13

 

 

Iets na zeven uur de volgende ochtend stond Frieda bij de deur van een goed verlichte kelderruimte in het politiebureau. Het was een vertrek zonder ramen, het was er koud en er hing een grondlucht met een zweem van verval en verrotting. De geur was afkomstig van het afval uit de steeg, dat hier duidelijk met zorg op de grond was uitgespreid, elk voorwerp op een eigen plekje.

‘Je wilde het zien,’ zei Karlsson.

‘Iets gevonden?’

‘Kijk zelf maar.’ Hij ging naar binnen, en Frieda liep achter hem aan. ‘We hebben natuurlijk gezocht naar zaken als sporen van menselijk bloed en ander lichaamsvocht, maar zelfs als die er waren geweest, zouden ze door de regen allemaal weggespoeld zijn. Als het lijk daar in de steeg gelegen heeft, moet dat inmiddels zo’n twee weken geleden zijn geweest. En het zou natuurlijk leuk zijn geweest als we de ontbrekende vinger hadden gevonden.’

‘En was er niks anders?’

‘Zoals wat? Een portemonnee vol visitekaartjes of een sleutelbos met een adreslabel eraan of zo? Nee, we hebben een lijst van alle voorwerpen.’ Hij zwaaide met een vel papier. ‘De jongens zijn heel ijverig geweest. Ze hebben zelfs alles in categorieën ingedeeld.’ Hij keek op het papier. ‘Aluminium bakjes met resten zoetzure kip, dat soort dingen. Hier. Een aandenken voor jou. Om negen uur gaan ze het allemaal in vuilniszakken stoppen – al die moeite alleen maar om van dat afval weer vuilnis te maken.’

Frieda bekeek de lijst: resten van één dode kat minus de staart, achtenveertig injectiespuiten, twee vuile luiers, zeven condooms… Ze liet haar blik door het vertrek gaan, geobsedeerd door het vreemde feit dat hier duidelijk sprake was van een forensisch onderzoek naar alledaags afval. Ze draaide zich om naar Karlsson. ‘Dus dat is alles?’

‘Wat Crawford betreft is de zaak gesloten. Ik ben nu een lelijk geval van huiselijk geweld aan het onderzoeken,’ zei Karlsson bij wijze van antwoord. ‘De arme vrouw heeft drieënzestig hechtingen doordat er meerdere malen een kapotte fles in haar gezicht is geduwd, vier gebroken ribben en een ernstig gekneusde nier. Het is de derde keer in anderhalf jaar dat ze gewond is geraakt, en tot nu toe heeft ze elke keer de aanklacht weer ingetrokken en is ze teruggegaan naar die aardige man van haar. Ik probeer haar ervan te overtuigen dat ze deze keer voet bij stuk moet houden.’

‘Ik wil je niet langer ophouden. Kun je me misschien een paar minuten alleen laten, zodat ik wat kan rondkijken?’

‘Zodat je iets kunt vinden wat wij over het hoofd hebben gezien?’

‘Ik ben hier nu toch.’

‘Je gaat je gang maar. Laten ze me bij de receptie maar oppiepen als je klaar bent.’

Karlsson ging weg, en Frieda deed de deur achter hem dicht. Ze trok haar jas uit en legde die met haar sjaal en schoudertas op een metalen stoel, maar haar handschoenen hield ze aan. De eerste categorie was de grootste: bedorven etenswaren. Er lagenkippenbotjes met restjes vlees; klokhuizen; resten van broodjes waarin bij sommige de tandafdrukken nog zichtbaar waren; aluminium bakjes met verschillende soorten onbeschrijflijk smerige vette smurrie; een hoopje papperige, rotte tomaten; enkele stukjes chocola; een grote hoeveelheid slappe, grijze patatjes besmeurd met tomatenketchup; iets wat er in Frieda’s ogen uitzag als halfvergane stukjes gepaneerde vis; stukken taart in uiteenlopende staat van verrotting. Ze bekeek het allemaal snel en liep toen door naar de volgende categorie, die van de verpakkingen: chipszakjes; sigarettenpakjes; snoeppapiertjes; oude plastic zakken; bierblikjes; colablikjes; ciderblikjes; lege wodka- en wijnflessen; piepschuimen bekers. Vervolgens was er kleding: een slipper van een kind; twee sportschoenen met loszittende zolen; een blouse van Marks and Spencer die ooit wit moest zijn geweest en waaraan een hele mouw ontbrak; een wollen sjaal met iets eraan wat naar hondenpoep rook; een grauwe bh; sportsokken met versleten hielen. Frieda liep door: luiers en condooms; injectiespuiten; dode, staartloze kat; niet herkenbaar, morsdood knaagdier met ingewanden die er half uit lagen; kranten en tijdschriften, de oudste daterend van 23 januari; folders van voorstellingen en afhaalrestaurants; stukken gebroken aardewerk, waaronder een bijna onbeschadigde kom met een Indiaas boommotief dat Frieda deed denken aan haar oma; batterijen; de roestige behuizing van een mobiele telefoon en drie plastic aanstekers; munten, over het algemeen van twee of drie pence, maar ook een paar euro’s.

De laatste afdeling op de vloer was gereserveerd voor alles wat niet in een bepaalde categorie onder te brengen was: een stoffig hoopje sigarettenpeuken; lucifers; stukjes papier en karton; haarklemmen; lipjes van blikjes.

Frieda zuchtte. Ze deed haar sjaal om, trok haar jas aan en hing haar tas over haar schouder. Maar ze ging niet meteen weg. Ze bleef midden in het vertrek staan en keek met fronsende blikken nu eens naar de ene afdeling en dan naar de andere. Toen liep ze naar de folders en bekeek die opnieuw. Ze haalde er een tussenuit, hield die tussen duim en wijsvinger, liep ermee het vertrek uit en deed de deur achter zich dicht.

 

‘Is dat alles?’ zei Karlsson. Hij zat achter een bureau waarop grote stapels papieren lagen. Op de plank achter hem zag Frieda foto’s van zijn twee kleine kinderen staan, een meisje met vlassig haar en een kuiltje in haar kin, net als hij had, en een wat ouder jongetje met grote, angstige ogen. Ze had hen één keer gezien, toen ze hem in zijn appartement in Highbury had opgezocht, maar ze kon zich hun namen niet meer herinneren.

‘Die is niet uit die buurt afkomstig.’ Frieda legde de gescheurde, verfrommelde, groezelige folder voor Karlsson neer. ‘Alle andere komen wel uit de buurt. Maar hierop staat het netnummer van Brixton. Kijk maar.’

‘En?’

‘Nou, hoe komt die daar?’

Karlsson leunde achterover en vouwde zijn handen achter zijn hoofd. ‘Je staat ervan te kijken waar de mensen tegenwoordig allemaal komen,’ zei hij kameraadschappelijk. ‘Neem mij nou. Ik ben vandaag helemaal uit Highbury naar mijn werk gekomen, en vanavond ga ik zelfs op bezoek bij iemand in Kensal Rise. En dat is nog niets vergeleken met Yvette. Zij komt hiernaartoe vanuit Harrow.’

‘Het is maar een klein steegje, en er komen niet veel mensen langs.’

‘Er kwamen daar in dat huis mensen om drugs te kopen. Mensen die in de steeg hun shot namen.’

‘En die laten daar folders achter?’

‘Zelfs heroïneverslaafden kopen weleens wat.’

‘Heb je gezien wat er op de achterkant staat?’

Karlsson draaide de folder om en streek het papier glad. ‘Touw,’ las hij hardop. ‘Stro. Koord. Steen.’

‘Kun jij daar iets uit opmaken?’

‘Ik neem aan dat het een boodschappenlijstje is. Misschien van een doe-het-zelver. Daar zijn er nogal wat van tegenwoordig. Als ik moest raden, zou ik, afgaande op mijn eigen ervaringen van het afgelopen jaar, zeggen dat deze van plan is om in zijn tuin aardbeien te gaan kweken.’

‘En wat denk je van die letters?’

P, DP, LM. Ik weet het niet, Frieda. Afkortingen ergens van? Zeg jij het maar.’

‘Ik weet het niet.’

‘Eens kijken: peren, dakpannen en losse melk. Of peentjes, dadelpruimen en laminaat. Dit is allemaal wel leuk, hoor, maar ik heb hier echt geen tijd voor.’

‘Ja, dat is duidelijk.’

Karlsson schoof de folder weer terug naar haar. ‘Luister, ik weet dat ik je heb overgehaald om je hiermee te bemoeien. Ik weet dat je er veel tijd in hebt gestoken. Ik weet dat je vindt dat wij het mis hebben wat Michelle Doyce betreft. Ik weet dat Hal Bradshaw een oude gek is en dat zijn theorieën niet meer zijn dan gewichtigdoenerij en gebakken lucht. En bovendien weet ik dat het heel goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk is dat Michelle Doyce de moord niet heeft gepleegd. Maar dat neemt niet weg dat ik met een misdaad zit die niemand een bal interesseert, dat ik een naamloos lijk heb en één getuige, die wartaal uitslaat en in een psychiatrische inrichting zit, waar ze ook thuishoort. En ik zit met een organisatieadviseur die over mijn schouder meekijkt en een commissaris die alleen maar aan zijn carrière denkt. Wat zou jij doen?’

Frieda hield de folder op. ‘Hiermee aan de gang gaan.’

‘Sorry.’

Frieda stond op het punt om weg te gaan toen ze ergens aan dacht. ‘Is er een foto van het lijk?’ vroeg ze. ‘Alleen van het gezicht.’

‘Natuurlijk,’ zei Karlsson achterdochtig. ‘Waarom?’

‘Zou ik daar een afdruk van kunnen krijgen?’

‘Die kun je aan niemand laten zien, dat weet je,’ zei hij. ‘Hij is er niet best aan toe.’

‘Ik wil hem toch hebben,’ zei Frieda.

‘Oké,’ zei Karlsson. ‘Maar zet hem liever niet op je Facebook-pagina.’

‘Kan ik hem gelijk meenemen?’

‘Als je belooft dat je nu weggaat.’

Bij het verlaten van het pand herinnerde ze zich de namen van zijn kinderen. Mikey en Bella, zo heetten ze.