen niet weerstaan.’ De parkeerplaats langs de oostelijke weghelft van de I-64 waar de caissière Deborah en Fred naartoe had verwezen was volkomen uitgestorven toen we daar stopten. Abby parkeerde aan de voorkant, naast een rijtje krantenautomaten. We bleven een paar minuten zwijgend zitten. Een kleine hulstboom vlak voor ons lichtte zilverkleurig in de koplampen op en de lantaarnpalen waren witte vlekken in de mist. Ik kon me niet voorstellen dat ik hier uit zou stappen om naar de wc te gaan als ik hier alleen was.

‘Griezelig hier,’ mompelde Abby zachtjes. ‘God. Ik vraag me af of het hier op dinsdagavond altijd zo uitgestorven is, of dat het nieuws de mensen heeft weggejaagd.’

‘Allebei misschien,’ antwoordde ik. ‘Maar je kunt er zeker van zijn dat het op de vrijdagavond toen Deborah en Fred hier parkeerden niet uitgestorven was.’

‘Misschien stonden ze op dezelfde piek als wij nu,’ peinsde ze. ‘Waarschijnlijk waren er hier behoorlijk veel mensen, aangezien het het begin van het Labor Day-weekend was. Als dit de plek is waar ze een engerd ontmoet hebben, moet dat een brutaal stuk eten zijn geweest.’

‘Als er hier behoorlijk wat mensen waren,’ zei ik, ‘dan waren er ook veel auto’s.’

‘Ga door.’ Ze stak een sigaret op.

‘Als we aannemen dat Deborah en Fred hier iemand hebben ontmoet, en als we aannemen dat ze hem om de een of andere reden in hun Jeep hebben laten stappen, hoe zit het dan met zijn auto? Is hij hierheen komen lopen?’

‘Niet erg waarschijnlijk,’ antwoordde ze.

‘Als hij met de auto is gekomen,’ vervolgde ik, ‘en die hier liet staan, zou dat alleen gewerkt hebben als er veel verkeer was.’

‘Ik begrijp wat je bedoelt. Als zijn auto de enige wagen op deze parkeerplaats was, en als die hier laat op de avond urenlang bleef staan, zou er een grote kans zijn dat een agent hem zou zien en dat over de radio zou melden.’

‘Dat is een groot risico als je bezig bent een misdaad te plegen,’ zei ik.

Ze dacht even na. ‘Weet je, wat mij dwars zit is dat het hele scenario op toeval berust, maar tegelijkertijd ook weer niet. Het was toeval dat Deborah en Fred bij deze parkeerplaats stopten. Als ze hier, of zelfs in de Seven-Eleven een gevaarlijk persoon hebben ontmoet, zoals die vent die daar een kop koffie kocht, lijkt dat ook toeval. Maar er komt ook een vooraf bedacht plan bij kijken. Er is over nagedacht. Als iemand ze ontvoerd heeft, lijkt het erop dat hij wist hoe hij dat aan moest pakken.’

Ik reageerde niet.

Ik dacht aan wat Wesley had gezegd. Een politieke connectie. Of een aanvaller die zijn plan van tevoren een aantal keer zorgvuldig testte. Als we aannamen dat de twee er niet voor hadden gekozen om te verdwijnen, kon deze affaire alleen maar tragisch aflopen.

Abby startte de auto.

Ze zei pas weer iets toen we op de snelweg waren en ze de cruise control had aangezet. ‘Jij denkt dat ze dood zijn, hè?’

‘Wil je een uitspraak die je kunt citeren?’

‘Nee, Kay. Ik wil geen uitspraak om te citeren. Wil je de waarheid weten? Op dit moment kan dat hele artikel me gestolen worden. Ik wil alleen maar weten wat er verdomme aan de hand is.’

‘Omdat je je zelf ook zorgen maakt.’

‘Zou jij dat dan niet doen?’

‘Ja. Als ik dacht dat mijn telefoon werd afgeluisterd, en dat ik werd gevolgd, zou ik me ook zorgen maken, Abby. En over bezorgdheid gesproken, het is al laat. Je bent uitgeput. Het is idioot om vannacht nog naar Washington terug te rijden.’

Ze keek me aan.

‘Ik heb ruimte genoeg. Je kunt morgenochtend vroeg gelijk vertrekken, als je wilt.’

‘Alleen als je een extra tandenborstel hebt, en iets om in te slapen, en als je het niet erg vindt dat ik je drankvoorraad plunder.’

Ik leunde in mijn stoel naar achteren en mompelde met mijn ogen dicht: ‘Wat mij betreft mag je dronken worden. Misschien houd ik je daar zelfs wel gezelschap bij.’

Toen we rond middernacht in mijn huis terugkwamen, ging de telefoon net. Ik nam op voordat mijn antwoordapparaat aan sprong.

‘Kay?’

Omdat ik hem niet verwachtte, realiseerde ik me eerst niet bij wie die stem hoorde. Toen begon mijn hart te bonken. ‘Hallo, Mark,’ zei ik. ‘Het spijt me dat ik zo laat bel…’

Ik kon de gespannen toon in mijn stem niet onderdrukken toen ik hem onderbrak. ‘Ik heb bezoek. Je herinnert je toch nog wel dat ik je over Abby Turnbull, van de Post, heb verteld? Ze logeert hier vanavond. We hebben heerlijk bijgekletst.’

Mark antwoordde niet. Na een ogenblik stilte zei hij: ‘Misschien is het makkelijker als jij mij belt op een moment dat je dat beter uitkomt.’

Toen ik de hoorn neerlegde, stond Abby me aan te staren. Ze was in de war omdat ik duidelijk overstuur was.

‘Wie was dat in vredesnaam, Kay?’

Gedurende mijn eerste maanden op Georgetown was ik zo onder de indruk van de rechtenfaculteit en voelde ik me zo’n buitenstaander dat ik erg op mezelf was en me niet veel met anderen inliet. Ik was al een afgestudeerd arts, een Italiaanse uit de middenstandsklasse van Miami en was nog maar heel weinig in aanraking geweest met de goede dingen des levens. Plotseling was ik te midden van een groep briljante, mooie mensen terechtgekomen, en hoewel ik me niet voor mijn achtergrond schaam, voelde ik me erg gewoontjes.

Mark James behoorde tot die bevoorrechte kring. Hij was lang, elegant, zelfverzekerd en onafhankelijk. Ik had hem al opgemerkt voordat ik zelfs zijn naam wist. We ontmoetten elkaar uiteindelijk tussen flauw verlichte planken vol boeken, en ik zal nooit vergeten hoe intens groen zijn ogen waren toen we in gesprek raakten over de een of andere juridische kwestie, waar ik me nu het fijne niet meer van kan herinneren. Later gingen we koffie drinken in een bar, waar we tot vroeg in de ochtend bleven praten. Daarna zagen we elkaar bijna elke dag.

Een jaar lang leken we niet te slapen, want zelfs als we samen de nacht doorbrachten, bleven er na het vrijen niet veel uren over om te rusten. Hoeveel we ook bij elkaar waren, het was nooit genoeg en ik was natuurlijk zo dom te denken dat we altijd samen zouden blijven. Ik weigerde om het kille gevoel van teleurstelling te accepteren dat onze relatie in het tweede jaar kenmerkte. Toen ik afstudeerde, droeg ik de verlovingsring van een andere man om mijn vinger en had ik mezelf ervan overtuigd dat ik over mijn relatie met Mark heen was, totdat hij nog niet zo lang geleden op mysterieuze wijze opeens weer opdook.

‘Misschien was Tony een veilige haven voor je,’ bedacht Abby terwijl we in mijn keuken cognac zaten te drinken. Ze had het over mijn ex-man.

‘Tony was een praktische oplossing,’ antwoordde ik. ‘Of in ieder geval, zo leek het aanvankelijk.’

‘Dat is begrijpelijk. In mijn eigen armzalige liefdeleven heb ik vaak genoeg hetzelfde gedaan.’ Ze pakte haar glas. ‘God weet dat ik maar weinig gepassioneerde affaires heb gehad en dat die ook nooit lang duren. Maar als zo’n relatie dan afloopt, ben ik net een gewonde soldaat die naar huis strompelt. Ik val dan uiteindelijk in de armen van een vent met de uitstraling van een slak omdat hij belooft dat hij voor me zal zorgen.’

‘In sprookjes gaat dat zo.’

‘Regelrecht uit Grimm,’ stemde ze verbitterd in. ‘Ze zeggen dat ze voor je zullen zorgen, maar ze bedoelen dat ze willen dat je hun avondeten klaarmaakt en hun onderbroeken wast.’

‘Dat is Tony in een notedop,’ zei ik.

‘Wat is er met hem gebeurd?’

‘Ik heb hem al een eeuwigheid niet meer gesproken.’

‘Maar je kunt toch nog wel vrienden blijven?’

‘Hij wilde geen vrienden zijn met mij,’ zei ik.

‘Denk je nog wel eens aan hem?’

‘Je kunt niet zes jaar met iemand samengeleefd hebben en niet nog af en toe aan hem denken. Dat betekent niet dat ik hem weer terug zou willen, maar een deel van mij zal altijd om hem geven en hopen dat het goed met hem gaat.’

‘Was je verliefd op hem toen je met hem trouwde?’

‘Ik dacht toen van wel.’

‘Dat kan wel zijn,’ zei Abby, ‘maar het lijkt mij dat je nog steeds van Mark houdt.’

Ik schonk onze glazen opnieuw vol. We zouden ons de volgende ochtend vast allebei verschrikkelijk voelen.

‘Ik vind het ongelooflijk dat jullie elkaar na zoveel jaar weer ontmoet hebben,’ vervolgde ze. ‘En ik geloof dat, wat er in het verleden ook gebeurd mag zijn, Mark ook nog steeds van jou houdt.’

Toen hij weer in mijn leven kwam, was het net alsof we in de jaren dat we elkaar niet gezien hadden, in verschillende landen hadden gewoond en alsof we de taal niet spraken die we ieder in ons afzonderlijke verleden hadden aangeleerd. Hij vertelde me dat hij getrouwd was geweest en dat zijn vrouw bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen. Later ontdekte ik dat hij zijn praktijk als advocaat had opgegeven en bij de FBI in dienst was getreden. Als we samen waren voelde ik me gelukzalig en het was de heerlijkste tijd sinds ons eerste jaar op Georgetown. Natuurlijk bleef dat niet zo. De geschiedenis heeft de vervelende gewoonte zich te herhalen.

‘Het was toch niet zijn schuld dat hij naar Denver werd overgeplaatst?’ vroeg Abby.

‘Hij heeft een keuze gemaakt,’ zei ik. ‘En ik ook.’

‘Wilde je niet met hem mee?’

‘Ik ben de reden waarom hij om die opdracht heeft gevraagd, Abby. Hij wilde dat we uit elkaar gingen.’

‘En dus verhuist hij naar de andere kant van het land? Dat is nogal extreem.’

‘Als mensen boos zijn, kan hun gedrag heel extreem zijn. En ze kunnen grote fouten maken.’

‘En hij is waarschijnlijk te koppig om toe te geven dat hij een fout heeft gemaakt,’ zei ze.

‘Hij is koppig, ik ben koppig. We zullen geen van beiden ooit een prijs behalen voor het sluiten van compromissen. Ik heb mijn carrière en hij heeft de zijne. Hij was in Quantico en ik was hier – dat werd al snel heel onhandig. Ik was niet van plan om uit Richmond weg te gaan en hij was niet van plan om naar Richmond te verhuizen. Toen begon hij erover te denken om weer de praktijk in te gaan, om overplaatsing aan te vragen naar een kantoor in het veld of om op het hoofdkantoor in D.C. te gaan werken. Daar bleef hij steeds maar over doorgaan, totdat we alleen nog maar ruzie leken te maken.’ Ik zweeg even en zocht naar woorden om uit te leggen wat ik zelf nooit helemaal zou begrijpen. ‘Misschien ben ik wel in mijn gewoonten vastgeroest.’

‘Je kunt geen verhouding met iemand hebben en tegelijkertijd je oude leven blijven leiden, Kay.’

Hoeveel keer hadden Mark en ik dat niet tegen elkaar gezegd? Op een gegeven moment was het zo erg dat we elkaar nog maar zelden iets nieuws te vertellen hadden.

‘Is het behoud van je onafhankelijkheid de prijs waard die je nu betaalt, die jullie allebei betalen?’

Er waren dagen waarop ik daar niet meer zo zeker van was, maar dat zei ik niet tegen Abby.

Ze stak een sigaret op en pakte de fles cognac.

‘Hebben jullie ooit een relatiebureau geprobeerd?’

‘Nee.’

Dat was niet helemaal waar. Mark en ik waren nooit samen bij zo’n bureau geweest, maar alléén had ik dat wel gedaan en ik liep nu nog steeds bij een psychiater, hoewel die bezoeken steeds minder frequent werden.

‘Kent hij Benton Wesley?’ vroeg Abby.

‘Natuurlijk. Lang voordat ik naar Virginia kwam was Benton Marks docent op de Academie,’ antwoordde ik. ‘Ze zijn heel goede vrienden.’

‘Waar is Mark in Denver mee bezig?’

‘Ik heb geen idee. Een speciale opdracht.’

‘Weet hij van de moordzaken hier af? Van de stelletjes?’

‘Ik neem aan van wel.’ Ik zweeg even en vroeg toen: ‘Waarom?’

‘Ik weet het niet. Maar pas op met wat je aan Mark vertelt.’

‘Vanavond heeft hij voor het eerst in maanden weer gebeld. Ik kan hem dus niet veel vertellen.’ Ze stond op en ik bracht haar naar haar kamer.

Ze bleef maar doorpraten terwijl ik haar een nachthemd gaf en de badkamer wees. Het effect van de cognac was nu duidelijk te merken. ‘Hij belt je vast nog een keer, of jij belt hem. Wees dus voorzichtig.’

‘Ik ben niet van plan hem op te bellen,’ zei ik.

‘Dan ben jij net zo erg als hij,’ zei ze. ‘Jullie zijn allebei zo koppig en zo weinig vergevingsgezind als wat. Dat is wat ik van de hele situatie denk, of je dat nu leuk vindt of niet.’

‘Ik moet om acht uur op kantoor zijn,’ zei ik. ‘Ik zorg er wel voor dat je om zeven uur op bent.’

Ze sloeg haar armen om me heen en gaf me een nachtzoen op mijn wang.

Het volgende weekend ging ik ’s ochtends vroeg de Post kopen, maar ik kon Abby’s verhaal niet vinden. De week daarna en de daaropvolgende week verscheen het artikel ook niet, wat ik vreemd vond. Ging het wel goed met Abby? Waarom had ik geen woord van haar vernomen sinds we elkaar in Richmond hadden gezien?

Eind oktober belde ik de redactie van de Post.

‘Het spijt me,’ zei een man met een gekwelde stem. ‘Abby heeft vrij. Ze komt pas volgend jaar augustus terug.’

‘Maar is ze nog wel in de stad?’ vroeg ik verbaasd.

‘Ik heb geen idee.’

Ik hing op, bladerde door mijn adresboekje en probeerde haar privénummer. Ik kreeg een antwoordapparaat aan de lijn en Abby reageerde niet op mijn boodschap, en evenmin op mijn andere telefoontjes in de daaropvolgende weken. Kort na kerst kreeg ik pas in de gaten wat er aan de hand was. Op maandag 6 januari vond ik toen ik thuiskwam een brief in mijn brievenbus. Er stond geen afzender op de envelop, maar het handschrift kende ik maar al te goed. Ik scheurde de envelop open en vond een vel bloknootpapier met daarop de woorden ‘Ter informatie, Mark’, en een kort artikel uit een recente New York Times. Ongelovig las ik dat Abby Turnbull een contract had getekend om een boek te schrijven over de vermiste Fred Cheney en Deborah Harvey en de ‘ijzingwekkende overeenkomsten’ tussen deze zaak en die van de vier andere stelletjes die in Virginia waren verdwenen en uiteindelijk dood waren aangetroffen.

Abby had me voor Mark gewaarschuwd, en nu waarschuwde hij me voor haar. Of was er een andere reden waarom hij me dat artikel had opgestuurd?

Ik bleef lang in mijn keuken zitten, overwegend om een woedende boodschap op Abby’s antwoordapparaat in te spreken of om Mark te bellen. Uiteindelijk besloot ik om Anna, mijn psychiater, te bellen.

‘Voel je je bedrogen?’ vroeg ze toen ik haar aan de lijn had. ‘Dat is nog zacht uitgedrukt, Anna.’

‘Je wist dat Abby een artikel voor de krant aan het schrijven was. Is het zoveel erger om een boek te schrijven?’

‘Ze heeft me nooit verteld dat ze een boek aan het schrijven was,’ zei ik.

‘Dat je het gevoel hebt dat je bedrogen bent, betekent nog niet dat dat echt zo is,’ zei Anna. ‘Je ziet het op dit moment alleen maar zo, Kay. Je zult moeten afwachten wat er gebeurt. En wat betreft de reden waarom Mark je dat artikel heeft gestuurd, misschien moet je daarvoor ook maar afwachten wat er gebeurt. Misschien is het wel zíjn manier om toenadering te zoeken.’

‘Ik vraag me af of ik een advocaat moet inschakelen,’ zei ik. ‘Om uit te zoeken of ik stappen moet ondernemen om mezelf te beschermen. Ik heb geen idee wat er in Abby’s boek komt te staan.’

‘Ik denk dat het verstandiger is haar op haar woord te geloven,’ adviseerde Anna. ‘Ze heeft toch gezegd dat jullie gesprekken niet voor publikatie waren. Heeft ze je ooit eerder bedrogen?’

‘Nee.’

‘Dan zou ik willen voorstellen dat je haar een kans geeft. Geef haar de mogelijkheid alles uit te leggen. Daarnaast,’ vervolgde ze, ‘vraag ik me af of ze dat boek überhaupt wel kan schrijven. Er zijn geen arrestaties geweest en het is nog niet duidelijk wat er met dat verdwenen stelletje is gebeurd. Ze zijn nog steeds niet gevonden.’

Precies twee weken later, op 20 januari, zou ik me realiseren hoe ontzettend ironisch die opmerking was. Ik wachtte toen in het parlementsgebouw om te horen wat het parlement van Virginia zou besluiten over een wetsvoorstel om een DNA-databank op te zetten.

Ik kwam net met een kop koffie in mijn hand uit de snackbar toen ik Pat Harvey ontdekte. Ze zag er elegant uit in haar donkerblauwe kasjmieren pakje en had een zwartleren tas onder haar arm. Ze stond met een paar afgevaardigden in de hal te praten, maar excuseerde zichzelf met een blik in mijn richting onmiddellijk.

‘Dr. Scarpetta,’ zei ze, haar hand uitstekend. Ze leek opgelucht te zijn me te zien, maar toonde vermoeid en gespannen.

Ik vroeg me af waarom ze niet in Washington was. Ze beantwoordde mijn onuitgesproken vraag: ‘Men heeft me gevraagd om Senaatsvoorstel Eenendertig te steunen,’ zei ze met een nerveuze glimlach. ‘We zijn hier dus allebei om dezelfde reden, denk ik.’

‘Dank u. We hebben alle steun nodig die we kunnen krijgen.’

‘Ik denk niet dat u u zorgen hoeft te maken,’ antwoordde ze. Ze had waarschijnlijk gelijk. De steunbetuiging van de directeur van het Nationaal Drugprogramma en de daarmee gepaard gaande publiciteit zouden de Gerechtelijke Commissie behoorlijk onder druk zetten.

Na een ongemakkelijke stilte, waarin we allebei naar de mensen keken die in de hal rondliepen, vroeg ik haar schuchter: ‘Hoe gaat het met u?’

De tranen sprongen haar in de ogen. Toen glimlachte ze me weer nerveus toe en staarde de hal in. ‘Als u mij wilt excuseren, ik zie iemand die ik even moet spreken.’

Pat Harvey was nog maar net buiten gehoorsafstand toen mijn pieper overging.

Een minuut later belde ik mijn kantoor.

‘Marino is al onderweg,’ vertelde mijn secretaresse.

‘Ik ook,’ zei ik. ‘Zorg dat mijn uitrusting klaar staat, Rose. Kijk of alles erbij zit. Zaklantaarn, camera, batterijen, handschoenen.’

‘Doe ik.’

Mijn hoge hakken en de regen vervloekend, liep ik snel de trappen af en sloeg Governor Street in. De wind rukte aan mijn paraplu terwijl ik de ogen van mevrouw Harvey gedurende die ene seconde waarin ze haar pijn toonde weer voor me zag. Godzijdank was ze er niet bij geweest toen mijn pieper dat vreselijke alarm gaf.