27

Ik verhuisde de volgende zaterdagochtend. Miles nam me mee naar boven om me mijn kamer te laten zien, de kamer die de zes anderen niet hadden willen hebben. Hij lag helemaal boven in het huis en had uitzicht op straat.

‘Het is een beetje kaal,’ zei Miles. ‘We zijn er eigenlijk nooit aan toe gekomen om hem op te knappen. Dario had het beloofd, maar ja…’

De kamer was wel heel erg kaal en ook koud, omdat de verwarming wekenlang of misschien wel maandenlang niet aan was geweest. Er lag een versleten vloerkleed, er stond een bed met alleen een matras, er hing een gordijnroe zonder gordijnen en aan het plafond een kaal peertje.

‘Precies wat ik zoek,’ zei ik, want zo was het ook. Daarvoor had ik verschillende adressen gehad. Kraakpanden samen met maten van me. Soms had ik zelfs in een slaapzak op mijn werk geslapen.

‘Heb je veel spullen?’ vroeg Miles.

‘Een paar dingen.’

Ik had een waszak vol kleren, en dat was het wel zo’n beetje. Ik ben gaan winkelen en vond een raar oud meubelzaakje waar ik een dekbed en een hoes kocht en ook een kussen met een sloop, een laken en een handdoek. Daarna kwam ik bij een boekwinkeltje. Bij de afdeling Psychologie, Religie, Zelfhulp en Tuinieren vond ik een boek dat Vrienden maken en houden: een handleiding heette. Toen ik het aan het meisje achter de kassa gaf, keek ze me nieuwsgierig aan.

‘Het is voor een vriend,’ zei ik.

‘Echt waar?’ vroeg ze.

‘Nee, dat was een grapje.’

‘Dat is dan zeven vijfennegentig,’ zei ze zonder te lachen.

Het kon me eigenlijk niks schelen of ze wel of niet dacht dat ik iemand was die een boek nodig had om te leren hoe je vrienden maakt. Dat was niet de reden dat ik het wilde hebben, of in elk geval niet precies. Ik wilde mijn oude leven achter me laten, en om dat te doen, hoefde ik geen valse geboorteakte op te laten maken en de naam van een ander aan te nemen. Het was doodsimpel. Ik hoefde niets anders te doen dan nooit meer naar huis te gaan en nooit meer naar huis te bellen. Wat was daar nou zo moeilijk aan? Uiteindelijk zou waarschijnlijk blijken dat ik niet definitief van mijn oude leven afscheid had genomen, want zo gaat het meestal, zoals je iets wat aan je schoenzool kleeft maar niet kwijt kunt raken. Maar ondertussen zou Maitland Road voor mij een experiment zijn. Ik ging de rol spelen van een normale huisgenoot, die het met iedereen kon vinden. Ik zou het aanpakken als een technische oefening. Daarom had ik een boek nodig. Ik zou er een rol aan ontlenen.

Ik maakte mijn bed op, hing mijn handdoek aan een haakje aan de deur en ging met mijn boek op bed liggen. Ik las het hoofdstuk over het voeren van een gesprek. Elke alinea had een stelregel als tussenkopje, en die las ik hardop: ‘De conversatiekunst is de kunst van goed luisteren.’ ‘Mensen ontmoeten is ze in de ogen zien.’ ‘Respecteer ieders privésfeer.’ ‘Bemoedigen, niet tegenspreken.’ ‘Bij twijfel: hou het zakelijk.’ ‘Ja, niet: ja maar…’

Een oom van mijn collega Ben had me in contact gebracht met mensen die aan de andere van de Theems in Camberwell bezig waren met een groot renovatieproject. Twee dagen nadat ik in het huis was getrokken ben ik daar naartoe gegaan en heb ik de zaak bekeken met de man die de klus zou gaan doen. Het was een tamelijk eenvoudig karwei, binnen een maand of drie te verrichten tegen contante betaling. Het was allemaal zo makkelijk. In het begin van de avond keerde ik terug naar Maitland Road. Ik wist niet precies wat het betekende om een goede huisgenoot te zijn, maar ik kon in elk geval mijn best doen geen slechte te zijn. Niet al het warme water opmaken. Ik nam een douche van ongeveer één minuut. Toen ik beneden kwam, trof ik daar Pippa die in haar eentje een tijdschrift aan het lezen was. Zorg dat ze je geen klaploper vinden, zeker niet in het begin.

‘Ik heb wijn gekocht,’ zei ik. ‘Heb je trek in een glas?’

‘Zeker,’ zei Pippa. ‘Rood of wit?’

‘Wat je wilt,’ zei ik. ‘Ik heb allebei.’

‘Nou, jij mag blijven,’ zei ze opgewekt. ‘Wit, dan.’

Ik schonk twee glazen in en ging bij haar op de bank zitten, zonder inbreuk te maken op haar privésfeer. Goed luisteren.

‘Het zal je ongetwijfeld raar in de oren klinken,’ zei ik, ‘maar je ziet er niet uit als een advocaat.’

‘Een hele opluchting,’ zei ze, en ze nam een slokje.

‘Wat doe je precies voor zaken?’

De manier waarop ze over de types op haar kantoor en haar vreemde en veeleisende cliënten sprak was eigenlijk wel grappig. En wat luisterde ik goed! In het boek stond dat mannen in een gesprek concurreren, terwijl vrouwen meer geneigd zijn de ander te steunen. Ik was dus eigenlijk meer een vrouw. En wat een vrouw! Ja, ja, dat klopt, zei ik. Ik snap wat je bedoelt. Jazeker, absoluut. O, fantastisch. Niet te geloven, deed je dat echt? En wat zeiden ze toen? Jemig, wat een idioot. Ik bleef wijn bijschenken. Ik keek haar in de ogen. Ik respecteerde haar privésfeer. Ik pakte de fles om haar glas bij te vullen, maar die bleek leeg te zijn.

‘Zullen we overgaan op rood?’ vroeg ik.

Ze schoof over de bank en drong binnen in mijn privésfeer. Ze legde haar hand op mijn onderarm.

‘Weet je wat een van de grootste problemen is als je met anderen een huis deelt?’ vroeg ze.

‘Nee.’

‘Nee, dat weet je niet, maar ik zal het je vertellen. Het is de seksuele spanning. Die verwoest vriendschappen en veroorzaakt problemen.’

‘Ik snap wat je bedoelt.’

‘Dat kan niet, want ik heb het nog niet uitgelegd. Er wordt bij ons belachelijk veel geflirt, en dan is het steeds: doen ze het of doen ze het niet? En dan zit het er dik in dat er mensen op een rotmanier uit elkaar gaan. Dat is ellendig voor de twee betrokkenen, en bijna net zo erg voor de anderen. Je zult wel gehoord hebben over Astrid en die arme Miles.’

‘Niet echt.’

‘Het gaat erom dat ze iets met elkaar kregen waar geen toekomst in zat. Zij heeft hem toen de bons gegeven, en sindsdien weet hij niet waar hij het zoeken moet.’

‘Wat vervelend voor hem.’

‘Het was zo’n gezeur. Het ís zo’n gezeur. Nu heeft hij een nieuwe vriendin. Nou kan hij via haar een vuist maken tegenover Astrid. Hé! Kijk eens! Dat komt er nou van!’

Pippa streek nadenkend over mijn arm en ging door.

‘Nu jij hier bent, krijgen we allemaal nieuwe spanningen.’

‘Denk je?’

‘Het is onvermijdelijk. We gaan elkaar met nieuwe ogen bekijken. We zullen elkaar tegenkomen met alleen een handdoekje om als we uit de douche komen.’

‘Ik wil het niet ingewikkelder maken dan het al is,’ zei ik.

Ze deed alsof ze het niet hoorde en kwam nog dichter bij me zitten.

‘Het enige wat je kunt doen, is de kwestie meteen in het begin uit de wereld helpen.’

‘Hoe bedoel je?’

Ze streek met haar hand over mijn hoofd en keek me aan met een flauwe, indolente glimlach.

‘Je snapt het best,’ zei ze.

‘Wat? Nu?’

Ik voelde hoe ze zich tegen me aan vlijde.

‘Het is niet verplicht, hoor,’ zei ze. ‘Maar het zou wel leuk zijn. En dan kunnen we verder gewoon vriendjes zijn.’

‘Maar waar?’

Ze trok een gezicht.

‘Nou, niet hier. Er kan iemand thuiskomen. Laten we naar mijn kamer gaan.’

‘Zal ik de wijn meenemen?’

‘Nee, die drinken we straks wel op.’

Ze pakte mijn hand en voerde me al babbelend mee naar boven. Ze praatte over huishoudelijke klusjes en de slechte gewoonten van deze en gene. Ik kon me niet op de details concentreren. Mijn oren suisden van opwinding. Ik had het warm. De situatie groeide me boven het hoofd en ik wist niet hoe het zou aflopen. Ze voerde me mee naar de kamer aan de voorkant van het huis, naast de voordeur. Ineens leek het alsof het een ander was die dit overkwam, of in elk geval overkwam het niet alleen mij maar ook nog iemand anders. Ik kon me voorstellen dat iemand anders haar in wanorde verkerende kamer met de overal neergesmeten kleren, het onopgemaakte bed en de gesloten gordijnen charmant zou vinden. Verschillende geuren streden om voorrang: par fum, deodorant en zeep. Ik vond het weerzinwekkend. Ik wilde de troep van de vloer vegen en de ramen opengooien zodat licht en frisse lucht naar binnen konden stromen.

Pippa pakte haar T-shirt en trok het over haar hoofd, waar -door ik haar zwarte beha zag die haar kleine borsten bedekte. Ze schopte haar schoenen uit en knoopte haar broek los. Ze ging op het bed zitten en leunde achterover.

‘Trek hem eens uit,’ zei ze.

Ze pakte het zakelijk aan, alsof we gingen squashen. Ik pakte beide pijpen van onderen vast en trok. Ze steunde op haar handen, en ik stroopte haar broek af. Met de snelheid van iemand die dat vaak gedaan had maakte ze haar beha los en trok ze haar slipje uit, waarna ze in bed kroop en het dekbed over zich heen trok. Ik ving een glimp op van haar donkere tepels en haar keurig bijgeschoren schaamhaar. Iemand anders zou het prachtig hebben gevonden en maar nauwelijks hebben kunnen geloven dat hem zo’n buitenkansje ten deel viel.

‘Nu is het jouw beurt,’ zei ze.

Ik trok mijn kleren uit met het akelige gevoel dat ik verleid werd iets te doen waar ik eigenlijk geen zin in had. Ik kon niet bedenken wat ik moest doen om er een succes van te maken. Ik kroop naast haar in bed. Ze drukte haar gezicht tegen me aan. Ik kuste haar. Ik proefde de wijn. Ik had het ongemakkelijke gevoel dat ik aan de verkeerde kant van haar lag, zoals een linkshandige zich moet voelen als hij iets met zijn rechterhand probeert te doen.

Ze legde haar hand op mijn arm en streek er overheen, liet hem over mijn borst gaan en verder naar beneden, over mijn buik.

‘O,’ zei ze.

‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Ik ben niet… ik kan niet…’

‘Nee, het geeft niet.’

‘Nee, ik bedoel, ik…’

‘Het geeft niet,’ zei ze glimlachend. ‘We hebben geen haast.’

Ze drukte kussen op mijn borst en begon toen af te dalen, me onderwijl steeds kussend. Ik pakte haar bij haar schouders.

‘Nee,’ zei ik.

‘Ontspan je.’

‘Nee.’

Ik duwde haar weg en stapte uit bed. Ik moest mijn kleren bij elkaar zoeken. In mijn paniek schoot me door het hoofd dat ze verdwenen waren, onvindbaar in de chaos van haar kamer. Maar ik vond ze terug en trok mijn onderbroek aan, eerst onhandig op mijn ene been balancerend en toen op het andere. Terwijl ik mijn broek aantrok, zag ik haar geamuseerd naar me kijken.

‘Het geeft niet,’ zei ze.

‘Natuurlijk geeft het niet,’ zei ik.

‘Ik bedoel, zoveel heeft het niet te betekenen.’

‘Dat kun jij makkelijk zeggen. Ik neem aan dat je dit met een heleboel mannen doet.’

Nu keek zij verbaasd, maar nog wel geamuseerd.

‘Ik snap niet wat je daarmee bedoelt.’

Ze was in bed gaan zitten, zonder het dekbed op te trekken om haar borsten te bedekken, zoals actrices doen in films die net niet geschikt zijn bevonden voor alle leeftijden. Het was waarschijnlijk de laatste keer dat ik ze ooit zou zien. Ik liep naar haar toe met een kop als een boei en voelde me klein en vernederd.

‘Als je het verder vertelt…’ zei ik.

‘Wat dan?’ zei Pippa.

‘Gewoon niet doen,’ zei ik.

‘Ach, doe niet zo raar, Davy. Waarom zou ik?’

Stampvoetend liep ik haar kamer uit en vervolgens linea recta de voordeur uit en de straat op, waar ik door een ijzige motregen al snel helemaal doorweekt raakte. Ik had pijn aan mijn ogen. Ik was woedend omdat ze zich zo aan me had opgedrongen, dat ze me niet echt een kans had gegeven. En woedend op mezelf omdat ik gefaald had. Het was niet alleen dat we een strijd hadden geleverd waarin zij de overhand had gehad en had gewonnen, zodat ze me had kunnen vernederen. Me vernederen waar ik bij was. Maar het was ook nog eens in dit huis gebeurd, waar ik een nieuw leven zou beginnen, een nieuw mens zou worden. Ik had mezelf nu al te grabbel gegooid. Ze zou het aan de anderen vertellen. Ik had ze onder elkaar horen roddelen. Ze zou de verleiding niet kunnen weerstaan. Maar misschien ook wel, omdat ze dan zichzelf als een slet te kijk zou zetten, iemand die een vent die net is komen binnenlopen de broek van zijn kont trekt.

Ik ging in dit alles zo op dat ik tegen een vrouw op botste en mijn armen uit moest steken om te voorkomen dat ze zou vallen. Haar boodschappentassen vielen wel op de grond, er rolden blikken over het trottoir en een zak rijst scheurde open. Ik keek haar verbijsterd aan, alsof ik bewusteloos was geweest en ineens weer bij was gekomen en niet wist waar ik was.

‘Het spijt me vreselijk,’ zei ik. ‘Dat was helemaal mijn schuld. Wacht, laat me u daar even mee helpen.’

‘O’ zei ze verward. ‘Kijk eens wat een rommel.’ Overal om ons heen lag rijst, en een paar groene appels rolden over het trottoir naar de rijweg. ‘Maar het lag waarschijnlijk aan mij. Ik ben vreselijk onhandig. Ik krijg er altijd voor op mijn kop van mijn man.’

Ik bukte me en begon de boodschappen weer in de tassen te stoppen.

‘Ik koop wel een nieuwe zak rijst voor u. Eens even kijken. Basmatirijst.’

‘Dat hoeft echt niet, hoor. Het was een ongelukje. De meeste mensen zouden niet eens zijn blijven staan. Die zouden wat geroepen hebben en snel zijn doorgelopen.’

‘Nou, dan ben ik blij dat ik niet de meeste mensen ben. Deze appels zijn beurs. Ik koop ook wel een paar nieuwe voor u.’

‘O, doet u dat alstublieft niet.’

‘Laat me dan tenminste die tassen voor u dragen. Woont u hier in de buurt?’

‘Een paar meter verderop. Op nummer 54.’

‘Ik woon op 72. Dan zijn we bijna buren.’

Ik pakte de tassen over met mijn linkerhand en stak haar mijn rechterhand toe. De vrouw bloosde en schudde hem.

‘Hallo,’ zei ze verlegen. ‘Ik wou dat er meer mensen zoals u in de straat woonden.’

‘Ik ben hier net komen wonen. Mijn naam is David.’

‘Ik heet Margaret,’ zei ze. ‘Maar mijn vrienden noemen me Peggy.’