47
Met een voor hem ongewoon beschermend gebaar pakte Karlsson Frieda bij haar elleboog.
‘We hebben ze op hun rechten gewezen, en ze zijn nu allebei in gesprek met hun advocaat. Je kunt je wel voorstellen dat Tessa Welles begrijpt wat de situatie juridisch gezien is.’
‘Heb jij al met hen gepraat?’
‘Ik heb op jou gewacht.’
‘Ik ben zo snel als ik kon hiernaartoe gekomen, maar ik wilde Michelle niet alleen laten.’
‘Gaat het goed met haar?’
‘Voor een vrouw die in zo’n hel leeft wel. Ik heb Jack gebeld. Ze kent hem en mag hem graag. Hij is niet bedreigend voor haar, en ze vindt de kleur van zijn haar rustgevend. Ik heb gezegd dat ik straks terugkom. En ik ga Andrew Berryman bellen, een arts die weet hoe het met Michelle is. Ze is een mens die lijdt, geen medisch curiosum. We kunnen haar hier niet alleen laten in haar angsten en verwarring. Dat zijn we haar toch op z’n minst verplicht.’
Karlsson keek haar bezorgd aan. ‘En hoe is het met jou?’
‘Ik heb haar als lokaas gebruikt,’ zei Frieda. ‘Dat schijn ik wel vaker te doen met mensen voor wie ik hoor te zorgen. Ze was als een worm op een vishaakje geprikt, en dat heb ik haar aangedaan.’
‘Maar de vis heb je gevangen, hè?’
‘Nooit iemand kwaad doen,’ zei Frieda.
‘Hè?’
‘Dat staat in de eed die je als arts moet afleggen.’
Tessa zat met haar handen gevouwen voor zich op de tafel in de verhoorkamer. Ze leek kalm, al zag Frieda wel dat ze wallen onder haar ogen had en om de zoveel tijd aan haar lippen likte. De man naast haar was achter in de vijftig en had een mager, intelligent gezicht. Hij keek helder en waakzaam uit zijn ogen.
Yvette en Karlsson gingen tegenover Tessa zitten, en Frieda nam plaats op een stoel tegen de muur. Tessa draaide haar hoofd en keek haar aan. Er speelde een flauwe glimlach om haar lippen, alsof zij iets wist wat Frieda niet wist.
‘Mevrouw Welles,’ zei Karlsson vormelijk, ‘u kent uw rechten, en u weet dat alles wat u zegt, wordt opgenomen?’
‘Ja.’
‘U bent aangehouden op verdenking van poging tot moord op Michelle Doyce, gisteravond. We zullen u ook ondervragen in verband met de moorden op Robert Poole en Janet Ferris. Is dat u duidelijk?’
‘Ja,’ zei Tessa op onverschillige toon.
‘Uw broer zit hiernaast. Straks praten we met hem. We willen alleen uw versie van het verhaal eerst horen.’
Tessa keek hem aan en zei niets.
‘Oké. Misschien hebt u er wat aan om eerst te horen hoe het verhaal volgens ons is.’ Karlsson pakte een dossiermap en bladerde die door, waarmee hij een stilte liet vallen. Tessa’s kaakspieren spanden zich aan, maar ze verroerde zich niet.
‘Robert Poole,’ zei Karlsson ten slotte. ‘U hebt hem ontmoet in november 2009, toen hij bij u op kantoor kwam met Mary Orton, die een nieuw testament bij u wilde laten opstellen, te zijnen gunste. U hebt ervoor gekozen om dat niet te doen. U wantrouwde zijn motieven.’
Tessa staarde voor zich uit en ontweek Karlssons strak op haar gevestigde blik.
‘Dat had je snel in de gaten,’ zei Frieda. ‘Heel knap.’
‘Maar later hebt u hem nog eens gesproken,’ vervolgde Karlsson. ‘Wat is er toen gebeurd?’
‘Ik heb niets te zeggen,’ zei Tessa.
‘Het doet er niet toe.’ Karlsson keek Frieda aan. ‘Wat denk jij dat er is gebeurd?’
‘We zijn hier niet om naar gissingen te luisteren,’ zei de advocaat. ‘Als u vragen hebt aan mevrouw Welles, stelt u die dan.’
‘Ik heb dokter Klein gevraagd om uw cliënt een mogelijke gang van zaken voor te leggen. Dat is een soort vraag. Zij kan dan bevestigend of ontkennend antwoorden.’ Hij keek Frieda aan, die ingespannen nadacht.
Frieda stond op, pakte haar stoel op en nam plaats naast Karlsson, zodat ze Tessa kon aankijken. Nu keek Tessa Frieda wel aan. Even dacht Frieda aan het spel dat kinderen spelen, waarbij je elkaar moet aankijken en proberen niet te lachen.
‘Ik heb Robert Poole nooit ontmoet,’ zei Frieda. ‘Ik heb zelfs nog nooit een foto van hem gezien. Tenminste, niet een die genomen is toen hij nog leefde. Maar ik heb met zoveel mensen te maken gehad die contact met hem hebben gehad, dat ik bijna het gevoel heb dat ik hem heb gekend. Toen je weigerde om dat testament op te stellen, zouden de meeste mensen in zijn positie zich vernederd of in elk geval gewantrouwd hebben gevoeld. Maar hij was geïntrigeerd door je. Hij was eraan gewend om mensen in zijn macht te hebben, maar bij jou lukte dat niet. Jij was voor hem een uitdaging. Daarom nam hij weer contact op. Wat heeft hij toen gezegd? Misschien wilde hij je de situatie uitleggen, jelaten zien dat het anders lag dan jij dacht. Hij intrigeerde jou ook, en je vond het ook wel leuk. Dat hij het niet opgaf, had wel iets charmants. Toen ben je uit een zekere nieuwsgierigheid een relatie met hem begonnen, al was het maar om te zien hoe hij te werk ging.’
Op Tessa’s gezicht verscheen een minachtende glimlach. ‘Zo’n obscene fantasie zegt meer over jou dan over mij,’ zei ze.
‘En toen viel hij voor je. Hij zag jou als een geestverwant. Je hebt hem aangemoedigd en hij vertelde je over Mary Orton, Jasmine Shreeve en Aisling en Frank Wyatt.’
‘En Janet Ferris,’ zei Yvette scherp.
‘Laat dat nu maar even rusten,’ zei Frieda. Toen ze verderging, was het bijna alsof ze in zichzelf sprak, iets probeerde te ontraadselen. ‘Er was iets waar ik geen vinger achter kon krijgen. Jasmine Shreeve, Mary Orton en de Wyatts waren zijn slachtoffers. Elk had op zijn eigen manier iets te verbergen, en daar raakten ze van in de war, ze voelden zich er schuldig om en schaamden zich ervoor. Ze spraken zichzelf tegen, wat alleen maar menselijk is. Mensen vertellen geen samenhangend verhaal. Het klopte niet allemaal. Maar bij jou was het anders. Jij onderhield een ongecompliceerde relatie met Poole. Jij was de enige die hij nooit echt heeft leren kennen. Het ging jou alleen om het geld.’
Ze keek Karlsson even aan, die knikte.
‘Toen u eenmaal had ontdekt hoeveel geld hij had,’ zei Karlsson, ‘en hoe hij daaraan was gekomen, was het verder een fluitje van een cent. Tenslotte kun je het beste geld stelen van iemand die dat zelf ook heeft gestolen, want die kan niet naar de politie stappen. Had hij u verteld hoeveel geld hij had? Om indruk op u te maken? Hebben u en uw broer toen besloten om dat geld maar in te pikken? Harry weet immers alles van bankoverschrijvingen en het openen van neprekeningen – de oplichter opgelicht, dat was het eigenlijk.’
‘Nee,’ zei Frieda.
‘Hoe bedoel je?’
‘Het was niet alleen dat er gestolen geld werd gestolen,’ zei ze. ‘Het was nog mooier. Wanneer heb je ontdekt dat hij gebruik maakte van een valse identiteit? Had hij daarover opgeschept? Of heeft Harry het ontdekt toen hij zijn gangen naging?’ Tessa staarde haar aan, maar zei niets. ‘Want dat maakte het allemaal nog aantrekkelijker,’ vervolgde Frieda. ‘Niet alleen zou van de diefstal van het geld nooit aangifte gedaan worden, maar het zou bovendien gestolen zijn van iemand die niet bestond, een fictieve figuur.’
‘Ik was niet degene…’ begon Tessa, maar toen zweeg ze.
‘Was het Harry’s idee?’ vroeg Frieda. ‘Het doet er niet toe. Weet je, ik heb mijn best gedaan om er niet aan te denken hoe de laatste paar minuten van Robert Pooles leven zijn verlopen. Jullie dachten waarschijnlijk dat dreigen al genoeg zou zijn, zoals vroeger, toen je iemand tot een bekentenis kon dwingen door hem alleen maar de werktuigen te tonen waarmee hij gefolterd zou worden.’ Ze had ineens het gevoel dat ze daar alleen met Tessa zat en begon zachter te praten. ‘Hoe heb je het gedaan? Met een betonschaar? Een snoeischaar? Maar hij geloofde je niet, hè? Hij dacht niet dat jij, Tessa Welles, het echt zou doen. En toen heb je een prop in zijn mond geduwd en heb je het gedaan. Het valt niet mee om iemand een vinger af te knippen, want daar zitten botjes, pezen en kraakbeen in, maar jij hebt dat gedaan, of Harry, en toen heeft hij jullie verteld wat jullie over het geld wilden weten. Daarna hebben jullie hem gewurgd. Maar dat was makkelijk, nadat jullie die vinger al hadden afgeknipt.
Maar het was niet geïmproviseerd. Het was geen plan B. Jullie wisten van de Wyatts. Jullie wisten dat Poole haar halssnoer had. Jullie wisten van tevoren al waar jullie het lijk moesten dumpen om Frank Wyatt de moord in de schoenen te kunnen schuiven.’
‘Sorry,’ zei de advocaat. ‘Is hier een vraag mee bedoeld?’
‘Het is één grote vraag,’ zei Karlsson. ‘Maar de uiteindelijke vraag is: zal Tessa Welles bekennen?’
De advocaat keek Tessa aan, die haar hoofd schudde.
‘Het appartement van Robert Poole was interessant,’ vervolgde Frieda. ‘En dan heb ik het niet over jouw schilderij, dat bij Janet Ferris in de keuken hing. Dat weten we. Ik bedoel dat je niet slim bent omgesprongen met het bewijsmateriaal in zijn appartement.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Karlsson terwijl hij zijn hoofd haar kant op draaide. ‘Er was geen bewijsmateriaal.’
‘Dat klopt,’ zei Frieda. ‘Ze hebben daar van alles achtergelaten wat te maken had met zijn slachtoffers, maar niets wat naar Tessa kon verwijzen. Ze hebben verscheidene pagina’s uit Pooles opschrijfboekje gescheurd, maar niet die waar de namen van de slachtoffers op stonden. En dat gaf aanleiding om te denken dat die pagina’s er door iemand anders uit waren gescheurd.’
‘Dat er aanleiding was om dat te denken is nog geen bewijs,’ zei Tessa’s advocaat.
‘U hebt Robert Poole vermoord,’ zei Karlsson. ‘U hebt Janet Ferris vermoord…’
‘De lijkschouwer was van oordeel dat het zelfmoord was.’
‘U hebt Janet Ferris vermoord,’ herhaalde Karlsson. ‘En u hebt geprobeerd Michelle Doyce te vermoorden, omdat u dacht dat zij iets wist.’
Even was er een zenuwtrek in Tessa’s gezicht te zien.
‘Maar dat was niet het geval.’ Frieda boog zich weer voorover. ‘Michelle Doyce was geen bedreiging voor je. Ze had mij niets te zeggen; dat heb ik Harry en dus jou maar wijsgemaakt.’
‘Zo is het voorlopig wel voldoende,’ zei haar advocaat, terwijl hij opstond.
‘Jullie zouden haar toch hebben vermoord, voor het geval ze wel iets zou weten,’ vervolgde Frieda kalm. ‘Jij en je broer. Hoe voelt dat?’
‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
‘Hoe voelt het om te weten waar je toe in staat bent?’
‘Genoeg. Mijn cliënt heeft niets meer te zeggen.’
‘Daar zul je over na moeten denken, Tessa, de komende jaren.’
Harry Welles droeg een dikke grijze trui en een zwarte spijkerbroek. Het was de eerste keer dat Frieda hem zo informeel gekleed zag; anders droeg hij altijd een pak of een mooi colbertje en zag hij er ook verder zeer verzorgd uit. Ze bekeek hem aandachtig. Veel mensen zouden hem een knappe man vinden. Hij bezat de zelfverzekerdheid en de charme van iemand die gewend is zijn zin te krijgen. Olivia begon al te kirren als ze het over hem had.
Toen ze in de hoek plaatsnam, kruisten hun blikken elkaar. Zijn advocaat was een jonge, mooie, verzorgd uitziende vrouw, die druk gesticuleerde terwijl ze sprak en af en toe met haar roze gelakte nagels op tafel tikte.
Hij had niets te zeggen over de wijze waarop Robert Poole gemarteld en vermoord was, hij zweeg over het geknoei met het bewijsmateriaal en de wijze waarop het lijk was gedumpt, en hij had geen commentaar op de dood van Janet Ferris.
‘Ik snap het niet,’ zei Karlsson. ‘U bent betrapt bij een poging Michelle Doyce te vermoorden. Het is een uitgemaakte zaak. U draait de bak in, u en uw zuster. U hebt niets te verliezen. Waarom zou u zwijgen? Het is uw laatste kans.’
‘U zegt het zelf al,’ zei Harry vriendelijk. ‘U snapt het niet.’
‘Je denkt dat niemand zo slim is als jij,’ zei Frieda. ‘Ja, toch?’
‘Ik vroeg me al af wanneer jij iets zou gaan zeggen,’ zei Harry.
‘Jij en Tessa denken dat jullie iedereen te slim af zijn, dat niemand jullie iets kan maken.’
‘Net als jij dus.’
‘En jullie kijken op mensen neer.’
‘Ik keek toch niet op jou neer? Bij onze afspraakjes?’ Hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Onze afspraakjes?’ Frieda keek hem onderzoekend aan. ‘Wil je weten wat ik daarvan vond? Ik ben wel met meer mannen uit geweest, en soms waren die ontmoetingen interessant, soms waren ze tenenkrommend, en soms leek er meer mogelijk te zijn. Bij jou was daar geen sprake van. Het leek steeds een soort optreden. Het waren woorden zonder inhoud.’
‘Rot op. Zo rustig zul je er niet bij zitten als alles uitkomt. Jij bent gesteld op je privacy, maar ik wéét dingen van jou, Frieda. Je zult ervan opkijken wat ik allemaal van je weet.’ Hij boog zich naar haar toe. ‘Ik weet alles van je familie, van je vader, van je verleden.’
Karlsson stond zo abrupt op dat zijn stoel naar achteren vloog. ‘Het verhoor is afgelopen – zoals uw advocaat had moeten zeggen.’
Hij zette de recorder uit, liep naar de deur en hield die voor Frieda open. ‘Dank je,’ zei ze, waarna ze voor het laatst een blik op Harry wierp.
‘Je noemde hem Bob,’ zei ze tegen hem.
‘Hè?’
‘Toen we in het café zaten, informeerde je naar Bob Poole. Dat was dom van je, vind je niet? Toen wist ik het. Eén woord was voor mij genoeg, Harry. Eén lettergreep.’
Toen liep ze het vertrek uit, met geheven hoofd.
‘Gaat het?’ vroeg Karlsson.
‘Ja, hoor.’
‘Wat hij zei over…’
‘Het gaat, zei ik. Ik heb het gehad. Het is voorbij.’
‘Weet je het zeker?’
‘Maar er is iets anders.’
‘Wat dan?’
‘Dean Reeve. Nee, luister nou even. Ik weet dat hij nog leeft. Af en toe denk ik dat ik zijn aanwezigheid voel. Ik raak het gevoel niet kwijt dat ik gevaar loop.’
Ze ging niet meteen terug naar het ziekenhuis, maar nam de bus naar Belsize Park en liep vandaar in de richting van Hampstead Heath. Na de lange, barre, donkere winter leek nu de lente in aantocht, wat te merken was aan een warmte die ineens weer voelbaar was en aan de narcissen die overal opkwamen. De kleverige knoppen van de kastanjeboom begonnen open te gaan. Na alle kou en duisternis lagen er weer zwoele dagen, lange avonden en zachte ochtenden in het verschiet.
Ze belde aan, wachtte, en belde toen nog een keer.
‘Wie is daar?’ klonk een boze stem door de intercom.
‘Dokter Berryman? Ik ben het, Frieda Klein.’
‘Het is zondag. Neemt u nooit de moeite om van tevoren te bellen?’
‘Kan ik u even spreken?’
‘U spreekt me nu.’
‘Niet op deze manier. Onder vier ogen.’
Er klonk een overdreven zucht, waarna hij de deur open zoemde. Ze liep de trap op naar het appartement op de bovenste verdieping, waar hij in de deuropening op haar stond te wachten. ‘Ik was piano aan het spelen,’ zei hij.
‘Hoe gaat het?’
‘Er zit niet veel vooruitgang in.’
‘Ik wilde het met u over Michelle Doyce hebben.’
‘Leeft ze nog?’
‘Ja.’
‘Zijn er nieuwe ontwikkelingen?’
‘Ja, u en ik gaan ervoor zorgen dat ze in een instelling wordt geplaatst die voor haar beter geschikt is, waar er goed voor haar wordt gezorgd en waar ze de dingen waarvan ze houdt om zich heen heeft.’
‘O, gaan wij daarvoor zorgen?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Niet omdat ze het syndroom van Capgras heeft en medisch gezien zo bijzonder is, maar omdat ze lijdt en omdat wij verantwoordelijk voor haar zijn.’
‘Meent u dat?’
‘Ja, dat meen ik.’ Frieda knikte naar hem. ‘U bent toch degene die haar die teddybeer heeft gegeven?’
‘Ik weet niet waar u het over hebt.’
‘Een roze teddybeer, met een hartje op de borst gestikt.’
‘Er was niet veel keus in dat winkeltje.’
‘Maakt u zich geen zorgen – ik zal het tegen niemand zeggen. U hebt geen idee wat een problemen dat heeft gegeven,’ zei Frieda. ‘Maar het was aardig van u. En het heeft in zekere zin ook wel geholpen.’
Toen ze de trap af liep, hoorde ze achter zich slecht Chopin spelen.