42
‘Ben je er klaar voor?’ vroeg Karlsson.
‘Hoe bedoel je?’ zei Frieda.
‘Ik wil je alleen een hart onder de riem steken. Wyatt heeft zijn advocaat bij zich. Maar laat je niet van de wijs brengen.’
‘Hoezo?’
‘Ach, laat maar,’ zei Karlsson. ‘Ik bedoelde er niets mee. Wees gewoon jezelf. Bedenk maar dat dit je werk is, dat je hier goed in bent.’
‘Wat jij zou willen,’ zei Frieda, ‘is dat ik Frank Wyatt zover krijg dat hij de moord op Robert Poole bekent.’
Karlsson hield zijn duim en wijsvinger vlak bij elkaar, zodat ze elkaar bijna raakten. ‘Er is nog maar zó weinig voor nodig om hem te kunnen aanhouden,’ zei hij. ‘Zó weinig. Het zou ons inderdaad goed uitkomen, ja. Maar ik moet je waarschuwen: ikheb net een uur met hem zitten praten, en ik heb geprobeerd hem over de streep te trekken met het voorstel om er doodslag van te maken. Ik heb zelfs gezegd dat hij er dan misschien met een voorwaardelijke straf van af komt. Maar hij hapte niet. Dus het zou wel aardig zijn als jij je toverkunsten op hem zou loslaten.’
‘Ik wil wel graag met hem praten,’ zei Frieda. ‘Maar ik wil niet dat jij daar te veel van verwacht.’
‘Ik dring niet aan,’ zei Karlsson, terwijl hij de deur opendeed en haar voorging naar de verhoorkamer. Frank Wyatt zat aan het tafeltje. Het colbertje van zijn grijze pak hing over de rugleuning van zijn stoel. Hij droeg een wit overhemd waarvan het bovenste knoopje openstond. Naast hem zat een man van middelbare leeftijd in een pak met stropdas met dun haar, maar niet kalend. Zijn bleke schedel scheen door zijn kortgeknipte donkere haar heen. Toen de deur openging, weken ze uiteen alsof ze zich betrapt voelden.
‘Meneer Joll,’ zei Karlsson, ‘dit is mijn collega dokter Klein.’ Karlsson wees Frieda de stoel tegenover de twee mannen en bleef zelf staan, enigszins opzij en op de achtergrond, waardoor Frieda het gevoel kreeg dat hij over haar schouder meekeek en haar controleerde. Terwijl Frieda zich aan het tafeltje installeerde, deed Karlsson een stap naar voren en drukte op een knop van het opnameapparaat op tafel. Ze zag een digitale teller, maar kon de cijfers niet lezen.
‘We hervatten nu het verhoor,’ zei Karlsson, op een toon alsof hij zich een beetje geneerde. ‘We hebben gezelschap gekregen van dokter Frieda Klein. Meneer Wyatt, ik wil u eraan herinneren dat alles wat u zegt tegen u gebruikt kan worden.’
Hij knikte naar Frieda en deed toen weer een stap naar achteren, zodat hij buiten haar gezichtsveld stond. Frieda had niet werkelijk nagedacht over wat ze zou gaan zeggen. Ze keek Wyatt aan de andere kant van het tafeltje aan. Hij was boos en verontwaardigd. Hij had zijn handen op tafel gelegd, maar Frieda zag dat ze trilden.
‘Wat vond u van Robert Poole?’ vroeg ze.
Hij reageerde met een soort lachje. ‘Kunt u niets beters verzinnen? Wat vindt ú?’
‘Wilt u dat ik daarop antwoord?’ vroeg Frieda. ‘Wilt u dat ik zeg wat ik van hem vind?’
De advocaat boog zich voorover. ‘Neemt u me niet kwalijk. Meneer Wyatt is hier uit vrije wil naartoe gekomen. Hij heeft aangegeven dat hij graag wil meewerken, maar ik wil u wel verzoeken relevante vragen te stellen, als u die hebt.’
‘Ik heb net een vraag gesteld,’ zei Frieda. ‘En toen heeft meneer Wyatt mij een wedervraag gesteld. Hij kan nu de mijne beantwoorden, of ik de zijne.’
Joll keek Karlsson aan alsof hij een beroep deed op zijn autoriteit om een einde te maken aan dit gedoe. Frieda draaide zich niet om.
‘Wat ik bedoelde te zeggen,’ zei Frieda, ‘is dat u erachter bent gekomen dat Robert Poole met uw vrouw naar bed was geweest en dat hij geld van u had gestolen. Hij had u bedrogen en u voor gek gezet, dus u moest hem dat betaald zetten.’
Er viel een stilte.
‘Ja?’ zei Joll. ‘Komt hier nog een vraag achteraan?’
Frieda bleef Wyatt aankijken, die achteroverleunde op zijn stoel en zijn haar naar achteren streek. ‘Had u gehoopt dat ik dit zou zeggen?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘En het kan me eerlijk gezegd ook niets schelen.’
‘Wat ik wil weten, is waarom u, toen u in de gaten begon te krijgen wat er gaande was, uw vrouw daar niet op hebt aangesproken. Waarom hebt u niet met haar gepraat, in plaats van uw gevoelens weg te stoppen en erover te gaan piekeren?’
Nu boog Wyatt zich voorover en ondersteunde zijn hoofd met zijn handen. Hij mompelde iets.
‘Pardon,’ zei Frieda, ‘dat heb ik niet verstaan.’
Hij keek naar haar op. ‘Ik zei dat het ingewikkeld was.’
‘U had het ontdekt, maar u kon er niet met uw vrouw over praten. Maar wat hebt u dan gedaan?’
Wyatt keek ongemakkelijk om zich heen, over Frieda’s schouder naar Karlsson en toen naar Joll. Ze had het gevoel dat hij haar blik ontweek.
Ineens nam Karlsson het woord. ‘U hebt hem er wel op aangesproken, hè?’
Wyatt gaf geen antwoord.
‘Nou?’ Karlssons toon klonk harder.
Wyatt sloeg zijn ogen neer. ‘Ik heb met hem gesproken,’ zei hij zacht.
‘Stop!’ zei Joll. ‘Ik wil mijn cliënt even onder vier ogen spreken.’
Karlsson lachte flauwtjes. ‘Natuurlijk.’
Toen ze op de gang stonden, brak er een grijns door op het gezicht van Karlsson. ‘Uitstekend,’ zei hij. ‘Als zijn advocaat een beetje verstand heeft, zegt hij tegen hem dat hij moet bekennen.’ Hij keek Frieda aan en fronste zijn voorhoofd. ‘Je zou hiervan moeten genieten – je weet wel, de spanning van de jacht.’
‘Het voelt voor mij niet aan alsof ik op jacht ben,’ zei ze.
Enkele minuten later namen ze hun plaatsen weer in. Frieda had het gevoel dat de situatie iets kunstmatigs had, alsof ze allemaal acteurs waren, die na een theepauze de repetitie hervatten.
‘Meneer Wyatt wil het graag uitleggen,’ zei Joll.
Wyatt kuchte nerveus. ‘Ik heb met Poole over het geld gesproken.’
‘Dat wil ik graag geloven,’ zei Karlsson.
‘Maar toen ik erover begon, bleek het gecompliceerder te liggen dan ik had gedacht.’ Wyatt sprak zacht en op sombere toon. ‘U hebt de verhalen over hem wel gehoord. Als het om geld ging, klonk hij overtuigend, nou ja, min of meer overtuigend dan. Hij vertelde me van zijn plannen voor een bedrijf. Uiteindelijk hebben we een borrel genomen. Ik had bijna het gevoel alsof ík degene was die fout zat.’
‘Waar gebeurde dit?’ vroeg Karlsson.
‘Bij ons thuis. Mijn vrouw was weg. Ze wist niet… dat ik het wist.’
‘Waarom hebt u ons niet eerder van dit gesprek verteld?’
‘Weet ik niet,’ zei Wyatt. ‘Het was moeilijk uit te leggen.’
‘Dat is waar,’ zei Karlsson. ‘U hebt het niet uit kunnen leggen. Frieda? Wou jij nog iets zeggen?’
‘Ik wil graag terug naar mijn oorspronkelijke vraag,’ zei ze. ‘Wat vindt u nu van Robert Poole?’
‘Ik geloof niet dat ik daar antwoord op kan geven,’ zei hij. ‘En trouwens, wat maakt het uit wat ik van hem vind?’
‘Dat maakt wel degelijk uit,’ zei Frieda. ‘Sommige mensen zouden zeggen dat je iemand niets ergers kunt aandoen dan wat hij u heeft aangedaan.’
‘Nou, u wordt bedankt,’ zei Wyatt. ‘Hebben ze u daarvoor ingehuurd?’
‘Wat mij interesseert,’ zei Frieda, ‘is dat u niet echt boos op hem lijkt te zijn.’
Wyatt was ineens op zijn hoede en zat er ongemakkelijk bij, alsof hij dacht dat Frieda hem in een val wilde laten lopen. ‘Ik weet niet waar u op doelt.’
‘Wat bedoelde u toen u zei dat het gesprek met Poole gecompliceerd was?’
‘Precies wat ik zei.’
Voordat ze verder ging, liet Frieda een stilte vallen, waarin ze Wyatt aandachtig opnam. ‘Ik heb Poole nooit ontmoet,’ zei ze. ‘Ik heb alleen maar over hem gehoord. Maar ik krijg de indruk dat als mensen met hem te maken kregen, ze het gevoel hadden dat hij hen begreep, dat hij wist wat ze dachten. En dat kan een heel ongemakkelijk gevoel zijn.’
‘Ik weet niet waar u het over hebt.’
‘Ik vraag me af,’ zei Frieda, ‘of u niet eigenlijk vond dat het uw verdiende loon was, wat hij met uw vrouw had gedaan. Ik had bijna gezegd “met u”, maar zo voelde u het niet, hè?’ Ze liet weer een stilte vallen. ‘Wat ik me afvraag, is of u niet het gevoel had dat Robert Poole voor uw vrouw zorgde op een manier zoals u dat zelf al een tijdje niet meer deed.’
Wyatt slikte zenuwachtig. Hij had een kleur gekregen. ‘Dat klinkt nogal meelijwekkend.’
‘Ik vind het helemaal niet meelijwekkend,’ zei Frieda. ‘Zou het misschien kunnen dat u helemaal niet boos was toen u erachter kwam wat Poole had gedaan, zelfs niet toen u ontdekte dat Poole met uw vrouw naar bed was geweest? Je wordt als man verondersteld boos te worden op degene die met je vrouw naar bed is geweest, maar dat was u helemaal niet, hè? Of niet alleen maar.’ Wyatt staarde haar wezenloos aan. ‘Ik denk dat u in de war was. Het was natuurlijk vernederend voor u, en misschien had u zelfs wraakfantasieën. Maar ik denk dat u een man bent die nadenkt, en u dacht waarschijnlijk allereerst aan uw huwelijk, aan uw kinderen. Of misschien vroeg u zich af hoe u het zover had kunnen laten komen?’
Toen Wyatt reageerde, was het nauwelijks meer dan eengefluister. ‘Wat wilt u daarmee zeggen?’
‘U was in slaap gesukkeld in uw huwelijk,’ zei Frieda. ‘Robert Poole heeft u iets laten zien. Misschien heeft hij u zelfs wakker geschud.’
‘Ik kon het bijna niet geloven,’ zei Wyatt langzaam. ‘Alsof alles onderuit werd gehaald, alles waar ik in had geloofd.’
‘Hebt u met uw vrouw over dat gevoel gesproken?’
Wyatt haalde zijn schouders op. ‘Een beetje. Ik snap het zelfeigenlijk niet zo goed, dus dan is het voor mij ook moeilijk omer met iemand anders over te praten.’
‘U zou het eens moeten proberen.’
Joll hoestte. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij. ‘Ik weet niet of dit nou wel zo relevant is.’
‘Nee,’ zei Karlsson. ‘Dat ben ik met u eens. Ik denk dat we voor vandaag maar moeten stoppen.’
Toen ze de verhoorkamer uit liepen, gebaarde hij naar Frieda dat ze met hem mee moest lopen.
‘Wat was dat nou?’ zei hij. ‘We hadden hem. We stonden op het punt hem te laten bekennen. Wat gebeurde er nou? Waar was de oude Frieda?’
Frieda keek hem aan met een merkwaardige uitdrukking op haar gezicht. ‘Zou jij niet eens kennis met hem hebben willen maken?’
‘Met wie?’
‘Met Robert Poole.’
Karlsson leek moeite te hebben met spreken. ‘Nee,’ zei hij. ‘Nee. En dat zou jij ook niet moeten willen, Frieda, want hij is dood, en jij zult hem nooit kunnen begrijpen of redden of de loop van de gebeurtenissen alsnog kunnen veranderen.’
Chloë stond klaar. Frieda zag dat ze haar haar had gewassen en een schone witte blouse op haar minuscule zwarte stretchrokje had aangetrokken. Ze droeg geen make-up en zag er kinderlijk en kwetsbaar uit. Van Olivia was geen spoor te bekennen.
‘Tapas, oké?’ vroeg Frieda.
‘Ik eet geen vlees meer.’
‘Dat is goed.’
‘En alleen duurzame vis.’
‘Prima.’
‘Dat zijn er niet veel.’
Het restaurant in Islington was maar een paar minuten lopen, en in stilte wandelden ze ernaartoe. Het had eerder die middag geregend, en de lichtbundels van de koplampen weerkaatsten in de grote plassen. Pas nadat ze aan een gammel tafeltje bij het raam hadden plaatsgenomen, nam Frieda het woord.
‘Ben je vandaag naar school geweest?’
‘Ja. Dat had ik toch gezegd.’
‘Mooi. En ging het goed?’
Chloë haalde haar schouders op. Haar gezicht was wat opgezwollen, dacht Frieda, alsof ze veel had gehuild. Haar armen gingen schuil onder de mouwen van haar blouse, zodat ze niet kon zien of ze zichzelf weer sneed.
Ze bestelden inktvis, geroosterde paprika’s, een Spaanse omelet en groenten. Chloë sneed een inktvisringetje doormidden, en toen nog eens, stak een stukje in haar mond en begon daar traag op te kauwen.
‘Laten we het rijtje afgaan,’ zei Frieda. ‘School.’
‘Wat is daarmee?’
‘Je hebt je schooltoets goed gemaakt, je bent slim, en je zegt dat je dokter wilt worden…’
‘Nee, dat zeg jíj.’
‘Zeg ik dat? Ik dacht het niet, hoor.’
‘Nou ja, de mensen zeggen het. De volwassenen. Mijn vader. De leraren. Je moet alles volgens een uitgestippeld plan doen. Je doet je schooltoets en dan je eindexamen, en dan ga je naar de universiteit en dan krijg je een goede baan. Ik zie mijn hele leven al voor me, als een uitgestrekt stuk asfalt. Maar stel nou eens dat ik dat niet wil?’
‘Wil je het niet?’
‘Ik weet het niet.’ Ze stak haar vork in de helgroene paprika, en het sap spoot eruit. ‘Ik zie het nut er niet van in.’
‘Je hebt een moeilijke tijd achter de rug, Chloë. Je vader is weggegaan…’
‘Je mag zijn naam wel noemen, hoor. Hij heet David en hij is jouw broer.’
‘Oké. David.’ Zelfs nu ze zijn naam noemde, kreeg ze een nare smaak in haar mond. ‘En nu heeft Olivia een nieuwe vriend.’
‘Raad eens waar ze nu is,’ zei Chloë.
‘Bij Kieran, denk ik.’
‘Fout. Nog één keer.’
‘Ik weet het niet,’ zei Frieda, die zich ongemakkelijk voelde bij Chloës verhoor.
‘Bij die accountant of wat hij ook is, die man met wie jij langskwam.’
‘Ik kwam niet met hem langs.’
‘Ik weet heus wel wat er aan de hand is,’ zei Chloë.
‘Wat bedoel je?’
‘Ik weet dat ik nog maar een tiener ben, maar zelfs ik kan zien dat het eigenlijk om jou gaat.’
‘Wat moet ik dáár nou weer mee,’ zei Frieda.
‘Ik zie heus wel hoe hij naar je kijkt. Hij gebruikt mijn moeder om indruk te maken op jou. Wat vind je van hem?’
‘Wat vind jij van hem?’
‘Tante Frieda, je hebt de nare gewoonte om een vraag altijd te beantwoorden met een tegenvraag.’
Frieda glimlachte. ‘Dat is les één in de therapeutenopleiding,’ zei ze. ‘Zo voorkom je dat je zelf in de schijnwerpers komt te staan. Dus wat de patiënt ook tegen je zegt, je hoeft alleen maar te zeggen: “Wat bedoelt u daarmee?” En je bent ervan af.’
‘Maar ik ben geen patiënt. En jij bent er niet van af.’
‘We hadden het over je moeder.’
‘Goed, laten we het over mijn moeder hebben,’ zei Chloë. ‘Ik denk dat het haar niks kan schelen.’
‘Ik denk dat het haar veel kan schelen, Chloë. Maar weet je, behalve jouw moeder is ze ook een vrouw die vindt dat ze erg vernederd is, die zich zorgen maakt over de vraag welke weg ze zelf moet inslaan en die net een nieuwe man heeft leren kennen.’
‘Nou, én? Ze hoort nog steeds mijn moeder te zijn. Zij kan zich niet zomaar gaan gedragen als een tiener. Dat ben ík. Ik krijg er soms de kriebels van. Alsof ik geen vaste grond meer onder mijn voeten heb.’
Dit kwam zo overeen met het gevoel dat Frieda ook bij Olivia kreeg, dat ze even de tijd nodig had om te reageren.
‘Je hebt gelijk. En misschien zouden jij en ik daar met haar over kunnen praten, proberen haar uit te leggen wat jij voelt en een paar basisregels opstellen. Maar je moet haar ook een kans geven om te veranderen. Niet alle deuren dichtslaan. Als ze iets verkeerd doet, zou ze dat best eens kunnen erkennen.’
‘Waarom zou ik haar een kans geven als ze me niet eens ziet staan?’
‘Denk je dat?’
‘Ik denk het niet, ik wéét het. Ze gaat zo op in haar eigen shit, dat ze het bij mij niet ziet. Als ik thuiskom, weet ik nooit wat ik daar zal aantreffen. Soms is ze dronken. Soms zit ze te huilen. Soms is ze hyper en staat ze te popelen om met me te gaan winkelen en belachelijk dure kleren of wat dan ook te kopen. Soms gaat ze tegen me tekeer over papa en zegt ze dat hij een klootzak is. Soms spoelt ze het bad niet eens schoon als ze erin is geweest en zitten er haren in en zo’n smerige zwarte rand. Walgelijk is dat, en dan mag ik alles schoonmaken. Soms maakt ze eten klaar, maar soms vergeet ze dat ook. Soms maakt ze me ’s ochtends wakker om naar school te gaan, en andere keren weer niet. Soms ben ik alles voor haar, en dan knuffelt ze me en zegt ze dat ik haar lieve schat ben of iets dergelijks, en soms snauwt ze me zonder reden af. Soms is Kieran er – en dat is eigenlijk het fijnst. Hij is aardig en rustig, en hij praat met me. Maar zij stelt nooit vragen over school, brieven van school maakt ze niet eens open, en laatst is ze vergeten om naar een ouderavond te gaan – het kan haar gewoon niks schelen.’
Frieda luisterde terwijl Chloë praatte en praatte, alsof ze eindelijk alle sluizen open kon zetten en alle angst en ellende de vrije loop kon laten. Frieda zei niet veel, maar voelde zo’n woede in zich opkomen dat ze zich maar nauwelijks kon beheersen. In stilte maakte ze alvast een plan: ze zou met Olivia gaan praten en haar doordringen van de gevolgen van haar wanordelijke leven voor haar dochter, ze zou samen met Chloë met haar leraren gaan praten en een werkschema opstellen, ze zou – en bij dit laatste onderdeel voelde ze een lichte duizeling, alsof ze in een afgrond keek – met haar broer David gaan praten.
Een kilometer verderop aan Upper Street, in een nieuwe wijnbar die ingrijpend was gerenoveerd op zo’n manier dat het leek alsof er sinds de negentiende eeuw niets aan was veranderd, vulde Harry Olivia’s wijnglas bij. Ze nam een slok.
‘Hij is wel een beetje koud,’ zei ze. ‘Voor een rode wijn.’
‘Volgens mij hoort hij koud geserveerd te worden,’ zei Harry. ‘Maar ik kan voor je vragen of ze hem wat op willen warmen.’
Olivia nam nog een slokje, eigenlijk een flinke slok. ‘Nee, hij is prima. Je zult vast wel gelijk hebben.’
‘Je weet wat ze zeggen, hè: witte wijn wordt altijd te koud geserveerd, en rode wijn te warm.’
‘Nee,’ zei Olivia. ‘Ik wist niet dat ze dat zeggen – ik drink het alleen maar.’
‘Dat is de goede instelling,’ zei Harry. ‘Maar waar ik het eigenlijk met je over wilde hebben, is het volgende.’ Hij legde een map op het tafeltje en schoof die naar haar toe. ‘Ik heb gekeken naar al je rekeningen en naar de nota’s die je met je creditcard hebt betaald. Ik heb een schema voor je gemaakt, met een paar suggesties erbij. Je staat er niet zo slecht voor als je me hebt verteld, en ik heb een paar doorlopende betaalopdrachten gevonden voor diensten waar je geen gebruik meer van maakt. Ik heb enkele brieven voor je geschreven om de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen, dus er zitten wat meevallertjes aan te komen.’
‘Echt waar?’ zei Olivia. ‘Fantastisch. Maar ik moet wel zeggen dat ik me een beetje schaam voor dit alles. Ik denk dat ik mijn zaken jarenlang verwaarloosd heb door brieven niet open te maken, documenten ongezien weg te gooien en er maar het beste van te hopen. En nu ben jij op de hoogte van alles wat ik geheim wilde houden en waar ik me voor schaam.’
‘Dat is mijn werk,’ zei Harry. ‘Soms denk ik weleens dat je als financieel adviseur een ouderwets soort priester moet zijn. Je klant of je parochiaan moet alles bekennen, al zijn zonden, alles wat hij had moeten doen maar heeft nagelaten, al zijn uitvluchten, en dan…’
‘En dan geef je me absolutie?’ zei Olivia.
Harry glimlachte. ‘Ik kan laten zien dat het allemaal wel meevalt als je eenmaal opening van zaken geeft en alle cijfers er liggen. Dat je de dingen geheim wilt houden is de oorzaak van de problemen: dat je zaken niet onder ogen wilt zien.’
‘Maar ik ben wel heel erg,’ zei Olivia. ‘Je hebt zoveel voor me gedaan, en ik heb niet… ik kon niet…’
Ze begon te blozen en probeerde haar verwarring te verbergen door een nog grotere slok wijn te nemen.
‘Dat geeft allemaal niks,’ zei Harry. ‘Dat zei ik meteen al. Frieda betaalt dit, en onder ons gezegd: ik doe het tegen gereduceerd tarief.’
‘Ik snap niet hoe je hier als financieel adviseur je brood mee kunt verdienen, als je het steeds maar doet als vriendendienst.’
‘Het is voor mijn zus. Zij heeft Frieda geholpen, en ik help Tessa.’
‘Ik wist niet dat Tessa zo goed bevriend was met Frieda.’
‘Ze kennen elkaar nog maar kort,’ zei Harry. ‘Maar Frieda is iemand met wie iedereen goed overweg kan.’
Olivia glimlachte veelbetekenend. ‘Ja, hè?’ zei ze.
Harry lachte. ‘Ik bedoel er verder niks mee, hoor,’ protesteerde hij. ‘Echt niet.’
‘Ja, ja,’ zei Olivia. ‘Dat neem ik van je aan. Maar wat vind je eigenlijk van mijn schoonzus? Ze intrigeert je, hè? Geef het maar toe.’
Harry stak zijn handen op. ‘Natuurlijk, ik geef het toe. Sinds ik Frieda heb leren kennen, heb ik haar regelmatig gesproken, maar ik weet nog steeds niet wat haar drijft.’
‘En je denkt dat ik het wel weet?’
‘Het was niet te vermijden dat ik te weten zou komen dat je getrouwd bent geweest met Frieda’s broer en dat jullie volgens mij niet op vredelievende wijze uit elkaar zijn gegaan…’
‘Dat kun je wel zeggen, ja.’
‘Toch is Frieda jou blijven steunen, in plaats van haar broer.’
Olivia pakte haar glas, maar zette het weer neer zonder eruit te hebben gedronken. ‘Misschien vindt ze het nodig om haar nichtje een beetje in de gaten te houden. Ik ben niet altijd de meest stabiele moeder ter wereld.’
‘En haar broer?’
Olivia liet haar vinger over de rand van het glas rondgaan. ‘Het is mij nooit gelukt een glas op deze manier te laten zingen,’ zei ze, en ze keek nadenkend, zoals iemand die te veel heeft gedronken dat doet. ‘Frieda heeft een gecompliceerde relatie met haar familie.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Waarom vraag je het haar zelf niet?’
‘Ik krijg de indruk dat ze niet erg gesteld is op vragen over haar privéleven.’
‘Toen ik haar pas kende, was ik bang voor haar,’ zei Olivia. ‘Als ze naar me zat te kijken en te luisteren, had ik soms het gevoel dat ze dwars door me heen keek en alles van me wist, al die dingen waarvan ik wilde dat niemand ze wist. Net als bij jou, toen je al mijn papieren en bankafschriften onder ogen kreeg, die ik altijd voor iedereen verborgen had gehouden. Ik heb me destijds zelfs weleens afgevraagd of ze me minachtte. Maar toen David bij me wegging en mijn wereld zo’n beetje instortte, hebben veel mensen van wie ik dacht dat ze vrienden waren me links laten liggen, terwijl Frieda er wel voor me was. En dan was ze weliswaar soms sarcastisch of heel stil, zoals zij dat kan, maar ze deed wel wat nodig was. Doorgaans.’
‘Waarom doet ze dat werk voor de politie?’ vroeg Harry. ‘Er is al een keer geprobeerd haar te molesteren en er wordt in de krant over haar geschreven. Waarom doet ze zichzelf dat aan?’
Olivia nam nog een grote slok wijn, en Harry vulde haar glas nog eens bij. ‘Bedankt. Doe je dit altijd met je klanten? Ik hoop van niet. Nou ja, waar het om gaat, is dat als ik eenmaal besluit om iets te doen, ik weet dat het me zal lukken, dat het niet te veel van me zal eisen en dat ik er geen verdriet van zal hebben. Als je Frieda wilt begrijpen, kun je het beste naar mij kijken en je dan precies het tegenovergestelde voorstellen. Ik weet niet waarom Frieda die dingen doet, en als ik hoor dat ze iets doet, begrijp ik nooit waarom ze het doet. Ik weet niet waarom ze mij helpt, en ik begrijp helemaal niet waarom ze bereid is om zich van alles te laten welgevallen om te proberen Chloë op het rechte pad te houden.’ Nog een slok wijn. Haar stem begon nu wat slepend te klinken, alsof haar tong net iets te groot was voor haar mond. ‘Om maar wat te noemen. Wat wilde ik ook weer zeggen?’ Ze zweeg even. ‘O, ja. Het krantenartikel. Toen ik het had gelezen, dacht ik dat als het om mij was gegaan, ik wel door de grond had willen zakken. Terwijl Frieda… nou ja, Frieda heeft iets van een das of een hermelijn. Als je ze te na komt, worden ze gevaarlijk, en dan… Nou, ik overdrijf. Ik doe net alsof ze een wild dier is. Maar ze is wel koppig, en ze kan haar zin doordrijven. Op een goede manier dan. In negenennegentig procent van de gevallen. Of vijfennegentig.’
Harry zweeg even. ‘Volgens mij heeft Frieda geheimen,’ zei hij. ‘Een verborgen verdriet waar ze aan lijdt. Snap je wat ik bedoel?’
Nu viel er een lange stilte. Harry had het gevoel dat Olivia ineens terughoudend was en hem liever niet aankeek. ‘Het lijkt erop dat je weet wat ik bedoel,’ zei hij. ‘En zoals je aan me kunt merken, ben ik verliefd op haar. Ik zou het graag willen weten.’
Nu keek ze wel op.
‘Je weet wat er gebeurd is met haar vader?’
‘Nee,’ zei hij. ‘Nee, dat weet ik niet.’
Toen Beth klaar was met de foto’s, waren er nog zijn aantekeningen. Ze besloegen vele pagina’s, en in het begin viel het haar zwaar om te begrijpen wat ze las. Soms leken het korte verhalen en dan kreeg ze weer de indruk dat het lijstjes waren – lijstjes van vreemde zaken. Oefeningen om af te vallen, en dan weer planten en adressen waar die te krijgen waren. Sommige dingen waren keurig afgevinkt of doorgehaald. Er stonden ook getallen, maar daar begreep ze helemaal niets van, en na een tijdje deed ze daar ook geen moeite meer voor, al had ze wel gezien dat het soms lange getallen waren en dat er een pondteken voor stond. Stukje bij beetje begon het tot haar door te dringen dat datgene wat ze las betrekking had op verschillende mensen. En die hadden namen, adressen, geboortedata, familieleden, banen.
Hij had ook aantekeningen gemaakt over haar ouders: hij had genoteerd waar ze wel of juist niet van hielden, hun hobby’s, de goede doelen waar ze geld voor stortten, de evenementen die ze bezochten. Hetzelfde had hij zelfs gedaan voor haar zussen. Hij had een plattegrond getekend van het huis en de tuin, met zelfs achteraan de schuur waar haar moeder cello speelde en haar vader zijn verfspullen bewaarde. Ze besefte nu pas hoe goed hij naar haar had geluisterd, en ze kreeg tranen in haar ogen nu ze wist dat hij aan haar had gedacht en zich om haar bekommerde, al leek hij zo afstandelijk. Hij had dit voor haar achtergelaten als een geschenk, dacht Beth. Wat een moeite had hij voor haar gedaan – maar waarom? Ze bleef naar de aantekeningen staren totdat ze voor haar ogen begonnen te dansen en ze er duizelig van werd. Ze begreep dat ze op zoek moest gaan naar eten, dat ze moest aansterken.
Ze kroop door het luik naar buiten en schuurde daarbij met haar wang langs de ijzeren rand. Ze was al een tijdje niet buiten geweest, en ze was stijf, alsof haar lichaam hard en krom was geworden. Ze dwong zichzelf om wat sprongetjes te maken en voelde de pijn in haar borst steken en in haar schedel op en neer stuiteren. Net als de tennisballen die ze vroeger op haar racket liet stuiteren; dan telde ze het aantal keren en probeerde ze haar eigen record te breken. Wanneer was dat geweest? Bijna zag ze haar dikke kinderknieën en de gele zon als een eierdooier in de lucht weer voor zich, maar toen werd alles weer vaag, donker en aftands, het water was olieachtig, en als ze liep, glibberde ze over het modderige pad.
Toen kwam ze bij een boot waarvan ze wist dat die bewoond was. Ze was niet voorzichtig genoeg, maar misschien kon het haar ook niet meer zoveel schelen, omdat hij weg was en alles voorbij was; ze moest alleen dat ene nog doen voor hem. In zijn naam. Als een discipel.
De lichten waren uit, en de boot leek verlaten. Aan dek stonden een paar fietsen, en toen ze aan boord klauterde, rammelden de kettingsloten. Ze bleef even muisstil platgedrukt op het ijskoude natte hout liggen, maar er kwam niemand. Ze trok aan het luik, dat krakend openging, en ze liet zich in het knusse interieur van de boot zakken. Het was hier veel mooier dan in haar boot. Het was er warm en netjes opgeruimd, er hing een lekkere geur van schone lichamen en vers eten. Je zou het een thuis kunnen noemen. Haar boot kon je eigenlijk geen thuis noemen. Het was een hol. Een vochtig, donker hol. Er was buiten nog genoeg licht om de contouren van de dingen te zien, en ze liep naar de kleine koelkast en trok die open. Melk. Die haalde ze eruit. Smeerbare boter. Twee volkorenbroodjes. En er lag een halve kip in krimpfolie. Een halve kip. Een gouden vel. Dikke pootjes. Het water liep haar in de mond, ze pakte de kip, scheurde er een stuk af, stopte dat in haar mond en slikte het bijna zonder te kauwen door. Het bloed steeg haar naar het hoofd, en ze dacht even dat ze zou gaan overgeven. Ze trok er nog een stuk af en propte dat ook naar binnen. Haar gescheurde lip deed pijn, net als haar keel, en haar maag kromp ineen.
Plotseling klonk er door de dichte deur een geluid vanuit de voorkant van de boot. Ze verstijfde, maar de angst raasde en denderde door haar lichaam heen. Er klonk geneurie. Daar was iemand. Een paar meter verderop. Waarschijnlijk op het toilet of zo. Straks zou er iemand hier komen en haar aantreffen met haar mond vol kip. Ze zouden de politie bellen. En dan was alles voorbij. Afgelopen. Mislukt.
Ze pakte de kip en de melk, stopte het kuipje boter in haar zak, klemde het plastic zakje met de broodjes tussen haar tanden en probeerde met één hand door het luik naar buiten te klauteren. Maar haar schoenveter raakte vast; ze rukte haar voet omhoog. Het neuriën hield op. Ze trok zich omhoog en liep struikelend over het houten dak en sprong op het pad, waarbij de kip in de modder viel. Ze raapte hem op en liep door, hijgend en met de plastic zak nog tussen haar tanden. Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft. Ze wurmde zich door een dikke heg die over het pad heen groeide, voelde de doornen langs haar handen strijken, en toen ze neerhurkte ook in haar nek en haar gezicht. Op het dek van de boot tekende zich een donkere gestalte af, die om zich heen keek. Een zaklantaarn floepte aan, een lichtbundel zwenkte om de gestalte heen. Ze zag de straal over het water gaan, langs de bouwvallen aan de andere kant van de weg, over de heg. Ze voelde het licht in haar ogen, deed ze dicht en hield haar adem in.
Het licht ging uit. De gestalte verdween. Ze wachtte. Haar enkel klopte. Ze nam de zak met broodjes uit haar mond en legde die voor zich neer. Ze rook de kip, en die geur maakte haar zowel misselijk als opgewonden. Ze wist niet hoe lang ze had gewacht, maar uiteindelijk kroop ze weer het pad op en strompelde naar haar boot, met haar buit in haar handen geklemd.
Het was haar gelukt. Nu had ze eten en kon ze zorgen dat ze sterk genoeg werd om het verder te klaren. Hoe het daarna zou gaan, deed er niet toe. Ze zou in elk geval haar belofte aan hem hebben gehouden. Ze propte weer een stuk kip in haar mond, kauwde erop en voelde het gruis en de modder die eraan kleefden. Ze was zijn trouwe soldaat, zijn dienares, zijn geliefde.