2
Ik werd de volgende morgen uitgeput wakker en keek met angst en beven naar de zondagskrant uit.
De letters van de kop waren zo groot dat je de tekst wel van een paar straten ver kon lezen:
DOCHTER VAN DRUGPAUS EN VRIEND VERMIST – POLITIE VREEST MISDRIJF
De journalisten hadden niet alleen een foto van Deborah Harvey te pakken gekregen, maar er was ook een foto waarop haar Jeep van de parkeerplaats werd weggesleept en een kiekje van Bob en Pat Harvey die hand in hand over een verlaten strand in Spindrift liepen, waarschijnlijk een archieffoto. Toen ik onder het drinken van mijn koffie het artikel las, moest ik aan de familie van Fred Cheney denken. Hij kwam niet uit een vooraanstaande familie. Hij was alleen maar ‘het vriendje van Deborah’. En toch was hij ook verdwenen, en waren er ook mensen die van hem hielden.
Het bleek dat Fred de zoon was van een zakenman uit de Southside, dat hij enig kind was en dat zijn moeder vorig jaar was gestorven toen een gezwel aan de slagader in haar hersens openbarstte. Volgens het artikel was de vader van Fred in Sarasota op familiebezoek toen de politie hem gisteravond laat eindelijk vond. Als er al een kleine kans was dat zijn zoon met Deborah was ‘weggelopen’, stond er in het verhaal, dan zou dat absoluut niet in overeenstemming zijn met Freds karakter. Hij werd beschreven als ‘een goede student van de University of Carolina, en lid van het universiteits-zwemteam’. Deborah was een van de beste studenten van haar jaar, en was zo’n goede atlete dat ze kans maakte om met de volgende Olympische Spelen mee te doen. Ze woog maar achtenveertig kilo, had halflang donkerblond haar en was net zo knap als haar moeder. Fred was slank en had brede schouders, golvend zwart haar en bruine ogen. Ze vormden een aantrekkelijk en volgens zeggen onafscheidelijk stel.
‘Als de een er was, was de ander er ook,’ werd een van hun vrienden geciteerd. ‘Ik denk dat dat te maken heeft met het feit dat Freds moeder overleden is. Debbie heeft hem rond die tijd ontmoet, en ik denk niet dat hij het zonder haar had gered.’
Natuurlijk werd ook weer herkauwd hoe de andere vier stelletjes uit Virginia verdwenen waren en later vermoord waren teruggevonden. Mijn naam werd een paar keer genoemd. Volgens het verhaal was ik verbitterd, het spoor bijster en wilde ik geen commentaar geven. Ik vroeg me af of iemand er ook bij stilstond dat ik week na week gewoon doorging met autopsies op de slachtoffers van moord, zelfmoord, en ongelukken. Het behoorde tot mijn taken om families te woord te staan, om voor de rechtbank te getuigen en om lezingen te geven voor paramedisch personeel en agenten in opleiding. Vermoorde stelletjes of niet, leven en dood gingen gewoon door.
Ik was net van de keukentafel opgestaan en stond met een kop koffie in mijn hand naar buiten, naar de zon te staren, toen de telefoon ging.
Ik verwachtte dat het mijn moeder zou zijn, die ’s zondags vaak om deze tijd belde om te informeren hoe het met me ging en of ik wel naar de mis was geweest, en ging op een stoel zitten terwijl ik opnam.
‘Dr. Scarpetta?’
‘Daar spreekt u mee.’ De vrouw klonk bekend, maar ik kon haar niet plaatsen.
‘Ik ben Pat Harvey. Het spijt me dat ik u thuis stoor.’ Ik hoorde een angstige trilling in haar kalme stem.
‘U stoort me helemaal niet,’ antwoordde ik vriendelijk. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Ze hebben de hele nacht gezocht, ze zijn nu nog steeds bezig. Ze hebben er nog meer honden bij gehaald, meer agenten, en een paar helikopters.’ Ze begon steeds sneller te spreken. ‘Niets. Er is geen spoor van ze te vinden. Bob zoekt nu ook mee. Ik ben thuis.’ Ze aarzelde. ‘Ik vroeg me af of u misschien hierheen wilt komen? Wilt u misschien komen lunchen?’
Na een lange stilte stemde ik met tegenzin toe. Toen ik de telefoon neerlegde, maakte ik mezelf in stilte verwijten, want ik wist wel wat ze van me wilde. Pat Harvey zou over die andere stelletjes beginnen te vragen. Dat zou ik ook doen als ik haar was.
Ik ging naar boven, naar mijn slaapkamer en pakte mijn badjas. Vervolgens nam ik een lang, heet bad en waste ik mijn haar terwijl er op mijn antwoordapparaat telefoontjes binnenkwamen die ik, tenzij het om noodgevallen ging, niet van plan was te beantwoorden. Nog geen uur later had ik een kaki pakje aan en zat ik gespannen naar de boodschappen op mijn telefoonbeantwoorder te luisteren. Er waren er vijf, allemaal van journalisten die hadden gehoord dat ik naar de parkeerplaats in New Kent County was geroepen, wat niet veel goeds voorspelde voor het vermiste stel.
Ik pakte de telefoon, met het voornemen Pat Harvey terug te bellen om onze lunchafspraak af te zeggen. Maar ik kon haar gezicht toen ze met haar dochters sweater per helikopter was aangekomen niet vergeten, en ik kon ook de gezichten van de andere ouders niet vergeten. Ik legde de telefoon weer neer, sloot het huis af en stapte in mijn auto.
Ambtenaren kunnen zich geen totale privacy permitteren tenzij ze nog een andere bron van inkomsten hebben. Blijkbaar vormde Pat Harvey’s federale salaris maar een heel kleine bijdrage tot de rijkdom van haar en haar man. Ze woonden in de buurt van Windsor aan de James in een schitterend huis in achttiende-eeuwse stijl met uitzicht op de rivier. Het landgoed, dat ik op zeker twintig hectare schatte, was omgeven door een hoge bakstenen muur met bordjes met PRIVE-TERREIN erop. Op de lange, door bomen overschaduwde oprijlaan stuitte ik op een stevig, smeedijzeren hek, dat via een elektronisch mechanisme openging voordat ik mijn raampje zelfs maar open had kunnen draaien om in de intercom te spreken. Toen ik verder reed, ging de poort weer achter me dicht. Ik parkeerde mijn auto naast een zwarte Jaguar, voor een Romeins portaal met rechte zuilen, oude, rode baksteen en witte sierlijsten.
Toen ik uit mijn auto stapte, ging de deur al open. Pat Harvey stond bovenaan de trap haar handen aan een theedoek af te drogen en gaf me een dappere glimlach. Haar gezicht was bleek en haar ogen stonden dof en moe.
‘Wat vriendelijk dat u hierheen bent gekomen, dr. Scarpetta.’ Ze gebaarde dat ik naar binnen moest gaan. ‘Komt u alstublieft binnen.’
De hal was zo groot als een woonkamer en ik volgde haar door een klassiek ingerichte huiskamer naar de keuken. In de kamer stond achttiende-eeuws meubilair, de vloer was bedekt met oosterse tapijten, er hingen originele impressionistische schilderijen, en in de open haard lagen netjes opgestapelde blokken beukehout. De keuken was echter functioneel en zag eruit alsof er goed gebruik van werd gemaakt, maar ik kreeg niet het idee dat er iemand anders thuis was.
‘Jason en Michael zijn met hun vader mee,’ antwoordde ze op mijn vraag. ‘De jongens zijn vanochtend hierheen gekomen.’
‘Hoe oud zijn ze?’ vroeg ik terwijl ze de oven opendeed.
‘Jason is zestien en Michael veertien. Debbie is de oudste.’ Ze zocht naar haar ovenwanten, deed de oven uit, en zette vervolgens een quiche op het fornuis. Haar handen trilden toen ze een mes en een taartschep uit een la haalde. ‘Wilt u wijn, thee, of koffie? Dit is heel licht. Ik heb ook een fruitsalade gemaakt. We kunnen op de veranda gaan zitten. Als dat goed is, tenminste.’
‘Dat lijkt me heerlijk,’ antwoordde ik. ‘En ik wil graag koffie.’ Verstrooid deed ze de vriezer open en haalde er een pak Irish Creme-koffie uit, die ze in het koffiezetapparaat schepte. Ik sloeg haar gade zonder iets te zeggen. Ze was wanhopig. Haar man en zoons waren niet thuis. Haar dochter was vermist, het huis was leeg en stil.
Ze begon me pas vragen te stellen toen we op de veranda zaten. De glazen schuifdeuren stonden wijd open en in de verte glom de kronkelende rivier in de zon.
‘Hoe de honden reageerden, dr. Scarpetta,’ begon ze, in haar salade prikkend, ‘hebt u daar een verklaring voor?’
Ik had daar wel een idee over, maar dat wilde ik haar niet vertellen.
‘De ene hond raakte blijkbaar ergens door overstuur. Maar de andere niet?’ De opmerking was bedoeld als vraag.
De andere hond, Salty, had inderdaad heel anders dan Neptune gereageerd. Nadat hij aan de stoel van de bestuurder had geroken, had Gail hem aangelijnd, en hem de opdracht gegeven: ‘Zoek’. De hond was er toen als een speer vandoor gegaan. Hij snuffelde wat rond op de afrit en op het deel waar de picknicktafels stonden. Toen had hij Gail over de parkeerplaats naar de snelweg getrokken en zou zijn neus regelrecht het verkeer in hebben gevolgd, als ze hem niet had toegeschreeuwd: ‘Zit!’ Ik had toegekeken hoe ze hadden rondgelopen over de groene strook die de westelijke van de oostelijke weghelft scheidde, en hoe ze vervolgens de weg op waren gelopen, in de richting van de parkeerplaats tegenover de plek waar Deborahs Jeep gevonden was. De bloedhond was de geur uiteindelijk op die parkeerplaats kwijtgeraakt.
‘Moet ik daaruit afleiden,’ vervolgde mevrouw Harvey, ‘dat de persoon die het laatst Deborahs Jeep heeft bestuurd, is uitgestapt, over de parkeerplaats bij de westelijke weghelft is gelopen en de snelweg is overgestoken? Dat die persoon waarschijnlijk een auto op de parkeerplaats langs de oostelijke weghelft had staan en daarvandaan is weggereden?’
‘Dat is een mogelijkheid,’ antwoordde ik terwijl ik wat in mijn quiche prikte.
‘Wat is er dan voor andere mogelijkheid, dr. Scarpetta?’
‘De bloedhond heeft iets geroken. Ik weet niet van wie of wat die geur afkomstig was. Het kan Deborahs geur geweest zijn, of Freds geur, de geur van iemand anders…’
‘Haar Jeep heeft daar uren gestaan,’ onderbrak mevrouw Harvey me, naar de rivier starend. ‘Iedereen kan daar naar geld of waardevolle spullen gezocht hebben. Een lifter, een voorbijganger, iemand die te voet was en die naderhand naar de andere kant van de weg is overgestoken.’
Ik herinnerde haar niet aan wat overduidelijk was. De politie had de portefeuille van Fred Cheney in het handschoenenkastje gevonden, met zijn creditcards en vijfendertig dollar er nog in. Het leek er niet op dat de bagage van de jongelui doorzocht was. Voor zover bekend, was er behalve de passagiers en Deborahs tasje niets uit de Jeep verdwenen.
‘De manier waarop die eerste hond reageerde,’ vervolgde ze op zakelijke toon. ‘Ik neem aan dat dat ongewoon is. Hij schrok ergens van, of raakte in ieder geval ergens door overstuur. Een andere geur – niet dezelfde geur die hij al eerder had geroken. De stoel waarop Deborah misschien heeft gezeten…’ Haar stem stokte toen ze me aankeek.
‘Ja. Blijkbaar hebben de twee honden verschillende geuren geroken.’
‘Dr. Scarpetta, ik wil u vragen eerlijk tegen mij te zijn.’ Haar stem trilde. ‘U hoeft mijn gevoelens niet te sparen. Alstublieft. Ik weet dat de hond niet zo overstuur geraakt zou zijn als daar geen reden voor was geweest. U bent door uw werk toch zeker wel vaker bij zoekacties met bloedhonden betrokken geweest. Hebt u zoiets ooit eerder gezien, zoals die hond reageerde?’
Dat had ik inderdaad. Twee keer. Een keer toen een bloedhond de achterbak van een auto rook, waarin, zoals later bleek, het slachtoffer van een moord was vervoerd wiens lichaam in een vuilniscontainer was gevonden. De andere keer was toen een spoor naar een wandelpad leidde waar een vrouw was verkracht en doodgeschoten.
Ik vertelde haar echter: ‘Bloedhonden reageren heel sterk op feromonen.’
‘Hoe bedoelt u?’ Ze leek verward.
‘Uitgescheiden stoffen. Dieren en insekten scheiden chemische stoffen af. Lokgeuren bijvoorbeeld,’ legde ik rustig uit. ‘U weet toch dat honden hun terrein afbakenen of aanvallen als ze angst ruiken?’
Ze staarde me aan.
‘Als iemand seksueel opgewonden is, of gespannen of bang is, vinden er verscheidene hormonale veranderingen in het lichaam plaats. Er is een theorie dat dieren die geuren kunnen onderscheiden, zoals bloedhonden, de feromonen, oftewel de chemische stoffen kunnen ruiken die bepaalde klieren in ons lichaam afscheiden…’
Ze onderbrak me. ‘Vlak voordat Michael, Jason en ik naar het strand vertrokken, klaagde Debbie over kramp. Haar menstruatie was net begonnen. Zou dat kunnen verklaren…? Als ze inderdaad op de stoel naast de bestuurder zat, is dat misschien de lucht geweest die de hond heeft opgepikt?’
Ik antwoordde niet. Wat zij suggereerde kon geen verklaring zijn voor de extreme angst van de hond.
‘Dat is niet voldoende.’ Pat Harvey keek van mij weg en verfrommelde het linnen servet op haar schoot. ‘Niet voldoende om te verklaren waarom de hond begon te janken, waarom de haren op zijn rug rechtop gingen staan. O, god. Het is net als bij die andere stelletjes, hè?’
‘Dat kan ik niet zeggen.’
‘Maar u denkt het wel. De politie denkt het. Als iedereen daar niet van het begin af aan rekening mee had gehouden, zou u er gisteren nooit bijgehaald zijn. Ik wil weten wat er met ze is gebeurd. Met die andere stelletjes.’
Ik zei niets.
‘Ik heb gelezen,’ drong ze aan, ‘dat u bij elk van die gevallen aanwezig was, dat de politie u heeft opgeroepen.’
‘Dat is waar.’
Ze haalde een opgevouwen vel papier uit de zak van haar blazer en vouwde het open.
‘Bruce Philips en Judy Roberts,’ begon ze te vertellen, alsof ik die informatie nodig had. ‘Middelbare scholieren, een stelletje, die tweeëneenhalf jaar geleden op I juni verdwenen, nadat ze bij een vriend in Gloucester vertrokken en nooit bij hun eigen huizen aankwamen. De volgende ochtend werd de Camaro van Bruce leeg bij de US-17 gevonden. De sleutels zaten nog in het contact, de portieren waren niet op slot, en de raampjes waren open. Tien weken later werd u naar een bos geroepen, zo’n anderhalve kilometer ten oosten van het York River State Park. Daar hadden jagers twee gedeeltelijk ontbonden lichamen gevonden die met hun gezicht op de grond lagen, ongeveer zes kilometer van de plek waar de auto van Bruce tien weken eerder was gevonden.’
Ik herinnerde me dat de plaatselijke politie toen de POGC om assistentie had gevraagd. Wat Marino, Wesley en de rechercheur uit Gloucester niet wisten was dat in juli, een maand nadat Bruce en Judy verdwenen waren, een tweede stelletje als vermist was opgegeven.
‘En dan hebben we Jim Freeman en Bonnie Smyth.’ Mevrouw Harvey keek me aan. ‘Zij verdwenen op de laatste zaterdag in juli na een feestje bij het zwembad van de familie Freeman in Providence Forge. Jim bracht Bonnie laat op de avond naar huis en de volgende dag vond een agent uit Charles City ongeveer vijftien kilometer van het huis van de Freemans de lege Blazer van Jim. Vier maanden later, op 12 november, vonden jagers hun lichamen in West Point…’
Wat ze waarschijnlijk niet wist, dacht ik met een naar gevoel, was dat ik ondanks herhaaldelijke verzoeken geen kopieën had gekregen van de vertrouwelijke gedeelten van de politierapporten, van de foto’s van de plaatsen van de misdrijven, of van de lijsten met bewijsmateriaal. Ik schreef dit schijnbare gebrek aan medewerking toe aan het feit dat het onderzoek nu onder verschillende rechtsgebieden viel.
Mevrouw Harvey ging gewoon door. In maart van het volgende jaar was het opnieuw gebeurd. Ben Anderson was met de auto uit Arlington naar het huis van de familie van zijn vriendin Carolyn Bennett in Stingray Point aan de Chesapeake Bay gekomen. Ze vertrokken net voor zeven uur uit het huis van de Bennetts naar de Old Dominion University in Norfolk, waar ze eerstejaars-studenten waren. De volgende avond kwam er een agent bij Bens ouders vertellen dat de Dodge pick-up van hun zoon leeg in de berm van de I-64 was gevonden, ongeveer zeveneneenhalve kilometer ten oosten van Buckroe Beach. De sleutels zaten nog in het contact, de portieren waren niet afgesloten en Carolyns tasje lag onder de stoel naast de bestuurder. Hun gedeeltelijk ontbonden lichamen werden zes maanden later, tijdens het hertenjachtseizoen, ontdekt in een bos in York County, viereneenhalve kilometer ten zuiden van de Route I-99. Die keer had ik zelfs geen kopie van het politierapport gekregen.
Toen Susan Wilcox en Mike Martin in februari van dit jaar verdwenen, moest ik dat in de ochtendkrant lezen. Ze waren op weg naar Mike’s huis in Virginia Beach waar ze samen de voorjaarsvakantie zouden doorbrengen, toen ze, net als de andere stelletjes, verdwenen. Mike’s blauwe bestelwagen was leeg langs de Colonial Parkway bij Williamsburg gevonden. Er was een witte zakdoek aan de antenne gebonden om aan te geven dat de auto motorpech had, wat echter niet het geval bleek te zijn toen de politie de bestelwagen later onderzocht. Op 15 mei ontdekten een vader en zoon die op kalkoenen aan het jagen waren de ontbonden lichamen in een bos tussen de Route 60 en de I-64 in James City County.
Ik herinnerde me hoe ik voor de zoveelste keer de botten had ingepakt om die naar de forensische antropoloog van het Smithsonian-instituut te sturen, zodat die er nog eens goed naar kon kijken. Acht jonge mensen, en ondanks de ontelbare uren die ik aan ieder van hen had besteed, kon ik niet bepalen hoe of waarom ze gestorven waren.
‘Als het nog een keer gebeurt, wat God verhoede, wacht dan niet totdat de lichamen gevonden worden,’ had ik uiteindelijk tegen Marino gezegd. ‘Stel me zodra de auto is gevonden op de hoogte.’
‘Goed. Je kunt net zo goed autopsie plegen op de auto’s, aangezien de lichamen ons toch niets vertellen,’ had hij gezegd, in een mislukte poging om leuk te zijn.
‘In alle gevallen,’ zei mevrouw Harvey, ‘waren de portieren niet op slot, zaten de sleutels in het contact, waren er geen sporen van een gevecht, en leek er niets gestolen te zijn. De werkwijze was in principe steeds dezelfde.’
Ze vouwde haar aantekeningen op en stopte het papier weer in haar zak terug.
‘U bent goed op de hoogte,’ was alles dat ik zei. Ik vroeg het haar niet, maar ik nam aan dat ze haar staf feitenmateriaal over de vorige zaken had laten verzamelen.
‘Waar het mij om gaat, is dat u vanaf het begin bij die zaken betrokken bent,’ zei ze. ‘U hebt alle lichamen onderzocht. En ik hoor dat u toch niet weet waaraan deze jonge mensen gestorven zijn.’
‘Dat is juist. Dat weet ik niet,’ antwoordde ik.
‘Dat wéét u niet? Of wilt u het gewoon niet zeggen, dr. Scarpetta?’
Pat Harvey werd door haar werk als federale openbare aanklager in het hele land gerespecteerd en zelfs gevreesd. Ze had lef en was assertief, en ik kreeg het gevoel dat haar veranda plotseling een rechtszaal was geworden.
‘Als ik wist wat de oorzaak van hun dood was, zou ik niet op de formulieren hebben ingevuld dat die onbekend was,’ zei ik kalm.
‘Maar u gelooft wel dat ze vermoord zijn?’
‘Ik geloof dat jonge, gezonde mensen niet plotseling hun auto achterlaten om ergens in het bos een natuurlijke dood te sterven, mevrouw Harvey.’
‘En die theorieën? Wat hebt u daarover te zeggen? Ik neem aan dat u daarvan op de hoogte bent.’
Dat was ik inderdaad.
Er waren vier rechtsgebieden en ten minste evenveel verschillende rechercheurs bij betrokken, en ieder daarvan had talloze hypothesen. Zo zouden de stelletjes weekend-druggebruikers zijn die een dealer ontmoet hadden die een nieuwe, dodelijke drug verkocht die niet met behulp van de gewone toxicologische testen aangetoond kon worden. Of de zaken hadden iets met het occulte te maken. Of de stelletjes waren allemaal lid van een of ander geheim genootschap geweest, en hun dood was eigenlijk het gevolg van een zelfmoordpact.
‘Ik hecht niet veel waarde aan de theorieën die ik heb gehoord,’
‘Waarom niet?’
‘Ze worden niet door mijn bevindingen ondersteund.’
‘En wat ondersteunen uw bevindingen dan wel?’ wilde ze weten. ‘Wèlke bevindingen? Te oordelen naar wat ik heb gehoord en gelezen, hebt u verdomme helemaal geen bevindingen.’
De heldere hemel was nu nevelig geworden, en een vliegtuig trok als een zilveren naald een witte draad onder de zon door. Zwijgend keek ik hoe het spoor van rook langer werd en zich vervolgens begon te verspreiden. Als Deborah en Fred hetzelfde lot overkomen was als de anderen, zouden we ze niet snel vinden.
‘Mijn Debbie heeft nooit drugs gebruikt,’ vervolgde ze, haar tranen terugdringend. ‘Ze is niet geïnteresseerd in vreemde godsdiensten of sekten. Ze is lichtgeraakt en is soms gedeprimeerd, net als iedere andere normale tiener. Maar ze zou nooit…’ Ze zweeg plotseling, vechtend om haar emoties onder controle te houden.
‘U moet proberen u op het moment van de dag te concentreren,’ zei ik stilletjes. ‘We weten niet wat er met uw dochter is gebeurd. We weten niet wat er met Fred is gebeurd. Het kan zijn dat het lang duurt voordat we dat wel weten. Is er nog iets dat u me over haar – over hen – kunt vertellen? Iets dat ons zou kunnen helpen?’
‘Er kwam hier vanochtend een agent langs,’ antwoordde ze met een diepe, beverige zucht. ‘Hij is in haar slaapkamer geweest, en heeft een paar kledingstukken en haar haarborstel meegenomen. Hij zei dat ze voor de honden waren, die kleren, en dat hij een paar van haar haren nodig had om te vergelijken met haren die ze misschien in de Jeep vinden. Wilt u even kijken? In haar slaapkamer?’
Ik knikte nieuwsgierig.
Ik volgde haar op de glimmend gewreven houten trap naar de eerste verdieping. Deborahs slaapkamer was in de oostelijke vleugel, waar ze de zon kon zien opkomen en stormen kon zien opsteken boven de James. Het was geen typische tienerkamer. Er stonden Scandinavische meubels, met simpele vormen en gemaakt van prachtig licht teakhout. Het brede bed was bedekt met een sprei in koele blauwe en groene tinten, en op de grond lag een kleed met een roze en dieppaars patroon. In de boekenkast stonden een encyclopedie en romans, en boven het bureau hingen twee planken vol trofeeën en dozijnen medailles aan felgekleurde linten. Op de bovenste plank stond een grote foto van Deborah op een evenwichtsbalk. Ze had haar rug hol getrokken en hield haar handen als twee elegante vogeltjes in de lucht. De uitdrukking op haar gezicht werd, net als haar privé-domein, gekenmerkt door pure discipline en gratie. Ik hoefde niet Deborah Harvey’s moeder te zijn om te weten dat dit negentienjarige meisje heel bijzonder was.
‘Debbie heeft alles zelf uitgekozen,’ zei mevrouw Harvey terwijl ik rondkeek. ‘De meubels, het kleed, de kleuren. Je kunt niet zien dat ze hier een paar dagen geleden haar spullen heeft ingepakt om weer naar school te gaan.’ Ze staarde naar de tassen en de grote koffer in een hoek van de kamer en schraapte haar keel. ‘Ze is zo efficiënt. Dat heeft ze van mij, denk ik.’ Met een nerveuze glimlach vervolgde ze: ‘Wat er ook op mij aan te merken is, ik ben in ieder geval efficiënt.’
Ik herinnerde me Deborahs Jeep. Die was van binnen en van buiten onberispelijk schoon, en de bagage en de andere spullen waren met overleg in de wagen geplaatst.
‘Ze zorgt ontzettend goed voor haar spullen,’ zei mevrouw Harvey, naar het raam lopend. ‘Ik heb me er vaak zorgen over gemaakt dat we haar te veel verwennen. Haar kleren, haar auto, geld. Bob en ik hebben daar vaak over gesproken. Het is moeilijk, omdat ik in Washington ben. Maar toen ik verleden jaar benoemd werd, hebben we met ons allen besloten dat het te veel gevraagd was om het hele gezin te laten verhuizen, en Bobs zaak is hier. Het was makkelijker als ik een appartement huurde, en telkens als ik kon in de weekends naar huis kwam. We wilden afwachten wat er bij de volgende verkiezingen zou gebeuren.’
Na een lange stilte vervolgde ze: ‘Ik bedoel eigenlijk dat ik nooit goed nee heb kunnen zeggen tegen Debbie. Het is moeilijk om verstandig te zijn als je het beste wilt voor je kinderen. Vooral als je je nog herinnert waar jij mee zat toen je zo oud was als zij, je onzekerheid over je kleren, over hoe je er zelf uitzag. Toen je wist dat je ouders zich geen huidarts, geen orthodontist, geen plastisch chirurg konden veroorloven. We hebben geprobeerd matigheid te betrachten.’ Ze sloeg haar armen om haar middel. ‘Soms ben ik er niet zo zeker van dat we de juiste keuzen gemaakt hebben. Haar Jeep bijvoorbeeld. Ik was erop tegen dat ze een auto had, maar ik had niet de energie om met haar in discussie te treden. Ze was zoals altijd heel praktisch, wilde een vervoermiddel dat in alle weersomstandigheden zou voldoen.’
Aarzelend vroeg ik: ‘Als u het over een plastisch chirurg hebt, bedoelt u dan een specifiek geval waar uw dochter bij betrokken was?’
‘Grote borsten gaan niet samen met turnen, dr. Scarpetta,’ zei ze zonder zich om te draaien. ‘Op haar zestiende was Debbie al zeer ruim bedeeld. Dat was niet alleen gênant voor haar, maar het was ook lastig voor haar sport. Dat probleem hebben we verleden jaar opgelost.’
‘Dan moet dit een recente foto zijn,’ zei ik, want de Deborah die ik daar zag had een elegant gebeeldhouwd lichaam met perfect gevormde spieren en stevige, kleine borsten en billen.
‘Die foto is in april in Californië genomen.’
In het geval van een vermist en waarschijnlijk overleden persoon is het niet ongewoon dat mensen met mijn beroep geïnteresseerd zijn in anatomische details, zoals een baarmoederverwijdering, een wortelkanaalbehandeling of littekens van plastische chirurgie, aangezien die kunnen helpen bij het identificeren van het lichaam. Dat waren de beschrijvingen waar ik naar zocht in de politielijsten met vermistè personen. Dat waren de nederige en zeer menselijke karakteristieken waar ik van afhankelijk was, omdat ik in de loop der jaren had geleerd niet te vertrouwen op sieraden en persoonlijke bezittingen.
‘Wat ik u zojuist verteld heb mag nooit buiten deze kamer komen,’ zei mevrouw Harvey. ‘Debbie is zeer op haar privacy gesteld. Mijn hele gezin is zeer op zijn privacy gesteld.’
‘Dat begrijp ik.’
‘In haar relatie met Fred,’ vervolgde ze, ‘was privacy ook heel belangrijk. Te belangrijk. U hebt vast wel gezien dat er hier geen foto’s, geen zichtbare bewijzen van hun relatie zijn. Ik twijfel er niet aan dat ze elkaar wel foto’s, cadeautjes, en kleine souvenirs hebben gegeven. Maar daar heeft ze altijd geheimzinnig over gedaan. Eind februari was ze bijvoorbeeld jarig. Kort daarna zag ik dat ze een gouden ring om haar rechterpink droeg. Een smalle, gouden ring met een bloemmotief. Ze heeft er nooit iets over gezegd en ik heb er ook niet naar gevraagd. Maar ik weet zeker dat die van hem afkomstig is.’
‘Beschouwt u hem als een evenwichtige jongeman?’
Ze draaide zich om en keek me met donkere, afwezige ogen aan. Tred is heel intens, een beetje een doordraver. Maar ik kan niet zeggen dat hij labiel is. Ik mag echt niet over hem klagen. Ik maak me gewoon wel eens zorgen dat hun relatie te serieus is, te…’ Ze keek van me weg, naar het juiste woord zoekend. ‘Verslavend. Die indruk geven ze. Het is alsof ze elkaars drug zijn.’ Ze sloot haar ogen, draaide zich weer om en leunde met haar hoofd tegen het raam. ‘O, god. Ik wilde dat we nooit die verdomde Jeep voor haar gekocht hadden.’
Daar gaf ik geen antwoord op.
‘Fred heeft geen auto. Dan zou ze geen andere keus gehad hebben…’ Haar stem stierf weg.
‘Ze zou geen andere keus gehad hebben,’ zei ik, ‘dan met u mee te rijden naar het strand.’
‘En dan zou dit niet gebeurd zijn.’
Ze liep plotseling naar de hal. Ik wist dat ze het geen moment langer in de slaapkamer van haar dochter kon uithouden, en ik volgde haar naar beneden, naar de voordeur. Toen ik even haar hand aanraakte, schoten de tranen haar in de ogen en draaide ze zich van me af.
‘Ik voel met u mee.’ Hoeveel keer zou ik dat nog zeggen in deze wereld?
De voordeur ging zachtjes achter me dicht terwijl ik de trap afliep. Toen ik naar huis reed, bad ik dat als ik Pat Harvey ooit weer ontmoette, dat niet in mijn officiële functie van hoofd patholoog-anatoom zou zijn.