29
‘Beschouw het maar als een dagje uit.’
Yvette reed, Karlsson zat naast haar. Ze waren die ochtend vroeg uit Londen vertrokken, toen het net licht begon te worden, maar op de North Circular Road waren ze in een file terechtgekomen, zodat ze nu pas op de M1 naar het noorden zaten. Het was stormachtig en koud, en de laaghangende bewolking dreigde met regen.
‘Het wordt een lange dag,’ zei Yvette, maar dat kon haar eigenlijk niet schelen. Ze was blij de komende uren alleen met Karlsson te kunnen doorbrengen, hoewel ze ook enigszins nerveus was en zich onbehaaglijk voelde. ‘Eerst naar Manchester en dan door naar Cardiff. Acht uur rijden, als het meezit met het verkeer.’
‘We eten onderweg wel ergens wat,’ zei Karlsson. ‘Ik vond het beter om de gebroeders Orton op dezelfde dag te spreken. Eens kijken wat voor mensen het zijn.’
‘Wat weet je al van hen?’
‘Eens kijken. De oudste, Jeremy – hij is in de vijftig – is financieel directeur van een groot farmaceutisch bedrijf. Zal er wel warmpjes bij zitten. Is getrouwd en heeft twee dochters. Hij woont in Didsbury en ziet zijn moeder niet vaak. Een of twee keer per jaar een dagje of zo. Frieda had een afkeer van hem.’
‘Maar dat heeft ze van veel mensen.’
Karlsson keek naar Yvette. ‘Zij gaat op haar instinct af,’ zei hij. ‘We hebben al genoeg mensen die alles volgens het boekje doen.’
Yvette bleef voor zich uit op de weg kijken; het was gaan regenen. Mensen zoals ik, bedoel je zeker, zou ze willen zeggen, saaie, zwoegende prutsers – maar ze deed het niet. In plaats daarvan vroeg ze: ‘En de jongste?’
‘Robin. Die heeft een wat gevarieerder loopbaan en privéleven. Hij heeft een eigen bedrijfje gehad. Tuinaanleg, staat hier.’
‘Vijvers?’
‘Dat zal wel. Het is in de jaren negentig failliet gegaan, en sindsdien heeft hij van alles gedaan. Nu is hij bedrijfskundig adviseur, wat dat ook mag betekenen. Hij heeft één zoon uit zijn eerste huwelijk en een veel jongere zoon uit het tweede. Woont in Cardiff in de buurt van de baai.’
‘En had Frieda ook een afkeer van hem?’ vroeg Yvette.
‘Hij gaat ook niet vaak op bezoek bij zijn oude moeder. Maar Frieda dacht dat hij de zwakste was van de twee. Niet zo’n bullebak.’
Toen ze bij de M6 kwamen, stopten ze voor koffie en benzine, en tegen elven dirigeerde het navigatiesysteem hen door de welvarender buitenwijken van Manchester. Jeremy en Virginia Orton woonden in een groot, vrijstaand huis aan een met bomen omzoomde straat in Didsbury, met grind op de oprit en tweeauto’s voor de deur, een BMW en een Golf. Uit de schoorsteen kringelde rook, en inderdaad, toen Virginia opendeed en hen voorging de huiskamer in, bleek daar de open haard te branden.
De donkere meubels, het zilveren dienblad waarop de koffie werd geserveerd, de op de vleugel uitgestalde zilveren lijstjes met foto’s van de kinderen in hun schooluniform; het leek Karlsson allemaal iets uit een andere tijd.
Virginia Orton was een kleine, frêle vrouw met een hoofd vol krulletjes. Jeremy daarentegen was een forse man, niet dik, maar robuust gebouwd, als een rugbyspeler, een middenvelder met brede schouders, en hij had een groot, kalend hoofd en grote handen en voeten. Hij droeg een lila overhemd onder zijn colbertje en om zijn pols een glimmend horloge. Met zijn grijze, enigszins uitpuilende ogen keek hij hen achterdochtig aan.
‘Ik had u een halfuur geleden al verwacht,’ zei hij.
‘Files,’ zei Karlsson. ‘Het spijt me dat we u hebben laten wachten.’
‘Dank je,’ zei Jeremy met een knikje naar zijn vrouw, ten teken dat ze kon gaan. Met klikkende hakken op de houten vloer ging ze de kamer uit. ‘Waar gaat het over?’
‘Zoals u weet, leid ik een onderzoek naar een moordzaak.’
‘Ja, ja. Maar waarom komt u hier? Ik zie niet in wat ík daarmee te maken heb. Afgezien van de diefstal, natuurlijk.’
‘We zullen het zo kort mogelijk proberen te houden. Maar ik dacht dat uw moeder degene was die door Poole is bestolen, en niet u.’
‘Vreselijk. Een oude vrouw zo te plukken.’
‘Maar u hebt hem nooit ontmoet?’
‘Natuurlijk niet. Ik zou hem onmiddellijk doorzien hebben.’
‘En ook nooit iets over hem gehoord?’
‘Nee.’
‘Heeft ze u niet verteld dat ze hem reparaties aan het huis liet doen?’
‘Als ze dat had gedaan, zou ik haar gezegd hebben dat ze om offertes moest vragen. Ik ken die beunhazen. En hoe zit het met de mannen die met hem samenwerkten? Kunt u die niet te pakken krijgen?’
‘Dat hebben we natuurlijk geprobeerd. Er is absoluut niks over hen te vinden. Geen namen, geen telefoonnummers, niets.’
‘Het zullen wel Polen zijn geweest.’
‘Wist u dat haar dak lekte?’ vroeg Yvette.
‘Weet ik niet, kan ik me niet herinneren. Maar wat heeft dit allemaal voor zin? Hij heeft haar opgelicht, hij is dood, en zij is er nog goed van afgekomen.’
‘Dus u had geen idee dat ze haar huis liet opknappen,’ zei Karlsson.
‘Nou, het werd dus juist niet opgeknapt, hè? Het was hem alleen maar om ons geld te doen.’
‘Haar geld.’
‘Ons geld, haar geld – het was van de familie.’
‘U wist niet van de klussen en u hebt Poole nooit ontmoet, klopt dat?’
‘Dat klopt.’ Jeremy Orton keek op zijn horloge.
‘Kwam dat doordat u sinds de zomer al niet meer bij uw moeder op bezoek was geweest?’ onderbrak Yvette Karlsson, die haar waarschuwend aankeek.
‘Daar begon die therapeut’ – hij sprak het woord met walging uit – ‘tegen Robin en mij ook al over. Ik weet precies wat ze daarmee wilde zeggen. Maar wij zijn drukbezette mensen. We doen wat we kunnen.’
‘Dus u had ook geen idee dat ze haar testament wilde laten veranderen?’
‘Dat wilde ze niet. Ze was onder de invloed van die man en verkeerde in verwarde toestand.’
‘En dat hij volgens dat gewijzigde testament een derde deel van haar nalatenschap zou hebben gekregen?’
‘Nee, dat wist ik niet. Ik heb het er met ma over gehad. Zo dom zal ze niet meer zijn.’
‘U zult ons moeten vertellen waar u eind januari bent geweest,’ zei Yvette.
‘Pardon?’
‘Voor alle zekerheid,’ zei ze. ‘Kunt u ons vertellen waar u in de laatste tien dagen van januari bent geweest?’
Jeremy Orton staarde eerst haar aan en toen Karlsson en kreeg een knalrood hoofd. ‘Meent u dat?’
‘En het zou goed zijn als u eventueel getuigen had, die kunnen bevestigen wat u zegt. Dan kunnen we het nagaan.’
‘U kunt niet serieus menen dat u mij ervan verdenkt hier iets mee te maken te hebben.’
‘We nemen ons onderzoek serieus, dat is alles.’
Jeremy Orton stond op uit zijn stoel. ‘Virginia!’ blafte hij. ‘Breng mijn agenda!’
Vierenhalf uur later waren Karlsson en Yvette in Cardiff. Het huis van Robin Orton had uitzicht op zee, maar was bescheidener dan dat van Jeremy. Zijn auto stond op straat voor de deur geparkeerd. Zijn vrouw was naar haar werk. De thee werd in bekers geserveerd, niet in kopjes. Er stond geen vleugel, maar aan de muur hingen wel foto’s van zijn kinderen.
Robin Orton was kleiner dan zijn broer. Karlsson vond dat hij eruitzag als iemand die in korte tijd veel was afgevallen: zijn gezichtshuid zat vol plooien, en zijn broek, die werd opgehouden met een zwarte leren riem, slobberde om zijn benen.
Ze werkten dezelfde vragen af, en hij gaf min of meer dezelfde antwoorden. Nee, hij had Robert Poole nooit ontmoet. Nee, het was hem niet bekend geweest dat er aan het huis werd gewerkt. Nee, hij wist niks van een wijziging van het testament, maar als ze zijn mening wilden weten: het was een grof schandaal dat mensen als Poole zich konden indringen in het huis van zo’n oude vrouw. Nee, hij had zijn moeder de laatste tijd niet gezien. Maar wat ging hun dat aan? Mary liep bij hen in Cardiff toch ook niet bepaald de deur plat? En trouwens, ze was altijd al meer geïnteresseerd geweest in Jeremy dan in hem, en als ze echt wilden weten wat hij ervan vond: in plaats van dat geld zomaar aan de eerste de beste schurk te geven die aan de deur kwam, had ze het veel nuttiger kunnen besteden door hem te helpen met zijn nieuwe bedrijf. Oude mensen zouden vrijgeviger moeten zijn – tenslotte had zijn moeder niet speciaal iets nodig. En wat die laatste week van januari betrof: toevallig had hij het grootste deel daarvan in bed gelegen met een heel vervelende griep. Dat konden ze navragen bij zijn vrouw, al zou zij het misschien een verkoudheid noemen – maar ja, daar was ze een vrouw voor. En of ze bij het weggaan de deur alsjeblieft goed achter zich dicht wilden trekken.
‘Wat een walgelijke, afschuwelijke kerels,’ zei Yvette.
‘Je hoeft je nou niet meer in te houden, hoor.’
Ze reden via de M4 terug naar Londen, en inmiddels viel er uit de zwaarbewolkte hemel een gestage regen.
‘Ik wou dat zij hem hadden vermoord, met z’n tweeën,’ zei ze, ‘zodat ze voor lange tijd opgeborgen konden worden. Die arme moeder!’
‘Wou je zeggen dat je denkt dat ze het niet hebben gedaan?’
‘We moeten natuurlijk nagaan wat ze die week hebben gedaan, en dan aan Mary Orton vragen of ze niet bij haar zijn geweest. Maar helaas durf ik er iets onder te verwedden dat ze haar inderdaad sinds de zomer niet hebben gezien. Omdat ze het zo drúk hebben.’
‘Dus ze hadden wel een motief,’ zei Karlsson, ‘maar dat motief kwam eigenlijk te laat.’
‘Ik heb zin in een douche.’
‘En ik in een borrel.’ Hij aarzelde. ‘Wil je er ook een?’
‘Ja!’ zei ze, waarna ze haar gretigheid probeerde af te zwakken. ‘Best wel.’
‘Op één voorwaarde.’
‘En die is?’
‘Dat je niet afgeeft op Frieda.’ Ze wilde protesteren, maar Karlsson onderbrak haar. ‘Jullie moeten samenwerken.’
Ze wist het niet meer. Ze wist niet meer hoe de lente aanvoelde, of de zomer, of zelfs de goudkleurige herfst, die altijd haar favoriete seizoen was geweest. Ze kon zich alleen de winter herinneren, omdat het nu winter was – altijd maar die kou. De bomen kaal, de aarde keihard en vol lelijke, ijzige rimpels, het gras platgeslagen, de rivier bruin, traag en triest, het druppelen van het water uit het plafond, haar wasachtige vingers als ze ’s morgens wakker werd en er spinnenwebben van de vorst op de raampjes zaten, die ze eraf moest krabben met haar nagels. Haar nagels braken af. Een van haar tanden was losgeraakt, alsof haar tandvlees week was geworden.
Ze wist niet meer precies wat hij tegen haar had gezegd. Wat hij haar had opgedragen. Ze zaten ín haar binnenste, zijn woorden, maar ze kon ze niet vinden. Ze rommelde in de laatjes in haar hoofd en vond daar van alles, flarden van herinneringen. Maar die had ze niet meer nodig.
Het leven was versmald tot deze boot, dit moment. Ze wist alleen niet meer waarom.