32

Toen ik nog op school zat en bekendstond onder de naam David en niet als Davy, werd ik soms door de leraren behandeld alsof ik dom was. Mijn lerares Engels, een slungelig mens zonder borsten dat dol was op dode schrijvers, zei dat ik geen fantasie had en dat mijn opstellen niet bepaald vlot te lezen waren. Mijn leraar Frans wist niet eens wie ik was. Ik was een van de leerlingen achter in de klas, die niet opvielen. Mijn leraar natuur- en scheikunde vond me ‘consciëntieus’, en mijn lerares wiskunde zei dat ik een ‘gemiddelde leerling’ was. Nou, nu was ik niet meer gemiddeld, verre van gemiddeld. Ik stak met kop en schouders boven alle anderen uit.

Het duurde even voordat ik aan dat idee gewend was. Ik sliep die nacht nauwelijks, en wanneer ik wel sliep, had ik vreemde, drukke dromen. Mijn hele lijf voelde onnatuurlijk waakzaam en levendig aan, en ik schrok van elke kraak of ruis. Ik luisterde naar de voetstappen buiten op straat, en terwijl ik mijn huid voelde prikken, wachtte ik dan of ze bij onze deur stilhielden. Ik wist niet of het hevige bonzen in mijn borstkas en het pulseren achter mijn ogen veroorzaakt werden door opwinding of door angst. Bij het ochtendgloren was ik lang voor alle anderen in huis wakker en klaar voor de dag die komen ging. Naar beneden gaan stelde ik echter lang uit. In een schoon blauw overhemd en een spijkerbroek ging ik voor de spiegel staan, ik sprenkelde aftershave op mijn gezicht en oefende nog eens op mijn bescheiden, jongens -achtige glimlach. Ik ging op mijn bed zitten, legde mijn handen op mijn knieën, rechtte mijn rug en ademde in en uit, in en uit. Ik hoorde Astrid in de kamer onder de mijne opstaan, gebruik maken van de badkamer en naar beneden gaan. Heel vaag hoorde ik stemmen uit de keuken – die van Pippa en van iemand anders, naar alle waarschijnlijkheid de man die ze vannacht bij zich had. Ik kwam overeind en stelde me op bij het raam, zodat ik Astrid weg kon zien gaan. Hoewel ze enigszins mank liep en ik zelfs vanaf de bovenste verdieping kon zien dat ze blauwe plekken op haar gezicht had, had ze nog steeds die lichte tred en liep ze met geheven hoofd. Ze liep de straat in. Ze passeerde Peggy’s huis. Ze aarzelde niet maar liep er voorbij.

Ik bleef waar ik was en zag de postbode aankomen. Hij vorderde maar langzaam en hield bij elke deur halt. Ik hield mijn adem in en keek hoe hij in zijn postzak rommelde, er een paar enveloppen uithaalde en vervolgens het hek van nummer 54 opendeed. Hij liep langs de vuilnisbakken, wiste het zweet van zijn voorhoofd, stopte de brieven in de brievenbus en liep terug naar het trottoir. Ik zag hem geeuwen en voelde een glimlach over mijn gezicht trekken. Ik moest me bedwingen om niet hardop te gnuiven: hij was vlak bij het lichaam geweest en had niets gezien, niets geroken, niets gemerkt. In de kamer naast mij hoorde ik Mick hoesten en kreunen. De muren hier in huis zijn te dun.

Doorgaans hou ik er niet van om te ontbijten, maar die ochtend had ik honger. Pippa en een lange man met een knokig gezicht waren al in de keuken toen ik beneden kwam. Hij had een zwarte broek en een kleurig overhemd aan en zat neurotisch aan zijn das te frunniken, trok de knoop steeds strak en maakte hem dan weer losser. Getrouwd, dacht ik. Hij is getrouwd en dit doet hij in het geniep. Hij was nerveuzer dan ik. Pippa zag eruit alsof ze lang en als een roos had geslapen. Ze droeg een grijs mantelpakje waarvan de rok tot net boven de knie reikte en een wit bloesje met één knoopje te veel opengelaten, zodat ik de kanten bovenrand van haar beha zag. Haar haar had ze zorgvuldig ingevlochten met aan weerszijden van haar gezicht kunstig loshangende lokken. Ze keek me aan met een brede glimlach om haar gestifte lippen en stelde me voor aan de man, die Jeff bleek te heten en net aan het opstappen was.

‘Het was nogal een herrie vannacht, hè?’ zei ik, om na te gaan of ze iets hadden gehoord, maar Pippa reageerde niet en Jeff kreeg een hoofd als een boei; hij moet gedacht hebben dat ik hen bedoelde. Ik vond een half pakje bacon in de koelkast, in het eierendoosje zaten nog een paar eieren waarvan de uiterste verkoopdatum verstreken was, en daarvan maakte ik een uitgebreid ontbijt, gecompleteerd met nog wat bonen in tomatensaus uit een potje, een paar sneetjes toast en een grote kop koffie verkeerd. Nog nooit had ik zo’n lekker ontbijt gehad. Toen ik halverwege was, was Mick inmiddels beneden gekomen en Owen ook. Hij zag er met zijn ongeschoren gezicht onverzorgd uit, maar hij had wel iets zelfbewusts en doortastends over zich. Er werd niet veel gezegd, maar dat werd er ’s ochtends nooit. Ik wist dat niemand ook maar enige verdenking koesterde, en ik had zelfs de neiging om iets te zeggen dat hen wakker zou schudden uit hun behaaglijke zelfvoldaanheid.

Toen ik naar mijn werk ging, liep ik zo langzaam mogelijk langs nummer 54 en wierp af en toe een blik op de vuilnisbakken. Het was frustrerend om te bedenken dat ik niet in de buurt zou zijn wanneer ze gevonden zou worden, en toen ik aan het einde van de straat was aangekomen, heb ik me omgedraaid en ben ik nog eens teruggelopen, zogenaamd omdat ik iets was vergeten, maar in werkelijkheid om nog een keer langs het daar verborgen lijk te lopen. De hele dag lang bezorgde het geheim me een tinteling, en ik ben vroeg van mijn werk weggegaan, als een opgewonden minnaar. Totdat Peggy zou worden gevonden had ik het gevoel dat ik een brief had geschreven maar die nog niet op de post had gedaan.

Om halfzes stapte ik uit de bus aan het einde van onze straat, en toen ik daar de vuilnismannen bezig zag, bleef ik stokstijf staan. Mijn hart zwol op in mijn borst, ik kreeg een droge mond en de straat leek voor mijn ogen in elkaar te krimpen en dan weer uit te zetten. Twee vuilnismannen stonden op het trottoir de vuilnisbakken aan de wagen te haken, een derde zat achter het stuur. Ze waren pas bij nummer 28. Door het warme weer rook je het afval. Ik zou dat werk nooit willen doen. Je moest er wel erg aan toe zijn om je de hele dag bezig te willen houden met rottend vlees en vieze luiers. Toch leken ze best opgewekt. Een van hen stond te fluiten.

Ik bleef staan waar ik stond. Doorgaans rook ik niet als ik alleen ben, ik bied alleen anderen weleens een sigaret aan. Dit leek me echter een bijzondere gelegenheid, en ik moest iets met mijn handen doen. Toen de vuilnismannen bij nummer 52 waren aangekomen, liep ik weer langzaam verder door de straat, totdat ik dichtbij genoeg was om te zien wat er gebeurde. Toen bleef ik staan en deed alsof ik mijn veter vastmaakte. Nummer 54. Nu zou je het hebben. Twee vuilnisemmers, een groene voor het gft-afval, een blauwe voor de gewone rommel, werden naar het trottoir gebracht en op de wagen getild. Een paar stukjes papier dwarrelden neer op het asfalt, en ook nog een leeg shampooflesje. Niemand die begon te roepen of te schreeuwen. Een luidruchtig groepje jongelui liep voorbij.

Een van de mannen liep terug om de losse vuilniszakken op te halen die ik de avond tevoren verplaatst had. Hij vouwde zijn handen om het dichtgebonden deel van een van de zakken en hees die op zijn schouder. Het was bijna komisch. Hij bleef staan, keek lang naar beneden en riep toen druk gebarend zijn maat dat hij moest komen. Ik kon een been van Peggy zien en zag toen hoe de chauffeur van zijn zitplaats sprong, waarna er veel geschreeuw en drukte volgde.

Het was ongelooflijk, zo snel als het nieuws zich verspreidde. Binnen een minuut of wat stonden er zo’n dertig tot veertig mensen in een halve cirkel om het lichaam. Iedereen keek naar haar, velen schreeuwden en begonnen nummers in te toetsen op hun mobiele telefoon. Het leek alsof ze allemaal uit het niets opgedoken waren, ze drongen elkaar opzij, maar niemand kwam te dicht -bij. Alsof een onzichtbare lijn de levenden scheidde van de doden. Alleen ik had die lijn overschreden. Ik ging erbij staan, een beetje achteraf, en keek over de schouders van de anderen om te zien wat zij zagen. Eigenlijk zag ze er niet zo heel anders uit dan toen ik haar vannacht had achtergelaten. Alleen wat minder vrouw, en wat meer een ding.

Toen ik de sirenes hoorde, slenterde ik weg en ging het cafeetje binnen waar Astrid weleens met Pippa naartoe ging, waar ik ging zitten en een kop thee dronk. Thee maakt rustig.

Het is net alsof je als dirigent voor een orkest staat. Toen ik thuiskwam zei ik tegen Dario dat er ‘op straat wat aan de hand’ was, hij vertelde het aan Mick, en toen gingen ze samen kijken. Toen ze terugkwamen waren ze aangestoken door de opwinding van de menigte.

‘Volgens mij is ze overvallen of zo,’ zei Dario. Ik klakte met mijn tong.

‘Of erger,’ zei Mick. ‘Dat zeggen ze op straat. Vermoord.’ Ik sloeg mijn hand voor mijn mond zoals mensen in films doen wanneer ze slecht nieuws horen.

‘Bij ons in de straat?’ vroeg ik.

Overdreef ik niet? Het leek er niet op. Ik dacht dat ik uit elkaar zou spatten als ik het niet zelf aan iemand zou vertellen. Maar aan wie? Aan Astrid natuurlijk: ze moest het nieuws van míj horen, dus belde ik haar mobiel. Ze zei dat ze bij The Horse and Jockey was, maar ik zei dat ze misschien toch maar meteen naar huis moest komen. Ik zei niet waarom. Ik wilde haar gezicht zien op het moment dat ze het hoorde. Maar toen Astrid binnenkwam en even later weer naar buiten ging, had ik niet de indruk dat ze erg aangedaan was door het hele voorval. Ik bleef achter met een rotgevoel, alsof het niet goed was gegaan. Toen Miles thuiskwam wist ik hem, Dario en Pippa te overreden om met mij te gaan kijken bij het huis, dat inmiddels afgezet was. De ambulance was al weg, maar er stonden nog wel politieauto’s, en ik liep naar een jonge agent toe en vroeg wat er aan de hand was.

‘Er is een delict gepleegd,’ zei hij.

‘Is er iemand vermoord? Dat zegt iedereen.’

Hij keek me alleen maar aan.

‘Wie is het? Wie woont hier? Wij wonen een stukje verderop, dus wij zijn buren van die persoon, wie het ook mag zijn.’

‘Er is een delict gepleegd,’ zei hij, meer niet. Een delict.

‘Kom mee, Davy. We zullen het gauw genoeg horen,’ zei Pippa, terwijl ze haar arm door de mijne stak en me wegtrok. ‘Je woont nu in Londen, niet in een dorp. Dit soort dingen gebeurt hier nou eenmaal. Je went er wel aan.’

‘Het is toch niet te geloven, hè?’ zei ik. ‘Zo vlak voor onze neus.’

De drie politiemannen die het huis binnenkwamen gaven me een veilig gevoel, vooral degene die de leiding had. Jim Prebble heette hij, zei hij. Hij glimlachte naar ons alsof hij onze vriend wilde zijn. Hij was gezet en had een vollemaansgezicht en een grote, platgeslagen neus. Ik zag meteen dat hij me mocht. Ik deed aardig tegen hem en probeerde behulpzaam te zijn, terwijl de anderen… Nou ja, hij vond het duidelijk maar een raar zootje, wat eigenlijk niet zo verbazend was. Dario was prikkelbaar en fel. Mick was zwijgzaam, op het onbeschofte af. Miles leek verveeld. Pippa zat zo overdreven te flirten dat ik Prebble op een gegeven moment even naar zijn collega’s zag kijken. Leah, de vriendin van Miles, kwam vlak na hen binnen en gedroeg zich alsof ze onzichtbaar was, wat niet meeviel in die drukke ruimte beneden. Ik bood hun thee aan, en toen gingen ze aan tafel zitten, haalden hun opschrijfboekjes tevoorschijn en vroegen ons of we de vorige avond en nacht iets ongewoons hadden gehoord.

‘Nee, niets,’ zei Dario. ‘Helemaal niets.’

‘Het is hier in de buurt altijd nogal lawaaiig,’ voegde Pippa eraan toe.

‘Ik heb ’s nachts geschreeuw gehoord,’ zei ik.

‘Hoe laat was dat?’

‘Weet ik niet. Het spijt me. Ik weet alleen dat ik wakker werd en dat ik wat hoorde, maar het leek me niks bijzonders. Zoals Pippa al zei, het is geen stille straat. Het was donker, meer kan ik er niet van zeggen.’

‘Donker,’ zei Prebble somber, en hij tekende een poppetje in zijn opschrijfboekje. ‘En jullie waren hier alleen met z’n zevenen?’

‘Ik was er niet,’ zei Leah. ‘Ik woon hier niet.’

‘Nog niet,’ zei Dario binnensmonds, waarna hij nerveus giechelde.

‘Astrid was er ook,’ zei ik. ‘Ze is er op het moment niet. En er was…’ Ik zweeg en keek Pippa tegenover me aan.

‘Verder niemand,’ zei ze uitdagend. ‘We hadden een bewonersvergadering, die tot heel laat heeft geduurd.’ Ze glimlachte naar mij om me uit te dagen haar tegen te spreken, en ik glimlachte geruststellend naar haar terug. Haar geheim was veilig bij de aardige, betrouwbare Davy.

‘En niemand heeft iets ongewoons gemerkt?’

‘Nee,’ zei Mick. Volgens mij was dat het enige woord dat hij heeft gezegd terwijl de politie bij ons in huis was.

‘Wie is er dood?’ vroeg Owen.

‘Ene mevrouw Margaret Farrell. Kende een van u haar?’

We keken elkaar vragend aan en schudden toen ons hoofd. Nee, we kenden geen mevrouw Margaret Farrell.

‘Een nare gedachte is het toch, hè?’ zei ik. ‘Dat je van iemand die maar een paar deuren verderop woont niet eens de naam kent. Totdat ze doodgaat, dan.’ Ik schudde bedroefd mijn hoofd.

‘Is het waar wat er gezegd wordt?’ vroeg Pippa. ‘Dat ze haar nadat ze haar hadden vermoord achter haar vuilnisbakken hebben gelegd?’

‘Helaas wel, ja.’

‘Wat vreselijk.’

‘Maar jullie vinden ze wel,’ zei ik.

‘We doen ons best.’ Hij sloeg zijn opschrijfboekje dicht en stond op. ‘Mijn collega’s zullen jullie namen en mobiele telefoonnummers noteren. Als u iets bedenkt, aarzel dan niet om contact op te nemen.’ Hij haalde zijn kaartje tevoorschijn en legde het op tafel.

‘Veel succes,’ zei ik. ‘Ik hoop dat u hen snel vindt.’

Het mooiste deel van de avond kwam pas later. Astrid was weer thuis, en Owen was weg. We zaten beneden met z’n allen doelloos bij elkaar, maar we hadden geen zin om al naar bed te gaan. Ik zat op de bank naast Astrid, en om de zoveel tijd ging ik verzitten, waardoor mijn arm even langs haar goudkleurige arm streek. Ik deed alsof ik bezig was met mijn Portugees, en Astrid bladerde in een tijdschrift, Miles zette de tv aan, en we keken naar het staartje van een programma over het verbouwen van huizen, gevolgd door het begin van weer zo’n kookprogramma, waarin een glimlachende vrouw bezig was een speciale schotel klaar te maken en ondertussen haar lange haar over alle ingrediënten liet vallen. Miles zapte door naar een kanaal waar juist een film begon die geen van ons echt wilde zien, zonder dat iemand zin had om hem af te zetten. Ineens kwam Dario opgewonden als een kind de kamer binnen rennen.

‘Zet de tv aan!’

‘Die staat aan,’ zei Miles.

‘Zappen,’ zei Dario. Hij pakte de afstandsbediening en koos een ander net.

‘… gisteravond het lichaam gevonden van de zevenenvijftigjarige Margaret Farrell. De politie is een onderzoek begonnen naar de omstandigheden waaronder de moord…’

Ik moest het juiste moment kiezen. Ik wachtte. Pippa zei: ‘Margaret Farrell… het is Peggy!’

‘Peggy,’ herhaalde Astrid.

Toen nam ik het woord, en uit ontzag sprak ik zachtjes. ‘Wij hebben haar gisteravond nog gezien. Dario, Astrid en ik. Wijheb -ben haar gezien.’

Ik moet zeggen dat ik het perfect deed. Mensen die tennissen hebben het weleens over het ideale plekje op hun racket en de opwinding die je voelt als je een perfecte bal slaat. Het ging allemaal zo vanzelf, alsof ik het gewoon niet verkeerd kón doen. Ik ging verzitten en voelde Astrids warme, levende lijf tegen het mijne drukken, haar haar dat zo lekker rook streek langs mijn wang, en even deed ik mijn ogen dicht en genoot van dit moment.