45 Ze noemen me de Ooievaar
Het avondgebed was net voorbij, ik wilde juist naar het koffiehuis gaan, toen ze me vertelden dat er iemand voor me aan de deur was. Wie kon dat nu zijn? Het was iemand van het paleis. Hij vertelde me hoe het zat. Uitstekend: het mooiste paard ter wereld. Vertel me hoeveel zilverstukken dat opbrengt en ik teken er zo een stuk of vijf, zes voor u.
Maar ik was voorzichtig en sprak deze gedachte niet uit. Ik liet de jongen aan de deur binnenkomen. Ik dacht na: het mooiste paard ter wereld bestaat niet, hoe moet ik het dan tekenen? Je hebt cavaleriepaarden, stevige Mongoolse paarden, edele Arabische paarden, in bloed creperende heldhaftige paarden, ja zelfs een triest trekpaard dat een kar vol stenen naar een bouwplaats brengt zou ik kunnen tekenen, maar wie zal kunnen zeggen welke van hen het mooiste paard ter wereld is? Ik begreep natuurlijk dat de Sultan met het mooiste paard ter wereld het volmaaktste van al die paarden bedoelde die in Perzië duizenden keren afgebeeld zijn volgens de bekende patronen, regels en in de steeds weer herhaalde houdingen. Waarom?
Gewoon, omdat ze mij die buidel met goud niet gunnen. Als ze hadden gevraagd om een gewoon paard, dan zou niemand met mijn paarden kunnen wedijveren, dat is algemeen bekend. En wie had de Sultan zo ver gekregen? Onze Doorluchtige Heerser weet maar al te goed dat ik de meest begaafde illuminator van al ben, wat er ook voor roddels de ronde mogen doen, en hij is erg gesteld op mijn werk.
Mijn hand kwam plotseling in beweging, alsof hij al die
overwegingen ter zijde wilde schuiven, ik begon onder aan een been
en schetste in één beweging een echt paard. U ziiet ze wel in de
straat, of in de oorlog. Vermoeid, maar waardig... In dezelfde
driftige vlaag tekende ik het paard van een cavalerist, dat werd
nog mooier. Niemand van het atelier kan zo mooi tekenen. Ik wilde
er nog een op papier zetten, ‘maar’, zei toen de jongen van het
paleis, ‘eentje is genoeg’.
Hij wilde het papier weggrissen, maar ik hield hem tegen. Want ik kon er vergif op innemen dat die schoften voor deze paarden geen buidel goud zouden overhebben.
Als ik teken als mezelf dan krijg ik geen buidel met goud! En als ik die buidel met goud niet krijg, betekent dat voortaan een smet op mijn blazoen. Ik dacht even na. ‘Wacht jij maar even,’ zei ik tegen de jongen. Ik ging naar binnen, pakte twee glimmende, valse Venetiaanse dukaten en drukte hem die in de hand. Hij werd bang, sperde zijn ogen wijd open. ‘Je bent een brave jongen,’ zei ik tegen hem.
Ik pakte een van de voorbeeldboeken die ik altijd voor iedereen verborgen hield. Hierin had ik in de loop der jaren van de allermooiste tekeningen die ik had gezien heimelijk kopieën gemaakt. Bovendien, als je tien goudstukken aan Djezmi, de Dwergenaga, geeft, dan kopieert die sukkel voor jou de mooiste bomen, draken, vogels, jagers, strijders uit de boeken die in de schatkamer achter slot en grendel liggen. Mijn voorbeeldboek is geweldig voor mensen die in de miniatuurschilderkunst niet de wereld om zich heen willen herkennen, maar de oude meesters en de oude legendes willen terugzien.
Ik bladerde door het voorbeeldboek, liet de paleiswacht meekijken, en koos ten slotte het geschiktste paard uit. Ik prikte met een naald gaatjes in de lijnen en legde toen een blanco papier onder het voorbeeld. Ik strooide er een ruime hoeveelheid houtskoolpoeder overheen, schudde even met de sjabloon, zodat het stof goed op het papier eronder zou komen. Toen tilde ik de sjabloon op. Het houtskoolpoeder had door alle gaatjes heen, puntje voor puntje, de hele vorm van het mooie paard overgebracht. De aanblik beviel me.
Ik greep mijn pen. In een plotseling opwellende golf van inspiratie verbond ik met gedecideerde gebaren de puntjes aan elkaar op een mooie, vloeiende manier, en voelde met liefde de buik, de mooie hals en neus, de romp van het paard terwijl ik het tekende. ‘Ziehier,’ zei ik, ‘het mooiste paard ter wereld. Die andere klungels krijgen dat niet voor elkaar.’
Ik gaf de jongen nog eens drie valse dukaten, zodat ook hij dat zou geloven en de Sultan niet aan de neus zou hangen waardoor deze tekening geïnspireerd was. Ik maakte er een toespeling op dat hij nog meer zou krijgen als ik de prijs zou winnen. Bovendien leefde hij op bij de gedachte dat hij mijn vrouw, die hij met open mond had staan aanstaren, opnieuw zou zien. Heel veel mensen menen dat je een goede illuminator bent als je een goed paard kunt tekenen. Maar om de beste illuminator te zijn is het niet voldoende het beste paard te tekenen, je moet bovendien de Sultan en de malloten om hem heen laten geloven dat je de beste bent.
Als ik een wonderschoon paard teken, dan kan ik alleen mijzelf zijn.