34

 

 

De vergadering was om zeven uur, toen het buiten nog niet helemaal licht was. Er stond een pot geelbruine thee, waar niemand van dronk, en er lagen krentenkoekjes waar niemand van at – op Yvette na, die verstrooid één keer een flinke hap van zo’n koekje nam en toen opkeek, verbaasd dat ze het had aangedurfd en ook een beetje gegeneerd omdat ze bij het kauwen zoveel geluid maakte, juist op het moment dat ze iets moest zeggen en Jake Newton haar meewarig zat aan te kijken.

Ze legde een schema op tafel, en Karlsson, Frieda en Chris Munster bogen zich eroverheen. Jake zat achterovergeleund op zijn stoel, balancerend op twee poten, en hield zich met zijn wijsvingers op tafel in evenwicht op een manier die Yvette bezorgd maakte en Karlsson irriteerde.

‘We vonden dat we een poging moesten doen om eens op een rijtje te zetten wat hij in het dagelijks leven zoal deed,’ zei Yvette, waarna ze de laatste resten van het koekje doorslikte. ‘Waar ging hij naartoe, wie sprak hij, proberen vaste patronen en eventuele lacunes daarin te vinden.’

‘Ga door.’

‘Het is natuurlijk geen volledig beeld. Daarvoor weten we te weinig, en bovendien ben je afhankelijk van herinneringen. Maar kijk: dit zijn de dagen waarop hij Mary Orton sprak. Die zijn groen gemarkeerd. Voor Jasmine Shreeve hebben we ze rood gemarkeerd, en voor de Wyatts blauw. De dagen dat hij Janet Ferris trof hebben we omcirkeld, en het zal geen verrassing zijn dat er ook dagen ongemarkeerd zijn. Maar er lijkt tamelijk veel regelmaat in te zitten, hè? Meer dan je zou verwachten, bedoel ik – alsof hij volgens een bepaald systeem zijn aandacht verdeelde over de mensen van wie hij iets wilde.’

‘Hm,’ zei Karlsson peinzend. ‘Inderdaad.’

‘Maar het rare is dat er reeksen van dagen zijn waarop hij van de radar verdwenen lijkt te zijn. Zo zijn er om de tien tot veertien dagen steeds drie of vier dagen waarop er geen spoor van hem te vinden is, en voor zover we weten, was hij dan ook niet thuis.’

‘Dus je denkt dat hij dan bij iemand anders was?’

‘Mogelijk. Iemand die we nog niet in het vizier hebben.’

‘Misschien nóg een slachtoffer.’

‘Dat is in elk geval een mogelijkheid.’

‘Is er nog gereageerd op het aanplakbiljet?’

‘Ach, weet je, tientallen mensen hebben zich gemeld met de boodschap dat ze informatie hadden, maar het blijken allemaal doodlopende sporen te zijn.’

‘Hij was toch ook tuinman?’ zei Frieda.

Ze keken haar allemaal aan.

‘Ja, hoezo?’ zei Yvette. ‘Wat heeft dat ermee te maken?’

‘Wat je laat zien, doet mij aan tuinieren denken,’ zei Frieda. ‘Bij tuinieren heb je ook steeds te maken met verschillende ontwikkelingsstadia. Zaaien, planten water geven, vruchten plukken, snoeien. Het lijkt mij dat de mensen die we hebben gevonden voor hem elk in een ander bewerkingsstadium verkeerden. Met sommigen had hij alleen telefonisch contact, of zou hij vermoedelijk contact hebben opgenomen. Dan hebben we het echtpaar in Brixton, dat ons op zijn spoor heeft gezet en waar hij één keer langs is geweest. Verder hebben we Janet Ferris, in wier ogen hij de ideale buurman was, vriendelijk en attent. We hebben Jasmine Shreeve, die blijkbaar wel chantabel was, al had hij dat voor zover we weten nog niet gedaan. En we hebben de Wyatts: hij had geld losgekregen van Aisling, en het lijkt onwaarschijnlijk dat hij niet zou hebben geprobeerd haar nog verder onder druk te zetten. En van Mary Orton, ten slotte, had hij een grote som geld gekregen, terwijl hij ook nog heeft geprobeerd haar over te halen haar testament te veranderen.’

‘Je hebt gelijk,’ zei Karlsson.

‘Als iemand die we nog niet kennen ook in dit rijtje zou passen, iemand met wie hij contact had tijdens de lacunes in ons schema, dan vraag ik me af op welke manier hij of zij in het plaatje past. Was hij klaar met hem of haar? Of was hij nog maar net begonnen? Of was hij met deze persoon in een veel verder gevorderd stadium dan met de anderen? Oplichters zijn er niet altijd alleen maar op uit mensen geld afhandig te maken. Ze houden van macht. Er zijn gevallen bekend van oplichters die er door hun daden financieel helemaal niet beter van zijn geworden; ze ondernemen ook weleens grootse projecten om daar een gevoel van almacht aan te ontlenen.’

Toen zei Chris Munster voor het eerst iets. ‘Wat ik zou willen weten,’ zei hij, ‘is wie die verdomde Sally Lea is.’

 

Het bonken in haar hoofd was overgegaan. En ook de hevige honger was weg, net als de benauwdheid en de duizeligheid. Alles had scherpe contouren. Ze kon weer duidelijk zien, en haar gedachten waren messcherp.

Ze was zijn erfgenaam. Ze zou hem niet teleurstellen.

Ze stond op van het smalle bed met de verkreukelde lakens en de kriebeldeken. Haar kleren zaten haar veel te ruim, en met haar vingers kon ze voelen hoe scherp haar botten waren – haar bekken, sleutelbeen, ribben, polsen, schouderbladen, haar vleugels. Om mee te vliegen. Op school was ze mollig geweest en had ze zachte, ronde heupen gehad. Welgevormd, had haar moeder gezegd. Propje, hadden haar vijanden geschimpt. Nu was ze mager en hard. Een werktuig. Zijn werktuig.

Ze zocht zich een weg langs de lange kast in de boeg van het schip, die in de punt in duisternis eindigde. Hij had gezegd dat ze dat in geen geval mocht doen, en zij had het gezworen – met de hand op het hart. Maar alles was nu anders. De regels golden niet meer, het was gedaan met wachten.

Ze stak haar hand in de kast en haalde het eerste pakje eruit. Het was in plastic zakken gewikkeld tegen het vocht. Ze legde het op tafel. Nog drie volgden. Toen begon ze.

 

Frieda was net op tijd. Ze zou Jack in de hal van het ziekenhuis treffen, bij het rek met de beterschapskaarten, maar hij was te laat. Ze zag hem met een rood aangelopen hoofd haastig door de draaideuren komen. Hij droeg een vreemd samenraapsel van kleren – zijn vrijetijdskleding, dacht ze, of zijn laat-opgestaan-en-moest-me-haasten-kleren: een fluwelen broek met kale plekken die vroeger donkerrood was geweest, een overhemd met bruine en groene geometrische patronen en daaroverheen een vest met rendieren erop, waarschijnlijk een kerstcadeautje van zijn ouders, dacht ze. Hij had maar in een van zijn sportschoenen veters, zodat hij asymmetrisch liep en met één voet over de vloer sleepte om te voorkomen dat de schoen eraf zou vallen.

‘Sorry,’ hijgde hij. ‘Wekker. Openbaar vervoer. Sta je al lang te wachten?’

‘Een paar minuten maar. Niks aan de hand. We hebben niet met haar afgesproken, we gaan gewoon op bezoek. Ik dacht dat je haar wel zou willen ontmoeten, en ik weet dat ze graag bezoek heeft. Daarna gaan we koffiedrinken en kun je me vertellen hoe het met Carrie ging.’

Ze liepen de trap op en door de gang met de bonte muurschilderingen, de rollators en de rolstoelen, en toen via de dubbele deuren de afdeling op. De vrouw met de ouderwetse nachtjapon die legpuzzels maakte was er niet meer, maar verder leek alles min of meer onveranderd. Alleen lag in het bed waarin Michelle Doyce had gelegen nu een heel dikke vrouw, die hen wezenloos aanstaarde.

‘Ze ligt verderop,’ zei de verpleegster, naar een deur wijzend. ‘In haar eentje. Moest van hogerhand.’ Ze trok er haar wenkbrauwen bij op, alsof ze komisch wilde overkomen.

Frieda knikte. ‘Oké.’

De kamer van Michelle Doyce was klein en benauwd en had afbladderende lichtgroene muren. Dat het geen door en door macaber hok was, kwam door het grote raam waardoor het daglicht naar binnen stroomde en dat toegang gaf tot de brandtrap. De ijzeren wenteltrap kwam uit op een binnenplaats, waar Frieda een bijna lege afvalcontainer en verscheidene overvolle vuilnisbakken zag staan. Ze kon zich niet voorstellen dat de patiënten die ze hier had gezien zich via deze trap in veiligheid zouden kunnen brengen. Onder het fonteintje in de hoek zag ze een kakkerlak. Ze opende het raam, pakte het insect met een tissue op en mikte het precies in de afvalcontainer beneden. Jack trok een gezicht.

Michelle Doyce zat in de stoel naast haar bed. Op het nachtkastje lagen een paar papiertjes, drie plastic flessendoppen op een rijtje, een oud pillendoosje met in de vakjes nu pluisjes en haren, vijf puzzelstukjes en een paar kleine stukjes zeep, waarschijnlijk afkomstig uit een afvalbak in de badkamer. Op deze manier zorgde Michelle Doyce ervoor dat ze zich ergens thuis kon voelen, dacht Frieda.

Michelle zette een vinger aan haar lippen toen ze haar naderden. ‘Ze slapen.’

‘We zullen zachtjes doen,’ zei Frieda. ‘Mogen we op het voeteneinde van je bed zitten, of heb je liever dat we blijven staan?’

‘Jij mag gaan zitten, als je voorzichtig doet. Hij kan blijven staan.’

Jack stak zijn hand uit. ‘Ik ben Jack,’ zei hij. ‘Een vriend van Frieda. Ik ben blij u te ontmoeten.’

Michelle Doyce keek naar zijn uitgestoken hand alsof ze niet wist wat er de bedoeling van was, maar toen hij na een moment van gêne zijn arm langs zijn zij liet zakken, boog ze zich voorover en pakte zijn hand, hief die omhoog, bekeek hem nieuwsgierig, ging met haar wijsvinger over zijn eeltplekken, maakte bezorgde geluidjes om een gesprongen adertje en een gescheurde nagel en mompelde wat in zichzelf.

‘Kijk,’ zei ze, en ze draaide zijn handpalm naar boven. ‘Levenslijnen.’

‘Zal ik lang leven?’ vroeg Jack met een glimlach.

‘O nee.’ Ze klopte zacht op zijn hand en liet die toen los. ‘Jij niet.’

Jack keek onthutst, maar probeerde te glimlachen.

‘Ken je mij nog?’ vroeg Frieda.

‘Je hebt ons aan elkaar voorgesteld.’

‘Mijn naam is Frieda. We hebben elkaar gesproken over de man die bij je op de kamer woonde.’

‘Hij is niet meer bij me teruggekomen.’

‘Mis je hem nog?’

‘Waar is hij?’

‘Ze kunnen hem nu geen kwaad meer doen.’

Michelle Doyce knikte. Ze maakte een van haar vreemde gebaren en leek met haar stompe vingers iets in de lucht te schetsen.

‘Wat herinner je je nog van hem?’

‘Zijn hand was niet goed.’ Ze draaide zich om en keek Jack aan met een troebele blik. ‘Erger dan de jouwe.’

‘Alleen zijn hand? Verder niks? Niks aan hem gemerkt?’

‘Wat had ik moeten merken? Ik zorg voor de mensen.’

‘Dat weet ik. Heb je nog iets nodig?’

‘Uiteindelijk.’

‘Waar is je hondje?’

‘Iedereen gaat weg. Havens en rivieren.’

‘Maar je hondje, heeft die je in de steek gelaten?’

‘Dadelijk worden ze wakker.’

Ze wees naar de bruine deken die over de kussens lag.

‘Zit hij daar?’

‘Nu vrienden. Heeft tijd gekost.’

‘Mag ik hem zien?’

‘Beloof je het?’

‘Ik beloof het.’

Oneindig voorzichtig sloeg Michelle een punt van de deken terug. ‘Kijk,’ zei ze trots.

Onder de deken lag niet één zacht speelgoedbeestje, maar twee: het hondje met de hangoren en de knopen als ogen dat Frieda haar had gegeven, en een roze teddybeertje met een rood hart op zijn borst gestikt.

‘Dat is mooi,’ zei Jack. ‘Ze hebben gezelschap aan elkaar.’

‘Hier.’ Michelle tilde het hondje op, stopte het in zijn armen en legde het voorzichtig recht.

‘Hoe kom je aan die andere?’ vroeg Frieda.

Michelle keek haar niet-begrijpend aan.

‘Heeft iemand die voor je meegebracht?’

‘Ik zorg voor haar.’

‘Dat zie ik. Maar hoe kom je aan haar?’

‘Dat weet je nooit.’

 

‘Dus u hebt geen idee hoe Michelle Doyce aan die teddybeer is gekomen?’

‘Dat zei ik, ja.’ De hoofdverpleegkundige sprak luid en nadrukkelijk, alsof Frieda hardhorend of traag van begrip was.

‘Of wanneer ze hem heeft gekregen.’

‘Dat klopt. Geen idee.’

‘Iemand moet haar die toch hebben gegeven.’

‘Het is maar een goedkoop beertje,’ zei de vrouw. ‘Misschien heeft ze het van het bed van een ander gepakt, of misschien had iemand hem weggegooid en heeft ze hem uit een vuilnisbak gepakt. Maar wat kan het u schelen? Zij is er blij mee. Er gaat geen minuut voorbij dat ze niet voor hem zorgt.’

‘Ik moet weten of iemand anders bij haar op bezoek is geweest. Hoe lang bewaart u uw bewakingsvideo’s?’

‘Bewakingsvideo’s?’

‘Ik heb in en om het ziekenhuis camera’s zien hangen.’

‘O, die. Die zijn maar voor de show. Waarvan zouden wij volgens u een echt bewakingssysteem moeten betalen? De zorgkosten zijn al zo hoog. We zijn al blij dat we onze verpleegkundigen en schoonmakers kunnen betalen, dus er is absoluut geen geld voor allerlei modern comfort.’

‘Dus er zijn geen opnamen?’

‘Nee, van hier in elk geval niet. Bij de ingang hangt wel een camera die het doet, maar die slaat zijn opnamen maar voor vierentwintig uur op.’

‘Juist, ja. Dank u.’

 

Jack en Frieda gingen beneden in de kantine zitten, die met zijn twee formica tafeltjes feitelijk slechts een hoek van de hal in beslag nam, naast de winkel waar Frieda het hondje met de knoopogen had gekocht. Een man in overall liep langs met een karretje vol pakken kranten en tijdschriften, die hij op de grond gooide. Frieda bestelde bij de verveeld kijkende vrouw achter het buffet een kop groene thee, en Jack een cappuccino met cacaopoeder erop en een uitgedroogde bosbessenmuffin.

‘Arme Michelle Doyce,’ zei hij. Op zijn bovenlip zat een streep schuim.

‘Ze lijkt me nu veel gelukkiger.’

‘Vanwege die speelgoedbeesten?’

‘Voor haar zijn het geen speelgoedbeesten, maar levende wezens. Ze zorgt voor ze, ze houdt van ze, en zij houden van haar. Dat is tenslotte toch wat we doorgaans allemaal willen.’

‘Ja,’ zei Jack somber.

‘Vertel eens over Carrie. Je hebt haar nu twee keer gesproken, denk ik. Hoe gaat het?’

‘Ja.’ Jack klaarde op. Hij brak een stukje van zijn muffin en stopte dat in zijn mond. ‘Ik was erg zenuwachtig. Net alsof ik moest optreden. Ik had een hele tijd nodig om te bedenken wat ik aan zou trekken, wat niets voor mij is.’

‘Dat is heel gewoon,’ zei Frieda. ‘En hoe ging het?’

‘Een uur voordat ze zou komen, zat ik in mijn kamer in The Warehouse al op haar te wachten. Paz schrok er een beetje van. Carrie kwam ook idioot vroeg. En ook zij was zenuwachtig. Frieda, zodra ik haar zag, schaamde ik me voor mijn nervositeit. Ik had alleen maar aan mezelf gedacht, maar wat zij meemaakte, was veel erger. Toen ze binnenkwam, ging ze op de stoel tegenover me zitten en nam een grote slok water. Ik zei dat ik al wel op de hoogte was van een aantal gebeurtenissen die ze had meegemaakt, maar dat ik ze graag in haar eigen woorden wilde horen. Toen begon ze te huilen.’

‘En wat heb jij toen gedaan?’

‘Ik wilde eigenlijk opstaan en mijn armen om haar heen slaan. Maar je zou trots op me zijn geweest: ik heb niets gedaan.’

Frieda keek hem wantrouwend aan. Was dat sarcastisch bedoeld? ‘En toen?’

‘Ik heb haar een tissue gegeven. Ze hield op met huilen. Ze verontschuldigde zich. Ik zei dat ze zich niet hoefde te verontschuldigen. Ik zei dat ze bij mij alles kon zeggen en elk gevoel kon uiten. Het punt is dat ze niet weet wat ze voelt – of het nu verdriet is of woede of een schuldgevoel of het gevoel vernederd te zijn, of alleen het simpele, trieste feit dat ze geen kinderen heeft, terwijl ze altijd zo graag moeder heeft willen zijn.’

‘Waarschijnlijk dat alles tegelijkertijd.’

‘Ja. En volgens mij is ze er zo aan gewend om de sterkste te zijn en Alan in bescherming te nemen, dat ze nu niet weet wie ze is of wat haar rol zou kunnen zijn. Dat ze weer moet leren wie ze voor anderen is.’

‘Het klinkt alsof het goed is verlopen.’

‘Ik weet nog steeds niet wat dat betekent. De tweede keer vertelde ze, net voordat ze wegging, dat ze had gedacht dat ze met iemand als jij wilde praten, maar dat ze nu inzag dat het beter was om met een man te praten.’

‘Waarmee ze jou bedoelde – dat het beter was om met jou te praten.’

‘Vind je dat vervelend om te horen?’

‘Nee. Dat is niet zo gek.’ Ze nam een slokje thee. De vrouw in de winkel was bezig de pakken met kranten open te snijden en de kranten in de rekken te zetten. ‘Ik wil mijn schatje terug’, was een van de koppen.

‘Ze zei dat ze vroeger een hekel aan je had,’ vervolgde Jack. ‘Dat ze jou de schuld gaf van alles wat er gebeurd was, maar… Frieda? Wat is er?’

Frieda wees naar een van de roddelbladen, de Daily Sketch.

‘O mijn god,’ zei Jack. ‘Gaat het weer over jou? Gewoon negeren. Het is de moeite niet waard om je er druk over te maken.’

‘Ik kan het niet negeren,’ zei Frieda. Ze pakte de krant uit het rek en liep ermee terug naar het tafeltje.

‘Het is geen hoofdartikel,’ zei Jack.

Het hoofdartikel ging over een soapster die aan het afkicken was. Onder op de voorpagina stond een kleiner artikel met als kop: ‘Onbetrouwbare arts had rol in mislukt moordonderzoek’. Ernaast stond een foto van Frieda.

‘Onbetrouwbaar,’ zei Jack. ‘Is dat geen laster?’

‘Ik heb voor het tuchtcollege moeten verschijnen. Misschien is dat al genoeg.’

‘Maar de foto is goed.’

‘Genomen zonder dat ik het wist,’ zei Frieda. ‘Ergens op straat. Ze moeten me gevolgd zijn.’

‘Mag dat wel?’

‘Weet ik niet.’

‘Het is geschreven door ene Liz Barron. Wie is dat?’

‘Ik heb haar gesproken,’ zei Frieda. ‘Ze belde bij me aan.’

‘Wat zei ze?’

‘Niks. En nou even stil. Ik moet dit lezen.’

Frieda nam een slok van haar thee. Ze haalde een paar keer diep adem en dwong zichzelf vervolgens om het artikel woord voor woord te lezen. Ze las het stuk op de voorpagina, en toen ze de pagina omsloeg om verder te lezen, schrok ze. Daar stonden een foto van Janet Ferris en de portretschets die zij zelf van Robert Poole had gemaakt naar de foto van zijn halfvergane gezicht. Ze las het artikel langzaam en geconcentreerd tot het einde door en leunde toen achterover.

‘Wat staat erin?’ vroeg Jack.

‘Lees het zelf maar.’

‘Dat wil ik liever niet. Kun jij het me niet gewoon vertellen?’

‘Goed,’ zei Frieda. ‘Volgens mij gaat het er voornamelijk om dat het ongepast zou zijn dat de politie in een tijd van grote bezuinigingen een psychotherapeut in dienst neemt. En bovendien nog een in opspraak geraakte psychotherapeut. Vooral ook omdat ze al kunnen beschikken over gekwalificeerde deskundigen als dokter Hal Bradshaw.’

‘Is dat die man die op televisie komt?’

‘Dat schrijven ze, ja. En op de een of andere manier hebben ze Janet Ferris weten op te sporen, de buurvrouw van Poole. Zij is ontevreden over de gang van zaken.’ Frieda pakte de krant en zocht de exacte formulering. ‘“De politie neemt het niet serieus genoeg,” zegt ze. “Het lijkt niemand iets te kunnen schelen. Bob Poole was een fantastische man, en hij was onvoorstelbaar gul. Hij bracht altijd cadeautjes mee, volkomen spontaan. We wisselden boeken uit, we hebben zelfs eens een keer schilderijen uitgewisseld. Hij zei dat het net leek alsof we allebei een ander huis hadden gekregen. Dat hebben we natuurlijk teruggedraaid, ik heb alles wat van hem was teruggegeven, ik heb niks meer van hem. Maar ik kan nog steeds niet geloven dat ik hem nooit meer bij me zal horen aankloppen en nooit meer zijn lachende gezicht zal zien. Niemand denkt nog aan hem, maar ik zal hem nooit vergeten.”’

‘Hoe heeft die journalist deze vrouw gevonden?’

‘Ik weet het niet.’

‘En hebben ze Karlsson gesproken?’ vroeg Jack boos. ‘Heeft hij je verdedigd en verteld wat je allemaal hebt gedaan?’

Frieda ging met haar vinger naar het einde van het artikel. ‘“Een woordvoerder van de politie zei: ‘Het is niet ons beleid om uitspraken te doen over lopende onderzoeken, maar dokter Klein speelt hierin geen rol van betekenis. Mochten er mensen zijn die ons informatie willen verstrekken, dan stellen we dat zeer op prijs.’ De woordvoerder zei verder dat het onderzoek nog niet is afgesloten.”’

‘Dat is niet bepaald een aanbeveling,’ zei Jack. ‘Wat krijg jij daar voor gevoel bij, als er zo over je wordt geschreven? Voel je je niet beschadigd?’

Frieda glimlachte. ‘Beschadigd? Word jij nu mijn therapeut?’

Jack keek beschaamd en gaf geen antwoord.

‘Wat zou je dan zeggen, als je mijn therapeut was?’

‘Ik zou je vragen wat voor een gevoel je bij dat artikel hebt.’

‘Dus je zou niet vragen of ik me beschadigd voelde?’

‘Ik zei dat niet als therapeut,’ zei Jack. ‘Maar wat voor gevoel krijg je erbij?’

‘Ik krijg het gevoel dat ik het eigendom ben van iemand anders,’ zei Frieda. ‘En dat bevalt me niet.’

Jack pakte de krant en keek erin. ‘“Agressieve brunette”,’ zei hij. ‘Dat lijkt me niet helemaal juist.’

‘Wat niet? Agressief of brunette?’

‘Allebei niet. En “onbetrouwbaar”, dat slaat nergens op.’ Hij legde de krant neer. ‘Wat ik niet begrijp, is waarom je jezelf dit aandoet.’

‘Nou, dát is een goede vraag,’ zei Frieda. ‘En als jij mijn therapeut was, zouden we daar uitgebreid aandacht aan besteden.’

‘Maar kunnen we er nu dan niet uitgebreid aandacht aan besteden, ook al ben ik niet je therapeut?’

Frieda rommelde in haar tas tot ze haar telefoon vond.

‘Heb je die ooit aan staan?’ vroeg hij.

‘Ik zet hem nu aan,’ zei ze. ‘Ik zet hem aan als ik hem wil gebruiken, en daarna zet ik hem weer uit.’

‘Ik weet niet of je er dan wel goed gebruik van maakt.’

Frieda belde Karlsson.

Hij nam de telefoon op nadat die één keer was overgegaan. ‘Ik heb geprobeerd je te bereiken,’ zei hij.

‘Hoe hebben ze Janet Ferris gevonden?’

‘Je bedoelt die journaliste?’

‘Ja.’

Het bleef stil aan de andere kant.

‘Ben je daar nog?’ vroeg Frieda.

‘Luister eens,’ zei Karlsson, ‘iedereen weet dat de pers contacten heeft bij de politie.’

‘Ik wist het niet,’ zei Frieda. ‘En wat betekent dat?’

‘Het is een grof schandaal,’ zei Karlsson. ‘Maar helaas zijn er mensen bij de politie die informatie lekken. Tegen vergoeding.’

‘Het heeft niet bepaald lang geduurd voordat het op straat lag.’

‘Het is bepaald geen staatsgeheim. En wij worden betaald met belastinggeld. Maar het spijt me. En het spijt me dat de indruk ontstaan is dat we niet veel moeite hebben gedaan om voor je op te komen.’

‘Als Yvette er bezwaar tegen heeft dat ik me met dit onderzoek bemoei, dan heb ik liever dat ze dat tegen mij zegt in plaats van tegen een journalist.’ Weer bleef het stil aan de andere kant. ‘Ik neem aan dat ze het tegen jou wel heeft gezegd. Daar heb ik geen bezwaar tegen.’

‘Zo ligt het niet, Frieda.’

Ze keek even naar Jack, die nogal schuldbewust in de Daily Sketch zat te lezen. Toen hij opkeek, maakte Frieda hem met een gebaar duidelijk dat ze zo klaar zou zijn. ‘Hoe ligt het dan?’

‘Dat artikel is onzin. Wat er over jou in staat is gelul, en dat we de zaak niet serieus nemen, is ook gelul.’

‘Jij en je team worden er belachelijk in gemaakt. En die aanduiding die erin staat…’

‘“Onbetrouwbare arts”.’

‘Ja, dank je.’

Frieda stond op het punt het telefoongesprek te beëindigen toen haar iets te binnen schoot. ‘Ik heb geen goed gevoel overJanet Ferris. Ik zou bij haar langs willen gaan om haar te spreken.’

‘Wat ze tegen die journaliste heeft gezegd is onzin. Trek je daar niks van aan.’

‘Daar gaat het me niet om,’ zei Frieda. ‘Volgens mij heeft ze iemand nodig om mee te praten.’

‘Ze is eenzaam,’ zei Karlsson. ‘Ik denk dat ze een oogje had op Poole. Maar het is niet aan ons om haar handje vast te houden. Wij willen alleen maar weten wie hem heeft vermoord.’

‘Ik zal in mijn eigen tijd naar haar toe gaan,’ zei Frieda. ‘Wees maar niet bang, ik zal het niet in rekening brengen.’ Ze zette haar telefoon uit en stopte hem weer in haar tas.

‘Het was fijn je weer te zien, Jack,’ zei ze. ‘Maar nu moet ik iemand anders spreken.’

‘Je gaat toch niet naar die journaliste toe om haar dood te schieten, hè?’ zei Jack. ‘Doe dat nou niet, ze is het niet waard.’

Frieda glimlachte. ‘Het was interessant, zoals ze het aanpakte,’ zei ze. ‘Eerst deed ze alsof ze graag vriendschap met me wilde sluiten. Toen wilde ze dat ik mijn kant van het verhaal zou vertellen. En ten slotte bedreigde ze me. En zoals je merkt, ben ik het al aan het vergeten. Maar ik hoop voor haar dat ik niet de enige ben die op de kant staat als ze dreigt te verdrinken.’

‘Je zou er evengoed wel in duiken en haar redden,’ zei Jack. ‘Ik weet dat je dat zou doen.’

‘Maar dan alleen om háár schuldgevoel te vergroten,’ zei Frieda.

‘Dat zou je niet lukken. Ze zou toch weer een stuk over je schrijven waarin een verkeerd beeld van je wordt geschetst.’

Frieda dacht even na. ‘Misschien dat ik haar dan toch zou laten verdrinken.’