28
We liepen samen verder over het trottoir, en het viel me op dat ze ondertussen heimelijk haar haar gladstreek en haar dikke jas rechttrok. Ik maakte haar nerveus. Ik was er niet best aan toe na die toestand met Pippa. Ik had een raar gevoel in mijn hoofd gekregen. Nu voelde ik het verdwijnen.
Haar huis was kleiner dan dat waar ik net ingetrokken was en verkeerde in een veel betere staat van onderhoud. De raamkozijnen waren pas geschilderd en de voordeur was mooi effen donkergroen. Toen ze haar sleutel in het slot stak en de deur opende, zag ik dat het er ook binnen netjes uitzag. Te netjes. Krankzinnig netjes. Zelfs waar ik stond rook ik de schoonmaakmiddelen, de boen was en de eenzaamheid.
‘Nou, ontzettend bedankt!’
‘Graag gedaan hoor, Peggy,’ zei ik. ‘We komen elkaar buiten vast weer gauw tegen.’
‘Heb je misschien trek in een kop koffie? Maar we kunnen ook wel een glaasje wijn nemen, lijkt me. Het is na zessen.’
‘Een kop koffie zou heerlijk zijn,’ zei ik, en ik stapte met de tassen over de drempel.
‘Echt?’
‘Ik ken hier in de buurt niemand,’ zei ik. ‘Jij bent de eerste die ik tegenkom die aardig tegen me is.’
Ze knikte.
De keuken was letterlijk smetteloos, en ook op de tientallen porseleinen figuurtjes op de keukenkast was geen stofje te bekennen. Op de vensterbank stonden vijf verjaardagskaarten. Peggy deed een schort voor – alsof je om koffie te zetten een schort om moest hebben – en vulde de ketel met water. Ik ging aan de kleine ronde tafel zitten en keek naar haar. Ze was heel klein en niet slank, maar ook niet dik. Compact. Haar haar was heel kort en donker, glanzend bruin, zo te zien haar eigen kleur. Ze had roze wangen, en haar huid was nog mooi glad, al zag ik kleine lijntjes boven haar mond en onder haar ogen. Toen ik haar hals bekeek, schatte ik dat ze halverwege de vijftig was, ongeveer de leeftijd van mijn moeder. Onder haar jasje droeg ze een kobaltblauwe coltrui en een tot op haar kuiten reikende blauwe rok, waar ze nerveus met haar handen langs streek om zich ervan te vergewissen dat hij niet gekreukt was of omhoog was gekropen. Ze droeg makkelijk zittende schoenen, en ik zag dat onder haar kousen de eerste sporen van spataderen te zien waren.
‘Vertel eens, Peggy,’ zei ik, ‘hoe lang woon je al in Maitland Road?’
Ze legde een aantal koekjes op een bordje. ‘Bijna zevenentwintig jaar.’
‘O, dus je woonde hier als kind al?’
‘Nee!’ Haar wangen werden nog roder. ‘Je plaagt me. Nee, we hebben het huis vlak na ons trouwen gekocht. Het was hier toen anders dan nu. Mijn man zegt dat we moeten verhuizen. Het bevalt hem niet hoe het hier gaat.’
‘In welk opzicht?’
‘Het soort mensen dat hier in de buurt woont.’
‘Wil jij verhuizen?’
‘Ik weet het niet. Ik houd van het huis.’
‘Het is een prachtig huis.’
‘Ik voel me alleen niet echt thuis in de buurt. Wij zijn toch anders dan de anderen hier in de straat. Hier, wil je melk in je koffie?’
‘Een klein beetje. Geen suiker. Hoe bedoel je, de anderen?’
‘Nou, zoals bij jou in huis, bijvoorbeeld. Iedereen is daar zo…’ Ze zweeg.
‘Ga eens door.’
Ze kneep haar ogen samen.
‘Het zijn mensen die komen aanwaaien,’ zei ze. ‘En ze zijn ook zo weer weg. Ze verhuizen zo weer. Geen echte buren. Zo gaat het hier in de straat.’
‘Ik geloof dat ik wel begrijp hoe je erover denkt,’ zei ik.
‘Ja, echt?’
‘Weet je wat het is, Peggy? Ik ben nog maar kort in Londen. Ik ben opgegroeid in een dorpje waar iedereen elkaar kende en iedereen elkaar een beetje in de gaten hield. Echt een hechte gemeenschap. Als je problemen had, werd je geholpen. En als je iets verkeerds deed, kwam dat altijd uit. Zo ging het daar gewoon. Maar sinds mijn moeder dood is…’ Plotseling brak ik mijn zin af.
‘Ja?’ zei ze zachtjes, uitnodigend.
‘Ik praat er meestal niet over. Mijn vader is al overleden toen ik nog klein was; ik kan me hem nog maar nauwelijks herinneren. En mijn moeder is een paar maanden geleden aan kanker overleden. Ze was al heel lang ziek, en ik ben bij haar blijven wonen zodat ik haar kon verzorgen en haar gezelschap kon houden. Ik was enig kind. Ze had verder niemand.’ Ik keek Peggy in haar ogen. ‘En ik ook niet.’
‘Ach, arme jongen.’
‘Het gaat eigenlijk best, hoor. Een beetje verdrietig nog. Dit soort dingen heeft tijd nodig. Misschien vertel ik je dit allemaal wel omdat je me aan haar doet denken.’
‘O ja?’
‘Op een bepaalde manier, ja. Heb jij kinderen, Peggy?’
‘Nee. Die zijn er nooit gekomen,’ zei ze vlak.
‘Wat jammer. Dat moet niet makkelijk voor je geweest zijn.’
‘Ach, het is alweer lang geleden.’
Aan tafel zittend dronken we koffie. Toen ze aandrong at ik twee koekjes, en ze vertelde me waar ik mijn boodschappen moest doen en welke winkels ik links moest laten liggen. Omdat er vijf verjaardagskaarten op de vensterbank stonden, vroeg ik toen er even een stilte viel wanneer haar verjaardag was.
‘Die was twee dagen geleden. Ik doe er tegenwoordig niet veel meer aan. Daar denk je op mijn leeftijd liever niet meer aan.’
‘Twee dagen geleden. Afgelopen donderdag, bedoel je?’
‘Ja.’
‘Toen was ik ook jarig.’
‘Het is niet waar! Wat een toeval, zeg!’
‘Te gek,’ zei ik. ‘Het was vast voorbestemd dat we elkaar zouden ontmoeten.’
Ik nam me voor de datum van afgelopen donderdag te noteren, voordat ik die vergat en stomme fouten zou gaan maken. Peggy verontschuldigde zich en ging de keuken uit. Ik wachtte een paar seconden, en toen ik haar de trap op hoorde gaan, pakte ik haar tas. In haar portemonnee zaten een aantal opgevouwen bankbiljetten. Ik haalde er een tientje uit en schoof de tas terug naar de plek waar hij gelegen had. Ik zat tenslotte krap bij kas door al die wijn die ik voor het huis had gekocht, en ik zou er ook de basmatirijst mee kunnen betalen die ik haar had beloofd. Daar zou ze blij mee zijn.
Die zaterdagavond was er bijna niemand thuis. Pippa was er niet toen ik thuiskwam, en Astrid kwam ik op de trap tegen toen ze naar beneden liep, kennelijk met de bedoeling ergens heen te gaan. Het was de eerste keer dat ik haar een jurk zag dragen, een korte, eenvoudige rode zijden jurk. Ze zag er schitterend uit met haar lange gebronsde benen en slanke bruine armen, het donkere haar achterover geborsteld en haar lippen vuurrood gestift. Ik deed mijn best haar niet aan te blijven staren, maar ik voelde een ongemakkelijke spanning in mijn borst.
‘Hoi, Davy, hoe gaat het?’ vroeg ze.
‘Prima,’ antwoordde ik. ‘Ik ben blij dat ik hier woon.’
‘Wij zijn ook blij met jou. Tot later.’
‘Misschien kunnen we morgen samen koffie drinken?’
‘Tuurlijk,’ zei ze luchtig.
En met nog een achterwaartse armzwaai verdween ze uit het zicht. Ik begon een beetje gewend te raken aan de manier waarop men hier in huis met elkaar omging. Je moest het allemaal niet al te serieus nemen en niet al te nadrukkelijk aanwezig zijn. De mensen hier hadden een soort vrijheid die ik niet eerder had meegemaakt.
Miles was ook weg en Owen ook, maar niet met Astrid, tot mijn genoegen. Dat betekende dat alleen Dario thuis was – die stoned en uitgeteld in de keuken in het souterrain lag – en Mick, die op zijn kamer zat met de deur dicht en waarschijnlijk ook op slot. Ik besloot het erop te wagen.
Ik begon met de kamer van Miles. Het was veruit de beste kamer van het huis, en het irriteerde me dat hij zo weinig had gedaan om er wat van te maken. De grote erker keek uit op straat. Eén muur werd geheel en al in beslag genomen door een enorme kast. Ik deed een van de kastdeuren open en keek naar binnen. Er lagen handdoeken en lakens en er stond een aantal kartonnen dozen vol met oude nummers van muziektijdschriften, wetenschappelijke bladen, topografische kaarten en dossiers, die bij nadere inspectie rekeningen en brieven bevatten. Ik had geen tijd ze nu beter te bekijken, maar ik nam me voor om dat later wel te doen. Ik deed de kast dicht en keek wat er nog meer te zien was in de kamer. Echte verrassingen waren er niet. In de kledingkast hingen kostuums en overhemden, die er in mijn ogen allemaal heel duur uitzagen. Ik trok de laden van de ladekast open en vond daar niets van belang, afgezien van een pakje condooms tussen het ondergoed. Tijd om verder te gaan.
Zachtjes ging ik Pippa’s kamer in, waarbij ik zorgvuldig over de rommel heen stapte en mijn best deed die niet te verstoren. Je zou denken dat ze in al die chaos vast geen veranderingen zou opmerken, maar zelfs in zo’n wanorde bestond wellicht toch enige orde. Ik zag een flesje nagellak op de vloer staan en zag toen weer voor me hoe ze met half ontblote borsten en een geamuseerde glimlach op haar gezicht op het bed zat. Ik schroefde de dop eraf en gooide het flesje met mijn voet om, zodat de vloeistof zich over een bloesje van fijne stof uitspreidde. Ik vond een paar panty’s en ging er met mijn nagels overheen om er ladders in te maken. Ik spuugde in een potje lippenzalf. Zo!
Zo stilletjes als ik kon ging ik de trap op, zodat Mick me niet zou horen, en opende de deur van Astrids kamer. Een paar seconden lang bleef ik gewoon maar midden in de kamer staan en genoot van de rust van haar ruimte. Ik bedacht dat haar kamer feitelijk het evenbeeld was van de mijne, die een verdieping hoger lag en ook over straat uitkeek. Deze was echter pas geverfd en het rook er naar kokosnoten, citrusvruchten en lavendel. Ik deed een paar stappen naar het plankje waar haar toiletartikelen stonden, snoof aan elk potje en flesje en probeerde de geuren in mijn geheugen te prenten. De kamer was schoon, netjes en rustig, precies zoals ik het graag heb. Ik doorzocht de kleren in haar hangkast. Er hing niet veel – Pippa had misschien wel tien keer zoveel kleren – maar wat er hing viel bij me in de smaak. Geen tierelantijntjes of overdadigheid, niks prulligs. Ik stak mijn neus tussen de plooien en ademde haar geur in. Toen richtte ik mijn aandacht op de ladekast, opende de laden een voor een en keek wat er allemaal in lag. Een zwart slipje stak ik in mijn zak. Ze had maar weinig make-up. Ik nam maar één lippenstift mee.
Toen ik dacht dat ik geluid hoorde uit de kamer van Mick boven mijn hoofd, ging ik de kamer uit en bleef op de overloop staan luisteren. Niets. Ik deed de deur van Owens kamer open en bleef op de drempel staan. Tegen alle muren stonden foto’s, van sommige zag ik alleen de achterkant, maar andere waren vol in beeld. Vrouwengezichten in vierkleurenzwart staarden me aan zonder iets te zien, en ineens werden mijn ledematen zwaar en voelde ik steken in mijn huid. Het begon te tollen in mijn hoofd. Alsof ik onder water was werden de dingen om me heen onvast en raakten hun vorm kwijt.
Ik hoorde de voordeur opengaan. Ik verliet de kamer en trok de deur zachtjes dicht, waarna ik me omdraaide en naar mijn eigen kamer ging. Ik ging op mijn bed liggen en wachtte totdat de tic in mijn linkeroog overging. Ik hoorde stemmen. Die van Miles, dacht ik, en ook die van iemand anders: een vrouw, maar niet Astrid of Pippa. Ik weet niet hoe lang ik daar gelegen heb en of ik wel of niet heb geslapen, maar toen ik naar beneden ging, was Dario wakker en zat hij op de bank een sigaret te roken, terwijl Mick eieren stond te bakken. De geur maakte me weer misselijk. Miles was er, en ook de vrouw wier stem ik had gehoord. Ze was lang en aantrekkelijk en had een gave huid, maar haar gezicht stond ontevreden en haar ogen deden niet echt mee als ze glimlachte. Ze deed me denken aan een roofvogel, een havik misschien. Ik moest voorzichtig zijn, nam ik me voor.