40
‘Ik ben blij dat je belt!’
Frieda keek vanuit haar spreekkamer in het appartementencomplex naar het braakliggende landje aan de overkant van de straat. Waar de bulldozers hun werk hadden gedaan, schoten alweer plukjes gras en struikjes omhoog. Kinderen renden over de open vlakte heen en weer. Een vrouw met een pluizig hondje aan een riem wurmde zich door het gat in de omheining en liep op haar gemak het landje op, alsof het een park was.
‘Mooi zo. Maar eigenlijk bel ik zakelijk.’
‘O. Nou, beter dan helemaal niet,’ zei Harry beteuterd.
‘Ik zou graag in de komende dagen een keer bij Olivia thuis met je willen afspreken om haar financiën te regelen. Volgens mij heeft ze al jaren geen belastingaangifte gedaan en heeft ze daarvan ook niks bijgehouden. Het is een behoorlijke puinhoop. Ik had gedacht dat als jouw zus haar juridische kwesties nou eens gaat uitspitten, jij je ondertussen op haar financiën kunt werpen.’
‘Vanavond?’
‘Dan al?’
‘Ik heb een vergadering in de buurt van Old Street, en daarna zou ik meteen kunnen komen. Om een uur of zes?’
‘Echt?’ vroeg Frieda weifelend. Ze had zich voorgenomen om na haar laatste patiënt meteen naar huis te gaan en de lang verbeide avond in haar eentje door te brengen.
‘Als je schoonzus dan ook kan, natuurlijk.’
‘Ik zal haar meteen bellen.’
‘En als je zin hebt, zou je me daarna kunnen uitnodigen om samen een glas wijn te gaan drinken.’
‘Oké, ik geef me over.’ Ze glimlachte en legde de telefoon neer. Die ochtend had ze een e-mail van Sandy ontvangen. Hij zou voor twee weken naar Engeland komen, had hij geschreven: zijn zus ging trouwen. Het feest werd gehouden in Lauderdale House in Highgate, waar Frieda en hij een keer samen waren geweest. Hij wilde haar zien. Heel graag. Ze had de e-mail gelezen en toen gewist. Maar ze kon natuurlijk alsnog reageren. Ze kon alsnog ja zeggen. Of ze kon nee zeggen – nee, die periode in mijn leven heb ik afgesloten; ik kan me goed voorstellen dat ik verderga zonder jou.
En nu, even voor zessen, was ze dus weer hier, in het huis van Olivia. Kieran, de boekhouder van de begrafenisonderneming, was er ook. Hij zat aan de keukentafel achter een grote hoop scherven op een krant, met ernaast een tube secondelijm en een stuk roze schuurpapier. Frieda keek hoe hij geduldig de stukken aardewerk aan elkaar paste, met zijn bril op het puntje van zijn neus en een geconcentreerde blik op zijn gezicht. Hij was gelukkig, dacht ze, nu hij zo opging in zijn bezigheden.
‘Hij repareert al mijn favoriete kapotte aardewerk,’ zei Olivia uitbundig. ‘Tessa gaat na hoe het met mijn alimentatie zit, jouw nieuwe vriend Harry doet de belastingen en Kieran maakt van mij weer een heel mens.’
‘En wat doe jij?’ vroeg Frieda, geïrriteerd door Olivia’s opgetogenheid. Kennelijk veronderstelde ze dat er altijd wel iemand zou zijn die de puinhoop opruimde die zij ervan maakte.
‘Ik? Wijn inschenken? Nee? Thee, dan?’
‘Thee zou lekker zijn.’
‘Tessa komt ook. Had ik je dat al verteld?’
‘Nee.’
‘Ze komt alleen een formulier afgeven dat ik moet tekenen of zo. Weet je dat die vrouw letterlijk mijn leven heeft gered?’
‘Dat is misschien een beetje overdreven. Waar is Chloë?’
‘Uit met vrienden, denk ik. Ik heb haar niet gezien.’
‘Het is woensdag.’
‘Ja, én?’
‘Gaat ze wel vaker uit als ze de volgende dag naar school moet?’
‘Frieda, ze is zeventien. Wat deed jíj toen je zeventien was?’
Er werd aangebeld, en Frieda ging opendoen. Voor de deur stonden Harry en Tessa, en weer viel het haar op hoeveel ze op elkaar leken. Harry droeg een donker pak en een lichtgroen overhemd en keek ernstig. Hij glimlachte naar Frieda, wat zijn gezicht zachter maakte, maar hij begroette haar niet met zijn gebruikelijke uitbundigheid. Tessa knikte Frieda toe en hield een dikke bruine envelop omhoog.
‘Ik laat dit even door Olivia ondertekenen en dan ga ik weer,’ zei ze.
‘Aardig van je dat je daar persoonlijk voor meekomt.’
‘Ik kwam hier min of meer langs,’ zei Tessa. ‘Het leek me wel zo makkelijk, en zo gaat het allemaal hopelijk ook wat sneller.’
Olivia vroeg vanuit de keuken of er koffie moest komen of iets sterkers. Alles moest voor haar altijd persoonlijk zijn, dacht Frieda. Mensen konden voor haar niet gewoon notaris of financieel adviseur zijn, ze moesten ook meteen vrienden zijn en getuigen van haar persoonlijke drama’s. Ze kuste Tessa, pakte toen Harry’s hand in haar beide handen en hield die langer vast dan nodig was. Ze stelde hen beiden voor aan Kieran, die knikte, bloosde en zich weer over zijn precisiewerkje boog. Ze zette breeduit haar handtekening op de formulieren die Tessa haar aanreikte, en toen kuste ze haar nogmaals, nu ten afscheid.
Ze wendde zich tot Harry. ‘Hoe pakken we dit aan? Ik heb geprobeerd alle oude bankafschriften en nota’s te verzamelen, maar ik moet je waarschuwen dat ik alles vreselijk op zijn beloop heb gelaten.’
‘We kunnen deze twee het beste maar alleen laten, naar je huiskamer gaan en dan een beetje orde op zaken stellen,’ zei Harry ernstig. ‘Het zal wat tijd kosten. Ik zal om te beginnen kijken wat er moet gebeuren, en dan zetten we alles op een rijtje en kunnen we zien hoe het ervoor staat. Alles wat je hebt bewaard, is meegenomen, en ik zal proberen de gaten te vullen. Ik ga een systeem voor je maken, waar je in het vervolg voldoende houvast aan moet hebben. Oké?’
‘Ik heb nu al het gevoel dat ik in goede handen ben,’ zei Olivia, en ze keek stralend naar hem op. Frieda vroeg zich af of ze misschien nieuwe medicijnen had.
‘Mooi,’ zei Harry.
Frieda keek of ze een zweem van spot of minachting aan hem kon ontdekken, maar dat was niet het geval. Hij stelde zich eerder op als een arts tegenover een patiënt dan als een financieel adviseur tegenover zijn klant.
‘Prima!’ riep Olivia. Ze pakte de wijnfles van tafel en zocht een glas.
‘Voor mij alleen thee,’ zei Harry. Hij keek Frieda even aan. ‘Ben je hier straks nog, als we klaar zijn?’
‘Het hangt ervan af hoe lang jullie nodig hebben.’
‘Ik zou zeggen ongeveer een uur.’
‘In dat geval ben ik hier nog.’
‘Mooi. Ik heb je namelijk wat te vertellen.’
Frieda hielp Kieran met het lijmen van het aardewerk. Een paar stukken herkende ze: de oude Indian Tree-schotel uit het servies van haar grootmoeder. David moest het geërfd hebben, en via hem was het kennelijk in handen van Olivia gekomen, wat een risico inhield. Bij de witte porseleinen theepot had Kieran vakkundig het oor weer op zijn plaats gezet en het lijmrandje dat na het drogen overbleef weggeschuurd. Ze herinnerde zich – of meende zich te herinneren – dat haar moeder er thee uit had geschonken. Het gaf haar een vreemd gevoel om de brokstukken daar op Olivia’s rommelige tafel te zien liggen, maar het had ook iets troostends om te zien dat Kieran ze weer aan elkaar lijmde. Hij voelde dat ze naar hem zat te kijken, en keek op. ‘Het geeft bevrediging,’ zei hij. ‘En het is rustgevend.’
Frieda bedacht dat hij voor een man die van rust hield met Olivia wel een heel onrustige partner had gekozen, en dat moest hij gevoeld hebben, want ineens zei hij: ‘Olivia is goed voor me.’
‘Daar ben ik blij om,’ zei Frieda. Ze excuseerde zich en ging de gang op om Chloë te bellen. De telefoon ging talloze keren over, en na verloop van tijd klonk haar voicemail. Ze verbrak de verbinding, maar net toen ze haar telefoon uit wilde zetten, begon die in haar hand te trillen.
‘Frieda?’
‘Ja. Waar ben je, Chloë?’
‘Hoe bedoel je, waar ben je?’
‘Ik bedoel: waar ben je?’
‘Ik ben thuis. Hoezo?’
‘Thuis?’
‘Is er iets?’
‘Ik dacht dat je weg was.’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Dit is belachelijk. Ik hang op, hoor.’
Ze rende de trap op en klopte op Chloës deur, waarna die op een kier openging en het verbijsterde gezicht van Chloë verscheen.
‘Wat nou! Frieda? Ik snap er niks van.’
‘Ik was beneden. Ik ben hier al vanaf zes uur. Olivia dacht dat je weg was.’
‘Ja, nou ja.’
‘En je was aldoor hier.’
‘Ja.’
‘Waarom heb je Olivia niet laten weten dat je thuis was?’
‘Ze heeft het me niet gevraagd. Ik dacht dat het haar niet zou interesseren.’
‘Wanneer ben je uit school thuisgekomen?’ Frieda keek naar het stuurse gezicht van haar nichtje. ‘Ben je wel naar school geweest?’
‘Ik had hoofdpijn.’
‘Weet je moeder daarvan?’
Ze haalde haar schouders op. De deur ging een stukje verder open. Frieda wierp een blik in de rommelige kamer. ‘Ben je gisteren wel geweest?’
‘Wat moet dit betekenen? Is dit een verhoor?’
‘Nou, zeg eens?’
‘Misschien niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik had geen zin.’
‘Wanneer ben je voor het laatst naar school geweest?’
‘Maandag. Even.’
‘En Olivia weet hier niets van?’
‘Niet als jij het haar niet vertelt.’
Frieda zweeg. Ze keek naar het opgezwollen gezicht van Chloë en naar de donkere, rommelige kamer.
‘Je gaat morgen naar school,’ zei ze. ‘En morgenavond om zeven uur kom ik je hier ophalen en neem ik je mee uit eten. Dan kunnen we eens praten. Goed?’
Weer haalde ze haar schouders op.
‘Chloë?’
‘Ja-ha.’
‘En beloof je me dat je naar school zult gaan?’
‘Ja.’
‘En neem nu een douche. Trek schone kleren aan, ga aan je huiswerk en kom dan naar beneden om te eten met je moeder. Ja?’
‘Misschien.’
‘Chloë, ik meen het.’
‘Oké. Is hij er?’
‘Kieran?’
‘Ja.’
‘Hij zit in de keuken Olivia’s aardewerk te lijmen. Hoezo? Vind je het niet leuk dat hij er is?’
‘Dan denkt ze zelfs nog minder aan mij.’ Met tegenzin voegde ze eraan toe: ‘Hij is wel oké, hoor. Hij heeft wel aandacht.’
‘Oké. Douchen, huiswerk, eten, morgenochtend bijtijds opstaan – ik bel je om het te controleren – en naar school. En zorg dat je morgenavond om zeven uur klaarstaat.’
Toen ze naar beneden ging, hoorde ze vanuit de huiskamer de hoge, schrille lach van Olivia, gevolgd door de kalme stem van Harry. Toen ze de gang in liep, ging de deur open.
‘Voorlopig zijn we klaar,’ zei Harry opgewekt. ‘Ik vind dat we behoorlijk zijn opgeschoten.’
‘Mooi.’ Ze keek Olivia aan. ‘Chloë zit boven, op haar kamer.’
‘O ja? Raar kind!’
‘Ze moet goed eten.’
‘Kieran kookt.’
‘Voor jullie drieën dan. En besteed een beetje aandacht aan haar.’
Olivia trok een gezicht naar Harry. ‘Zie je nou hoe eng ze is!’
Harry trok zijn jas aan en keek Frieda aan. ‘Ga je nu weg?’ vroeg hij.
‘Ja. We kunnen wel samen gaan. Dag, Olivia,’ voegde ze er nog aan toe, waarmee ze Olivia, die nog iets wilde roepen, de mond snoerde.
Zwijgend liepen ze de straat uit, en toen ze bij de hoofdweg kwamen, zei Frieda: ‘Hier verderop is een café dat wel aardig is.’
Harry bestelde een glas rode wijn voor zichzelf en gemberbier voor Frieda, waarmee ze aan een tafeltje in de hoek gingen zitten. ‘Gaat het wel?’ vroeg hij.
‘Familieperikelen,’ zei ze.
‘Ik dacht al zoiets.’
‘Is het heel erg met haar financiën?’
‘Ik heb het wel erger gezien. Maar daar wilde ik het niet over hebben.’
‘Oké.’
‘Ik heb over jou nagedacht.’ Hij stak zijn hand op voordat ze iets had kunnen zeggen. ‘Niet alleen over mijn gevoelens voor jou, want daar wilde ik niet met je over praten. Ik wil geen enkele druk op je uitoefenen. Ik heb nagedacht over datgene wat je de laatste tijd hebt doorgemaakt. Ik krijg de indruk dat je mensen niet makkelijk in vertrouwen neemt, maar ik weet dat je een moeilijke tijd achter de rug hebt, met alles wat er is gebeurd, en ik vind dat je daarin heel sterk en stevig overkomt. Ik zou je graag willen helpen, als ik kan, al was het maar door iemand te zijn bij wie je kunt aankloppen en met wie je kunt praten.’ Hij leunde achterover en legde in een gebaar van zelfspot zijn hand op zijn voorhoofd. ‘Nou, het is eruit. Het komt niet vaak voor dat ik meer dan één zin achter elkaar zeg zonder ironisch te worden.’
‘Dank je,’ zei Frieda alleen maar.
‘Graag gedaan.’
‘Wat weet jij van een moeilijke tijd die ik zou hebben doorgemaakt?’
‘De klacht die tegen je is ingediend, dat boek, en daarna al die afschuwelijke dingen die in de krant hebben gestaan.’
‘Voor anderen was het erger.’
Hij nam een slokje van zijn rode wijn. ‘En dat jij het lijk van die arme vrouw hebt gevonden.’
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg Frieda.
‘Sorry. Olivia heeft het aan Tessa verteld, en ik heb het weer van Tessa.’
‘Hoe wist Olivia het dan?’
‘Volgens mij van haar dochter. Maar voordat je het vraagt, ik heb geen idee hoe zíj het wist.’
‘Juist ja.’
‘Ik heb je niet bespioneerd, hoor. Ik moest het bijna wel horen.’
‘Dat snap ik.’ Ze keek hem aan, en hij sloeg zijn ogen niet neer.
‘Hoe verwerk je dit allemaal?’
‘Ik weet niet óf ik het echt verwerk.’ Ze liet haar glas ronddraaien. ‘Ik ga ermee om als met de winter. Rug recht, gewoon doorgaan en maar hopen dat het gauw lente wordt.’
Zo deed ze het inderdaad, dacht ze: dat was de manier waarop Frieda Klein overleefde, hoewel ze dat haar patiënten of haar vrienden nooit zou aanraden.
‘Je doorstaat het allemaal.’
‘Ik probéér het te doorstaan.’
‘En als je dat niet kunt?’
‘Ik heb geen keus.’
Was dat waar? Ze had in haar leven perioden gekend waarin ze zo door duisternis omgeven was geweest dat ze niet anders dan op de tast haar weg door het leven had kunnen zoeken, in den blinde, zonder hoop en zonder verwachting. ‘Je gaat door omdat je doorgaat.’ Wie had dat tegen haar gezegd? Haar vader, en wat had dat hem uiteindelijk opgeleverd?
‘Mocht je het gevoel hebben dat het niet meer gaat, bedenk dan dat er mensen zijn bij wie je terecht kunt.’
‘Je kent me nauwelijks.’
‘Ik weet voldoende van je.’
Ze pakte haar glas en nam een flinke slok. ‘Het gaat best goed met me. Ik ben alleen een beetje moe.’
‘Door deze zaak?’
‘Voor een deel.’ Ze fronste even haar voorhoofd en ging toen door. ‘Ik kreeg voor het eerst met de politie te maken toen er een kind verdwenen was. Twee kinderen eigenlijk.’
‘Ik weet het,’ zei Harry. ‘Ik heb erover gelezen.’
‘Dat was een misdaad die iedereen wel had willen oplossen. Nu is het anders, met die Robert Poole. Alles wat we van hem weten, is dat hij mensen heeft opgelicht en uitgebuit. Dat was jouw zus opgevallen, maar het lijkt wel alsof zij daarin de enige is. Volgens mij denken de mensen voornamelijk dat hij al die moeite niet waard is. Wat ze het liefste zouden willen, is dat de zaak vanzelf over waait.’
‘En wat betekent dat?’
‘Ik geloof dat ik erachter begin te komen dat ze bij de politie net zo denken als andere mensen. Sommige aspecten van hun werk interesseren hen meer dan andere.’
‘Dat doet me denken aan mijn werkster,’ zei Harry. ‘Ze komt uit Venezuela. Ze houdt van afstoffen en van dingen op stapeltjes leggen. Maar wat ze liever niet doet, zijn die lastige karweitjes als schoonmaken op plekken waar je niet makkelijk bij kunt.’
Frieda glimlachte. ‘In deze analogie zou je kunnen zeggen dat Robert Poole staat voor dat stukje vloer achter de koelkast dat je zelden schoonmaakt, omdat je dan eerst de koelkast moet verplaatsen.’
‘Ik geloof niet dat ik er ooit aan heb gedacht om achter mijn koelkast schoon te maken.’
‘Maar áls je de koelkast verplaatst,’ zei Frieda, ‘zul je daar iets geks vinden, of iets wat belangrijk voor je is en wat je al jaren kwijt was.’
Harry keek verbaasd. ‘Hebben we het nu over schoonmaken of gaat het om iets fundamentelers?’
‘Laten we nu maar ophouden met de analogie van de koelkast.’
Hij legde zijn hand op de hare. ‘Wat er in de krant heeft gestaan over Janet Ferris en Bob Poole, dat vind ik rot voor je. Dat heb je niet verdiend.’
‘Dat vraag ik me af,’ zei Frieda. ‘Maar bedankt. Ik moet nu gaan. Het was een lange dag. Ik ben je echt dankbaar, Harry.’
‘Graag gedaan,’ zei hij zacht. ‘Bel je me?’
‘Ja.’
‘Ik kijk ernaar uit.’
Hij keek toe toen ze opstond van haar stoel, haar jas en haar tas pakte en met haar snelle, besliste tred het café verliet. Buiten liep ze voor het raam langs, maar ze draaide haar hoofd niet in zijn richting. Toen ze weg was, bleef hij nog zitten en nam de tijd om zijn glas leeg te drinken, mijmerend over het beeld van Frieda’s gezicht dat hij nog voor zich zag.