18
Voor Yvette was het voornamelijk een kwestie van bureaucratie en logistiek, zoals een groot deel van haar werk. ’s Ochtends kreeg ze schriftelijk bericht dat, aangezien in appartement nr. 2 in het huis aan Waverley Street 14 een strafbaar feit was gepleegd, een huiszoeking kon plaatsvinden zonder een bevel daartoe. Ze nam contact op met het politiebureau in Balham, waar de aangifte was gedaan. Ze kreeg het telefoonnummer van de vrouw die de vermissing van Poole had gemeld. Ze belde Janet Ferris, die begon te huilen toen Yvette haar vertelde dat er een lijk was gevonden. Van haar kreeg Yvette het nummer van de huisbaas, ene Michnik. Ze sprak met Janet Ferris af dat ze bij haar langs zou komen, en vervolgens belde ze Michnik en maakte ook met hem een afspraak. Nadat ze de technische recherche had ingeschakeld, ging haar telefoon. Ze nam op. Een vrouwenstem meldde dat ze commissaris Crawford voor haar aan de lijn had. Yvette haalde diep adem.
‘Spreek ik met mevrouw Long van de recherche?’
‘Ja, meneer.’
‘Waar is Karlsson?’
‘Hij is in Gloucester. Naar een begrafenis.’
‘Familie?’
‘Nee,’ zei Yvette. ‘Het is de begrafenis van Katherine Ripon.’ Er viel een stilte. ‘De vrouw die door Reeve te pakken was genomen.’
‘O, zij.’
‘De vrouw die we niet hebben kunnen vinden,’ zei Yvette.
Er viel weer een stilte. Ze keek uit het raam en wachtte.
‘Juist, ja,’ zei hij ten slotte. ‘En wat is er gebeurd met de aanklacht wegens moord? Tegen die krankzinnige in Deptford.’
‘We hebben het dossier teruggekregen, meneer. Van het OM.’
‘Ik dacht dat de zaak rond was,’ zei hij, en zijn stem klonk onheilspellend laag. ‘Dat had ik toch duidelijk gemaakt?’
‘Er is nieuw bewijsmateriaal. De zaak bleek ingewikkelder te zijn.’
‘O ja?’
‘We weten wie hij was.’
Crawford zuchtte. Ze hoorde dat hij met een pen op tafel tikte en zag zijn grimmige gezicht voor zich. ‘Wilt u de bijzonderheden horen, meneer?’ vroeg Yvette.
‘Is er iets wat ik moet weten? Wat de procedure betreft, bijvoorbeeld?’
‘Nee, meneer.’
‘Nou, doe dan wat er gedaan moet worden.’
Voordat ze de kans had gekregen om te antwoorden, werd de verbinding al verbroken. Ze hield er het gevoel aan over dat ze iets verkeerds had gedaan, maar wist niet precies wat.
De auto die haar naar de afspraak zou brengen was te laat, en vervolgens kwamen ze vast te zitten in het verkeer op Balham High Street. Toen ze eindelijk bij het huis kwamen, zag ze dat de technische recherche er al was. Het was een gewoon grindstenen huis in een woonbuurt. Voor de deur stond een man in een anorak.
‘Meneer Michnik?’ vroeg ze.
‘Ik ben eigenaar van huis.’ Hij had een accent dat ze niet precies kon plaatsen. Iets Oost-Europees. ‘Ik heb mensen al binnengelaten.’ Yvette keek naar boven. Ze zag dat een raam op de eerste verdieping werd verlicht door de lampen die ze binnen hadden opgesteld. ‘Is hij dood?’
‘We hebben een lijk gevonden,’ zei ze. ‘Volgens ons zou het van meneer Poole kunnen zijn. Kende u hem?’
‘Hij huurt van mij. Ik spreek hem weleens.’
Ze pakte haar opschrijfboekje. ‘Op een gegeven momentzullen we u om een officiële getuigenverklaring vragen,’ zei ze. ‘Maar nu wil ik alvast van u weten wanneer u hem voor het laatst hebt gezien.’
‘Is twee maanden,’ zei Michnik. ‘Misschien drie. Ik weet niet. Ik heb hem maar paar keer gesproken. Hij betaalt huur regelmatig. Hij is niet moeilijk, dus ik zie hem niet.’
‘Wanneer is hij hier komen wonen?’
‘Ik controleer dat toen u belde. Hij kom hier in mei vorig jaar. Begin mei.’
‘Weet u wat voor werk hij deed?’
Michnik dacht even na. ‘Zakenman, misschien. Hij draagt pak.’
‘Wat voor iemand was hij?’
‘Hij betaalt borgsom, hij betaalt huur. Hij is niet moeilijk. Hij is beleefd. Hij is goed.’
‘Hoeveel mensen wonen er in dit huis?’
‘Zijn drie appartementen.’
‘Ik heb Janet Ferris gesproken.’
‘Ja, zij is op begane grond, en op bovenste verdieping is Duitser. Hij is student, maar is goede student. Hij is oudere student.’
‘Zijn de appartementen gemeubileerd?’
‘Begane grond niet, mevrouw Ferris niet. Maar andere wel. Stoelen en tafels en schilderijen zijn allemaal van mij.’ Hij leek iets te bedenken. ‘Wat gebeurt er met appartement?’
‘We gaan het verzegelen,’ zei Yvette. ‘Voorlopig gaan we ervan uit dat er een strafbaar feit is gepleegd. U mag er niet naar binnen, en ik moet u waarschuwen dat het een misdrijf is om er spullen weg te halen of te verplaatsen.’
‘Voor hoe lang is dat?’
‘Dat zal niet erg lang zijn. Is Janet Ferris thuis?’
Michnik fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik zal u binnenlaten.’
Janet Ferris reageerde zo snel nadat ze aangeklopt had datYvette vermoedde dat ze achter de deur had staan wachten. Ze was een vrouw van middelbare leeftijd met rood, enigszins grijzend haar en een mager, angstig gezicht. ‘Is het echt waar?’ zei ze. ‘Is hij dood?’
‘Dat moet nog bevestigd worden,’ zei Yvette. ‘Maar we denken van wel.’
‘O god.’ Ze drukte haar ringloze linkerhand tegen haar borst. ‘Wat vreselijk.’
‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’
‘Dat moet op 20, 21 januari geweest zijn. Dat weet ik nog omdat ik hem tegenkwam toen we allebei naar buiten gingen en ik tegen hem zei dat ik een kaart naar mijn nichtje op de post ging doen, voor haar verjaardag, en die is op de vierentwintigste.’
‘Leek hij zich ergens zorgen over te maken?’
‘Nee, hij was net als anders. Vriendelijk en behulpzaam, zoals altijd.’ Haar stem haperde even. ‘Ik ben met vakantie geweest. Ik was bij mijn zus en haar gezin in Frankrijk. Ik ga altijd in deze tijd van het jaar. Hij zou bij mij de boel verzorgen terwijl ik weg was, planten water geven, de post verzamelen, dat soort dingen. Zo hadden we dat afgesproken: hij deed dat bij mij, en ik bij hem. Ik heb zijn kat altijd eten gegeven. Toen ik terugkwam, zag ik meteen dat hij helemaal niet binnen was geweest. Er lag een grote stapel post, en toen ik binnenkwam, zag ik dat al mijn planten dood waren. Het was niks voor hem om het te vergeten. Hij was heel attent. En toen zag ik dat er boven post voor hem lag.’ Ze wees naar een stapeltje in de hoek. Yvette knielde neer en keek het stapeltje door. Het was allemaal reclamedrukwerk.
‘Ik heb bij hem aangeklopt,’ vervolgde Janet Ferris. ‘Maar hij reageerde natuurlijk niet. Ik heb de sleutel gepakt en ben naar binnen gegaan, en toen begreep ik meteen dat er iets mis was. Daarom ben ik direct naar de politie gegaan.’
‘Kreeg hij weleens bezoek?’ vroeg ze.
‘Niet dat ik weet,’ zei Janet Ferris. ‘Maar hij was vaak weg voor zijn werk, en ik werk overdag. Soms was hij er een tijdje niet.’
‘Ging u goed met elkaar om?’
‘Hij is een paar keer op de koffie geweest. We praatten met elkaar.’
‘Zei hij weleens iets over zichzelf?’
‘Zo was hij niet,’ zei Janet Ferris. ‘Hij was wel geïnteresseerd in míjn leven en míjn werk, en hij wilde weten waar ik vandaan kwam en waarom ik naar Londen was verhuisd. Maar over zichzelf vertelde hij nooit iets.’
Yvette maakte een afspraak met Janet Ferris om haar een volledige verklaring te laten afleggen en liep de trap op. Bij de deur stond Martin Carlisle van de technische recherche. Hij had slordig, donker krullend haar en zag er slungelig uit, alsof hij meer op zijn plaats zou zijn geweest bij het scheikundepracticum op een middelbare school.
‘Niks te vinden hier,’ zei hij. ‘Geen vlekken, geen sporen van een worsteling. En het lijkt eerder een pied-à-terre dan een echte woning, als je begrijpt wat ik bedoel. Te netjes. We hebben een tandenborstel en een haarborstel voor de DNA-tests.’
Yvette trok plastic handschoenen aan en deed hoesjes over haar schoenen.
‘Ik ben nog niet klaar, hoor,’ zei Carlisle. Hij reikte haar een opschrijfboekje aan. ‘Ik heb er even in gekeken. Er staan een paar namen in. Maar we hebben iets wat nog mooier is.’ Hij hield een stapeltje papieren op. ‘We hebben zijn bankafschriften gevonden. Wat denk je dat hij op zijn bankrekening had staan?’
‘Ik ga niet raden,’ zei Yvette.
‘Wat je ook zegt, je gokt toch te laag,’ zei Carlisle. ‘Hij was rijk, die meneer Poole.’
Yvette ging naar binnen. Ze liep behoedzaam; ze had het idee dat haar voeten te groot waren voor de hoesjes, en haar handen voelden zweterig aan in de handschoenen. Ze dacht eraan terug dat haar moeder – een tenger, flirterig vrouwtje – altijd tegen haar had gezegd dat ze onhandig was. ‘Kijk nou eens naar jezelf,’ zei ze altijd. Maar Yvette wilde niet naar zichzelf kijken. Wat ze in de spiegel zag, beviel haar nooit: een schonkig, donkerharig meisje, dat alleen maar opviel doordat ze dingen uit haar handen liet vallen of ongevraagd en voor haar beurt sprak, wat vaak gebeurde. En nog steeds overkwam het haar nogal eens dat ze iets zei waarvan ze van tevoren niet had geweten dat ze het zou zeggen, vooral bij Karlsson.
Carlisle had gelijk: het appartement van Robert Poole was te netjes, heel wat anders dan de puinhoop in haar eigen huis. Het was er niet huiselijk. Ze bleef in de deuropening staan, keek om zich heen en probeerde te doen wat Karlsson altijd deed wanneer hij een locatie in zich opnam waar een misdaad was gepleegd. Hij bleef dan doodstil staan en liet zijn blik geconcentreerd van het ene voorwerp naar het andere gaan, alsof hij een camera was. Geen conclusies trekken, zei hij. Alleen maar kijken. Ze zag een bank, een stoel, een tafel, schilderijen, een plank met een paar op formaat gerangschikte boeken, een vloerkleed. Het leek net een hotelkamer.
In de keuken was het net zo: een stel identieke bekers aan een haakje, daarnaast een steelpan, een melkpannetje en een waterkoker. Ze trok de deur van de koelkast open en zag daar een half pakje boter, een stuk cheddar in plasticfolie, twee enigszins groen uitgeslagen kippenpootjes, een plastic fles tomatenketchup en een potje halvanaise. Dat was alles.
Nadat ze had rondgelopen in zijn slaapkamer, trok ze alle laden en kasten open en keek ze onder het bed. Vervolgens lietze haar blik rondgaan in de schone, kale badkamer (scheermes, scheerschuim, deodorant, aloëverazeep, paracetamol, blaarpleisters, nagelknipper), waarna ze terugliep naar de huiskamer en ging zitten.
Om te beginnen dacht ze na over de dingen die er niet waren: geen paspoort, geen portemonnee, geen sleutels, geen telefoon, geen rijbewijs, geen geboorteakte, geen diploma’s, geen burgerservicenummer, geen foto’s, geen brieven, geen computer, geen adresboekje, geen condooms, geen lade met van alles en nog wat – het soort rommel dat iedereen in de loop der jaren verzamelt.
Ze sloeg het opschrijfboekje open dat Carlisle haar had gegeven. Robert Poole had een keurig, aangenaam handschrift gehad, dat gemakkelijk te lezen was. Ze bladerde het door. Er stonden lijstjes in, misschien boodschappenlijstjes, al waren ze gedetailleerder dan boodschappenlijstjes die ze zelf maakte. Er was er bijvoorbeeld een van plantennamen – al kende ze er maar enkele van. Een ander lijstje leek boektitels te bevatten, of misschien waren het films.
En verder stonden er namen van mensen in, afgewisseld met tekeningetjes en uitroepen, soms met een sterretje erbij. Bij enkele stond een adres of een deel van een adres – dat kon van pas komen. Ze bladerde het opschrijfboekje tot het einde toe door. Er stonden een paar optellingen in, en op één bladzijde iets wat eruitzag als de plattegrond van een huis. Er stonden ook grote getallen in, die telefoonnummers zouden kunnen zijn, zonder netnummer.
Toen keek ze in de bruine envelop die Carlisle haar had gegeven en haalde het stapeltje bankafschriften eruit. Ze bekeek het bovenste, dat het meest recente bleek te zijn, gedateerd op 15 januari. Ze keek naar het bedrag, knipperde met haar ogen, stopte de bankafschriften voorzichtig weer in de envelop en stond op. Het beloofde een lange dag te worden.