24
Ik denk dat geen van ons werkelijk weg wilde en wilde dat ieder zijn eigen weg zou gaan, want dat zou het einde betekenen. Dan zouden we verspreid worden, op de wind weggeblazen in verschillende richtingen als de pluizige zaadjes van een paardenbloem. Toen we elkaar na afloop voor het bureau weer zagen, nadat we elkaar stukje bij beetje hadden verteld hoe het gegaan was, na de woordenwisselingen, het ongeloof, de tranen en de omhelzingen, liepen we langzaam de straat uit, ik met Campbells fiets aan de hand. We hielden halt bij het eerste het beste café dat we tegenkwamen. Binnen was het donker en warm, en de muziek stond te hard. De mannen zochten in de drukte een plaatsje bij het raam, Pippa en ik gingen bestellen. Ik had het gevoel alsof ik me onder water voortbewoog, sloom van de vermoeidheid en de schrik. Terwijl we stonden te kijken hoe de man achter de bar het bier tapte, schoot me weer iets afschuwelijks te binnen, en toen deed ik iets wat ik nooit doe – een ander een vraag stellen over haar liefdesleven.
‘Ben je ooit met hem naar bed geweest?’
‘Met wie?’
‘Met Miles?’
‘Eén keertje. Twee keer misschien.’
‘Jeetje, Pippa!’
‘Het was nadat jij het met hem had uitgemaakt, als je dat wilt weten, maar vóór Leah. Ik wilde hem alleen een beetje opvrolijken, hem troosten.’
‘Dus ben je met hem naar bed geweest. Kon je niet gewoon ergens iets met hem gaan drinken en een beetje babbelen?’
‘Het was een manier om hem in die donkere uren in mijn armen te houden, zeg maar. Ik ben dus met een moordenaar naar bed geweest. Een primeur.’
‘Dat is niet bepaald het vriendelijkste wat ik je over iemand heb horen zeggen.’
‘Sorry.’ Toen keek ze me aan. ‘Hij was dol op je. Misschien is hij daardoor gek geworden. Dat gebeurt, weet je. Hij heeft een zieke geest.’
‘Wat is dat toch met jou, Pippa? Is het iets dierlijks, is het een kwestie van territorium afbakenen of zo?’
De barman viel ons in de rede.
‘Neem me niet kwalijk. Dat wordt tien pond dertig, dames.’
‘Hier.’ Ik haalde het geld uit mijn portemonnee en schoof het hem toe.
‘Waarom heb je het nooit gezegd?’ vroeg ik Pippa nadat ik het wisselgeld in ontvangst had genomen.
‘Ik heb het nu net toch gedaan.’
Ik wilde iets zeggen maar gaf het op. Wat had het voor zin? Er waren zoveel geheimen in het leven, en we verborgen allemaal onze ware aard voor anderen, zelfs voor degenen die we als onze vrienden beschouwden.
Het lukte me om drie van de voor me neergezette glazen op te pakken, en ik liep ermee naar de tafel waar de anderen zaten.
‘Proost,’ zei ik, en ik hief mijn glas. ‘Op… ja, waarop eigenlijk? Waar drinken we op?’
‘Op de vriendschap,’ zei Davy zonder een zweem van ironie.
Pippa proestte het uit.
‘Nee, ik meen het,’ zei Davy. ‘Het was een hele schok, en meer voor Astrid en Pippa dan voor de anderen, dat snap ik. Maar wij zijn er nog, hè? Met z’n zessen.’
‘Ja, wij weten tenminste dat we elkaar kunnen vertrouwen,’ voegde Pippa eraan toe, en ze proestte nog eens. Davy keek haar fronsend aan, en ook ik wierp haar een kritische blik toe.
‘Nou, proost in elk geval,’ zei hij, en hij hief zijn glas.
‘Jaah,’ zei Dario.
We proostten. Ik nipte voorzichtig van mijn glas. Ik wilde eigenlijk niet drinken; alles om me heen was al zo onvast. Niets was echt of solide. Hoe zou het nu met Miles zijn? Zat hij nog op het politiebureau, misschien met zijn advocaat? Waren ze op ditzelfde moment bezig hem te verhoren, namen ze wat hij zei op een recorder op? Of zat hij in zijn eentje in een cel? Waren zijn ouders al op de hoogte? Ik had zijn moeder verscheidene malen ontmoet en zijn vader één keer, maar mijn fantasie liet me in de steek als ik me hun reactie probeerde voor te stellen als ze hoorden dat hun knappe zoon van moord beschuldigd werd. Ik hoorde Owen mijn naam zeggen, maar ik zag alleen maar beelden voor me – het gekerfde gezicht van Ingrid, dat van Leah, en Miles’ zachte, bruine ogen die mij aankeken.
‘Niet huilen,’ zei Davy. ‘Je huilt nooit.’
‘Sorry,’ zei ik. ‘Sorry.’
‘Astrid?’ zei Owen. ‘Het geeft niet, hoor. Huil maar als je wilt.’
En waar iedereen bij zat legde hij zijn hand op de mijne en bracht die naar zijn lippen.
‘Hé! Wat is hier aan de hand?’ vroeg Dario met ogen op steeltjes.
‘Hou je mond,’ zei Owen.
Ik boog me over de tafel, legde mijn handen aan weerszijden van zijn magere gezicht en kuste Owen vol op de mond.
‘Het is goed, hoor,’ zei ik.
Natuurlijk was het niet goed, maar de alcohol begon vat op ons te krijgen, en we bestelden nog wat en begonnen op een hys te -ri sche manier te praten over de goeie ouwe tijd, en we lachten zelfs een beetje. Het was grotendeels geacteerd, maar het hielp ons de avond door tot het moment waarop we afscheid van elkaar moes ten nemen. Net toen we wat ongemakkelijk op onze stoelen heen en weer schoven en aanstalten maakten om elkaar gedag te zeggen, schoot me iets te binnen. Ik haalde de bankbiljetten uit mijn zak.
‘Dit zal wel beschouwd worden als een soort bewijsmateriaal,’ zei ik. ‘Dus voordat de politie er de hand op kan leggen, moesten we het maar onder ons verdelen.’
Maar Davy onderbrak me.
‘In godsnaam, Astrid, er kijken al mensen naar ons. Je moet in zo’n zaak als deze niet opzichtig met geld zwaaien.’
Het zal waarschijnlijk meer uit verlegenheid dan uit angst zijn geweest, maar ik haalde mijn schouders op en borg het geld weer op.
‘Ik zal het wel uitrekenen,’ zei Pippa. ‘Dan kunnen we een keer afspreken op een plek waar we wat minder gevaar lopen. Trouwens een mooi excuus voor een állerlaatste afscheidsborrel.’
We knikten allemaal toen we opstonden, onze jassen dichtknoopten en samen naar buiten gingen. Het was opgehouden met regenen en het was donker geworden, hoewel je aan de horizon de laatste sporen daglicht nog zag gloeien. De lucht was warm, en te midden van de benzinedampen en de geur van curry rook ik het aroma van de bloesems.
‘Wat is Londen toch een heerlijke stad,’ zei ik dromerig tegen niemand in het bijzonder. En meteen daarop: ‘O shit, ze hebben allebei mijn banden kapotgesneden.’
‘Wat gemeen,’ zei Pippa verontwaardigd. ‘Kun je ze nog plakken?’
‘Niet zonder mijn reparatiespullen. Maar dat geeft niet. Ik zal de fiets gewoon tot morgen hier moeten laten staan.’ Ik keek hen allemaal aan, zoals ze daar op het trottoir bij elkaar stonden. ‘Nou, dat was het dan, zeker?’
‘Tot morgen.’
Ik omhelsde Pippa en pakte de anderen bij de arm. Owen hield me tegen.
‘Astrid,’ zei hij zachtjes. ‘Ga nog niet meteen weg. Alsjeblieft.’
Ik weifelde even en pakte toen zijn hand.
‘Saul zit op me te wachten,’ zei ik. ‘En trouwens… Nou ja, dit lijkt me het verkeerde moment voor alles behalve een goede nachtrust. En misschien zal het altijd het verkeerde moment zijn – na vanavond.’
‘Dat moet je niet zeggen.’
‘We zien elkaar morgen, Owen. Ik ga niet weg.’
‘Je hebt gelijk. Probeer wat uit te rusten. Ik hoop dat je alleen van prettige dingen droomt.’
Ik vond het moeilijk om afscheid te nemen. Ik wist wel dat we elkaar de volgende dag weer zouden zien, en toch had ik het gevoel dat dit de laatste keer was. Ten slotte, na nog een laatste armzwaai, was ik alleen. Ik keek nog één keer om en zag hen uit elkaar gaan, een groepje dat uiteenvalt in afzonderlijke individuen, en toen liep ik de straat uit in de richting van het metrostation. Van de tegenovergestelde richting reed een politieauto voorbij, maar nu had het niets met mij te maken – maar met een ander slachtoffer en een andere misdaad. En toen ik doorliep, langs de overvolle cafés en de gesloten winkels, door de kegels van licht die de straatlantaarns om zich heen wierpen, onder de smalle brug door waar een verliefd stelletje in innige omhelzing stond en waar duiven nestelden, voelde ik de verschrikkingen langzaam van me af glijden. Een paar seconden lang dacht ik aan niets anders dan het geluid dat mijn voeten op het trottoir maakten, voelde ik alleen het laatste restje warmte van de dag op mijn gezicht en zag ik alleen de weg voor me, die een bocht maakte. Het verhaal was ten einde, maar de zomer was nog maar net begonnen.