43
Frieda nam vanaf King’s Cross de sneltrein. Vijftig minuten, langer zou de reis vanuit Londen naar Cambridge niet duren, dus tijd om nog van gedachten te veranderen was er bijna niet. Ze keek uit het raam en zag de stad geleidelijk overgaan in weilanden, kanalen en achtertuinen van huizen die uitkeken op wegen die zij niet kon zien. Hier en daar zag ze pasgeboren lammetjes op het land en af en toe velden met narcissen. Ze probeerde haar aandacht te beperken tot het landschap dat voorbijvloog en niet te denken aan wat haar te wachten stond. Ze had een droge mond, en haar hart klopte sneller dan normaal. Toen ze in Cambridge aankwam, ging ze eerst naar de damestoiletten om te kijken hoe ze eruitzag. Het gezicht dat haar in de verweerde spiegel boven de geschilferde wastafel aankeek, was volkomen beheerst. Ze droeg een donkergrijs pak, had haar haar strak achterovergekamd en zag eruit als een vrouw die haar vak verstond en wist wat ze wilde.
Ze had willen afspreken op een plek waar ook anderen waren, bij voorkeur op zijn kantoor, te midden van het geroezemoes van personeel en anderen, maar hij had haar gezegd dat hij die dag thuis werkte, dus dat ze daar naartoe moest komen als ze hem wilde spreken. Op zijn territorium en onder zijn voorwaarden. Ze was daar nog nooit geweest, en hij had haar het adres gegeven. Ze had geen idee wat ze kon verwachten – of hij in de stad woonde of buiten, of het een groot of een klein huis zou zijn, oud of nieuw. Het was buiten de stad, een minuut of tien met de taxi, in een groene omgeving – geciviliseerd platteland ofwel een fraaie buitenwijk. Het was een groot huis, maar niet zo groot als sommige andere in het dorp, en redelijk oud, met een puntdak met rode dakpannen, een veranda en naast de oprit een wilg, waarvan de takken bijna tot op het grind reikten. Het was mooi, moest Frieda erkennen. Natuurlijk was het mooi. Hij had altijd al een goede smaak gehad, net als zij. Hoezeer je ook afstand wilt nemen van je familie en hen uit je leven probeert te bannen, ze blijven je achtervolgen.
De man die opendeed toen Frieda had aangebeld, was onmiskenbaar haar broer. Hij was slank, had donker haar dat aan de slapen grijs begon te worden, donkere ogen en hoge jukbeenderen, en hij hield zijn schouders iets naar achteren, net als zij. Hij was natuurlijk ouder geworden sinds ze elkaar voor het laatst hadden gezien, en zijn gezicht vertoonde inmiddels een min of meer versteende uitdrukking van zowel boosheid als geamuseerde ironie. Ze hoopte dat zij er niet zo uitzag. Hij droeg een grijs overhemd en een donkere broek, en ze had het nare gevoel dat ook hij met zorg de kleren had uitgekozen voor dit bezoek, een keuze die bijna identiek was aan de hare. Ze leken wel een tweeling, dacht ze, en ze huiverde bij de herinnering aan Alan en Dean.
‘David,’ zei ze. Ze glimlachte niet en deed geen stap naar voren om hem te omhelzen of zelfs maar de hand te schudden. Ze keek hem alleen maar aan.
‘Zo, zo.’ Ook hij verroerde zich niet. Ze staarden elkaar aan. Er trilde iets in zijn wang, zag ze. Hij was dus zenuwachtig. ‘Zeer vereerd, dokter Klein.’ Hij benadrukte het ‘dokter’ alsof het een bespotting was.
‘Mag ik binnenkomen?’
Hij deed een stapje opzij, en ze betrad een ruime hal met een kleed op de houten vloer, tegen de wand een kist met een vaas met voorjaarsbloemen erop en aan de muur een portretfoto. Ze wilde er niet naar kijken – dat kon ze maar beter niet doen – en vastberaden keek ze de andere kant op toen ze achter David aan de huiskamer in liep.
‘Ik heb net koffie gezet,’ zei hij. ‘Je zei dat je om halfdrie hier zou zijn, en ik wist dat ik daar met een gerust hart de klok opgelijk kon zetten. Altijd precies. Sommige dingen veranderen nooit.’
Frieda onderdrukte de neiging om de aangeboden koffie te weigeren en ging zitten. Hij ging naar de keuken en kwam even later terug met twee bekers koffie.
‘Zwart, nog steeds?’
‘Ja.’
Ze was blij om te zien hoe stil ze haar handen hield toen ze een slokje nam. Ze proefde een bittere smaak; het water was mineraalrijk.
‘Nog steeds druk met rijkeluiskwalen?’
‘Ik ben nog steeds psychoanalyticus, als je dat bedoelt.’
‘Ik heb over je gelezen in de krant.’ Davids blik ging over haar gezicht om haar reactie te peilen. Frieda had het gevoel dat er met iets scherps in haar geprikt werd. ‘Heel interessant.’
‘Ik ben hier om over Chloë te praten.’
Davids glimlach verdween, zijn mond verstrakte. ‘Wou je het over Olivia’s alimentatie hebben?’
‘Nee.’
‘Ik heb genoeg van haar geklaag en van de brieven van haar advocaat. Wie is die Tessa Welles eigenlijk, die ineens uit de lucht is komen vallen? Daar zul jij wel achter zitten.’
‘Olivia heeft hulp nodig. Maar dat is niet…’
‘Wat Olivia nodig heeft, is dat ze voor zichzelf eens orde op zaken stelt. Ik ben niet van plan haar te blijven onderhouden in dat leventje van nietsdoen. Klaar.’
Frieda zei niets en keek hem alleen maar aan.
‘Ik weet wat je denkt.’ Hij boog zich naar haar toe. Ze zag de fijne lijntjes om zijn ogen, de vlekjes in zijn irissen, de enigszins wreed aandoende welving van zijn lippen, de aanhoudende trilling in zijn wang. Ze rook hem ook – scheerzeep, koffie en nog iets anders, een geur die hij als kind al had gehad, in de tijd dat hij haar met een plastic liniaal op haar kuiten sloeg.
‘Je woont in een prachtig huis vlak bij Cambridge,’ zei ze. ‘Dit is een nieuw tapijt. Je draagt een horloge dat net zoveel kost als Chloë nodig zou hebben voor haar eerste jaar aan de universiteit. Daarbuiten loopt een tuinman rond die jouw bloembedden wiedt. Niemand vraagt je om royaal te zijn, maar redelijk zou je best wel kunnen zijn.’
‘Olivia was een vergissing. Ze is een grove, slordige, egoïstische vrouw. En volgens mij is ze behoorlijk in de war. Blij dat ik van haar af ben.’
‘Je hebt samen met haar een dochter.’
‘Ze is net haar moeder,’ zei David. ‘Ze praat alsof ze me minacht.’
‘Misschien doet ze dat ook wel.’
‘Ben je helemaal hiernaartoe gekomen om me te beledigen?’ vroeg hij, en hij voegde er nog aan toe, zacht: ‘Freddy?’
Haar oude bijnaam was ooit lief bedoeld geweest, maar nu niet, al heel lang niet meer.
‘Ze is een tiener,’ zei ze onaangedaan en met vlakke stem. ‘Het leven is op z’n minst moeilijk voor een tiener. En je moet bedenken: je hebt niet alleen haar moeder in de steek gelaten voor een jongere vrouw, maar ook haar. Je houdt geld in op de alimentatie, en zij ziet haar moeder daardoor verloederen. Je ziet je dochter maar zelden, en als je eens een afspraak met haar hebt gemaakt, laat je het afweten. Je gaat uitgebreid op vakantie met je nieuwe vrouw, maar haar neem je nooit eens mee. Je vergeet haar verjaardag. Je gaat niet naar haar ouderavonden. Waarom zou ze je niet minachten?’ Ze stak haar hand op om te voorkomen dat hij haar in de rede zou vallen. ‘Voor iemand als Chloë is het een stuk makkelijker om woede en minachting te voelen dan om te gaan met gevoelens van angst en verdriet, want dat is wat ze werkelijk voelt. Je dochter heeft een vader nodig.’
‘Klaar?’
‘Nee. Maar ik wil wel horen wat je te zeggen hebt.’
David stond op en liep naar het raam. Zelfs aan zijn rug leek ze te kunnen zien dat hij boos was – maar toch zag Frieda zichzelf ineens weer op die schouders zitten, met één arm om zijn hoofd en met de andere naar beneden om hem een pruim aan te reiken uit de boom achter in hun tuin. Ze voelde bijna weer het gewicht van die koele vrucht in haar hand, en de bloesem die langs haar vingers streek. Ze knipperde met haar ogen om de herinnering te verjagen en wachtte. David draaide zich om.
‘Ik snap niet hoe jij hier, in deze kamer, tegen mij durft te praten over de gevoelens van tieners en hun ouders.’ Hij wilde haar kwetsen. ‘Voor zover ik weet heb jij geen kinderen. Hoe oud ben je nou? Het duurt niet lang meer voordat je veertig bent, hè?’
‘We hebben het over Chloë.’
‘Ik heb het erover dat jij na alles wat er gebeurd is meent het recht te hebben om mij hier te komen vertellen hoe ik mijn leven moet inrichten.’
‘Alleen voor zover het je dochter betreft. En als ík het niet tegen je zeg, wie doet het dan? Straks is het te laat.’
‘Wat denk je dat ze zal doen? Haar polsen doorsnijden?’
Ze wierp hem zo’n felle blik toe dat hij even schrok, zag ze. ‘Ik weet niet wat ze zal doen. En ik wil het niet weten ook. Ik wil maar één ding. Help haar.’ Ze haalde diep adem en voegde eraan toe: ‘Alsjeblieft.’
‘Ik zal je zeggen wat ik zal doen,’ zei hij. ‘Omdat ik dat al had besloten, niet omdat jij het vraagt. Ik zal met haar afspreken dat ze om de week het weekend hier komt, van zaterdagmiddag tot zondagmiddag. Vierentwintig uur. Goed?’ Hij pakte zijn organizer en begon iets in te toetsen, alsof het om een zakelijke afspraak ging. ‘Alleen volgende week kan het niet, en de week daarna ook niet. We zouden in april kunnen beginnen. Geef jij het aan haar door?’
‘Nee. Jij moet haar vragen of ze dat wil. Ze is zeventien. Praat met haar. En luister naar haar.’
Hij smeet de organizer met zo’n kracht op tafel dat zijn beker opsprong.
‘En vertel haar alsjeblieft niet dat ik naar je toe ben gekomen om over haar te spreken. Dan zal ze zich vernederd voelen. Wat ze nodig heeft, is dat jij contact met haar wilt.’
Er werd een deur dichtgeslagen en iemand riep zijn naam. Even later kwam er een mooie jonge vrouw binnen. Ze had blond haar en lange benen. Ze moest achter in de twintig zijn, hoewel ze zich kleedde als iemand die jonger was – iemand van de generatie van Chloë, dacht Frieda.
‘O,’ zei ze, zichtbaar verbaasd, terwijl ze een hand op haar buik legde. ‘Sorry.’ Ze keek David vragend aan.
‘Dit is Frieda,’ zei hij.
‘Je bedoelt… dé Frieda?’
‘Ja. Dit is mijn vrouw, Trudy.’
‘Ik wilde net weggaan,’ zei Frieda.
‘Let maar niet op mij.’ Ze pakte de twee koffiebekers, trok even een vies gezicht en ging de kamer uit.
‘Weet Chloë het?’ vroeg Frieda.
‘Wat?’
‘Dat ze een broertje of een zusje krijgt.’
‘Fuck, hoe weet jij…’
‘Je zult het haar moeten vertellen.’
‘Ik moet niks.’
‘Dat moet je wel.’
Ze besloot naar het station terug te lopen. Ze had genoeg tijd voordat het feest begon, en hoewel het grauw en mistig weer was en het dreigde te gaan regenen, wilde ze buiten zijn, in de wind die alle muizenissen verjoeg. Ze voelde zich vies, beduimeld. Aanvankelijk, toen ze met haastige pas de laan met de kale bomen en de modderige akkers aan weerszijden uit liep, dacht ze zelfs even dat ze moest overgeven, maar geleidelijk aan kalmeerde ze en ebden haar onaangename gevoelens weg, alsof ze terugzakten in het duister.
Toen Sasha haar voordeur opendeed, stond daar een stel dat ze niet kende. Even was ze in paniek. Waren het misschien oude kennissen die ze was vergeten? Het tweetal keek ontspannen en vrolijk, alsof ze samen om een grap hadden gelachen. De man stak zijn hand uit.
‘Ik ben Harry Welles, een vriend van Frieda.’
Op Sasha’s gezicht verscheen een opgeluchte glimlach.
‘Frieda zei dat je zou komen. Ze heeft me alles over je verteld.’
‘Ik ben een beetje ongerust wat dat “alles over mij” zou kunnen inhouden,’ zei Harry. ‘Ik heb mijn zus Tessa meegenomen. Is dat goed?’
‘Prima.’ Sasha deed een stapje achteruit. ‘Kom binnen, het is koud buiten. Gooi de jassen maar boven neer en kom erbij.’
Ze gingen de trap op naar een kleine slaapkamer, waar het bed al vol lag met jassen en jacks. Harry pakte een foto op die op het tafeltje stond: Sasha en een andere jonge vrouw arm in arm voor een tent, in korte broek en op wandelschoenen. ‘Zou ze lesbisch zijn?’ zei hij.
Tessa griste de foto uit zijn handen en zette die terug op het tafeltje. ‘Heb je ook al een oogje op háár?’ vroeg ze.
‘Ik dacht aan jou,’ zei hij, waarop ze reageerde met een speels tikje. Ze liepen naar beneden en voegden zich in het geroezemoes en de muziek bij de overige feestgangers. Tessa keek naar Harry toen hij de huiskamer in liep. Hij maakte een ontspannen indruk, was knap om te zien en straalde een beminnelijk soort nieuwsgierigheid uit. Natuurlijk vond Frieda hem een leuke man.
En daar stond Frieda, in een hoek van de kamer, met een glas in de hand waar zo te zien mineraalwater in zat, gekleed in een mosgroene jurk die glinsterde als ze zich bewoog. Tessa zag hoe mooi haar benen waren en hoe slank en kaarsrecht haar figuur was. Ze was in gesprek met een oudere man met grijs haar en een mager, ongeschoren gezicht. De man droeg een sjofele spijkerbroek, een prachtig overhemd met een patroontje erin en een lichte katoenen sjaal. Een pretentieuze kunstenaar die abstract werk maakte of een collega psychotherapeut, dacht ze, terwijl ze samen met Harry op hen af liep. Zo te zien waren ze verwikkeld in een ernstig gesprek, misschien zelfs een woordenwisseling.
‘Stoor ik?’ zei Harry.
‘Frieda heeft er bezwaar tegen als haar vrienden haar te hulp schieten,’ zei de man.
‘Waar Frieda bezwaar tegen heeft,’ zei Frieda, ‘is dat haar vrienden haar op zo’n manier te hulp schieten dat ze de kans lopen om gearresteerd te worden.’
‘Gearresteerd?’ zei Harry.
‘Hou er maar liever over op,’ zei Frieda.
Harry kuste haar, eerst op de ene wang en toen, langdurig, op de andere. Ze trok zich niet terug, maar legde een hand op zijn arm en liet die erop rusten. Ze was blijkbaar niet verrast om Tessa te zien; ze glimlachte naar haar en stelde hen daarna voor.
‘Reuben McGill, dit zijn Harry en Tessa Welles.’
‘Broer en zus,’ zei Harry.
‘Ja, dat ziet iedereen,’ zei Reuben.
‘O ja?’
‘De jukbeenderen, hè,’ zei Reuben. ‘En ook de oren. Je ziet het meteen.’
‘Reuben is een collega van me,’ zei Frieda. Ze hief haar hand op ter begroeting van een vrouw met een olijfkleurige huid, een opzichtige bandana om haar donkere haar en met turkooizen oogschaduw op, die licht slingerend op hen af kwam. ‘En hier is nog een collega. Paz, dit zijn Harry en Tessa.’
‘Ik ben nu al dronken,’ zei Paz plechtig en met zorg articulerend. ‘Ik had me moeten inhouden, maar daar ben ik slecht in. Mijn moeder liet me altijd een glas melk drinken voor ik uitging; dat schermt de maagwand af. Ik haat melk. Sasha zegt dat ik moet dansen.’ Ze gaf Reuben een arm. ‘Wil jij met me dansen, Reuben? Twee mensen met een gebroken hart?’
‘Heb ik een gebroken hart?’
‘Natuurlijk.’
‘Je zult wel gelijk hebben. Op veel plaatsen een beetje gebroken. Heel veel kleine fractuurtjes. Is jouw hart ook gebroken?’
‘Het mijne?’ zei Tessa geschrokken.
‘Je ziet er niet uit als iemand met een gebroken hart. Ik heb daar kijk op.’
‘Hoezo?’
‘Je ziet het aan de ogen.’
‘Let maar niet op hem, hoor,’ zei Frieda. ‘Het is zijn versierpraatje.’
‘Je ziet er mooi uit, Frieda,’ zei Harry zacht, alsof er behalve hen niemand anders in de kamer was. Reuben trok zijn wenkbrauwen op en Paz giechelde. Frieda besteedde geen aandacht aan hen. ‘Kan ik wat te drinken voor je halen?’
‘Ik heb al.’ Ze hief haar glas water op.
‘Een fatsoenlijke borrel.’
‘Hoeft niet.’
‘Dan haal ik wat voor mezelf. En jij, Tessa?’
‘Een glas wijn, alsjeblieft.’
‘Ik ben zo terug.’
Beiden keken hoe hij zich een weg baande door de drukte.Sasha kwam achter hen staan, sloeg haar armen om Frieda heen en kuste haar op haar kruin. ‘Dank je wel,’ zei ze.
‘Waarvoor?’
‘Weet ik niet. Ik ben vandaag jarig, ik wilde gewoon dankjewel zeggen.’
Tessa zag hoe de twee vrouwen een moeilijk te omschrijven glimlach wisselden en voelde een huivering door zich heen gaan – wat was dat, was het afgunst om hun intimiteit? Sasha werd in de drukte meegevoerd en een ander groepje mensen in getrokken. Frieda draaide zich om toen een jongeman in een oranje overhemd dat vloekte met zijn haar haar aandacht vroeg. Hij leek een beetje stoned, en zijn haar stond in pieken overeind. Hij gebaarde druk met zijn handen en boog zich met een brandende blik in zijn ogen naar haar toe, maar zij verroerde geen vin terwijl ze naar hem luisterde. Ze had een diepgeworteld soort terughoudendheid over zich, dacht Tessa – ze was hier aanwezig, maar tegelijkertijd nam ze afstand. Ze gaf je haar volledige aandacht, en tegelijkertijd kreeg je het gevoel dat ze in zichzelf een isolement in stand hield, een afgescheidenheid. En dat maakte haar tot een soort magneet.
Het feest ging door. Een sjofel uitziend bandje arriveerde en stelde zich op in een hoek van de kamer. Het hield op met regenen, en een halve maan schoof tussen de openbrekende bewolking door. In de kleine tuin aan de achterkant van het huis verzamelden de rokers zich in groepjes. Op een gegeven moment zag Tessa Harry met Frieda staan praten. Hij was veel langer dan zij, en hij keek op haar neer met een uitdrukking die Tessa – die haar broer heel goed kende – niet goed wist te interpreteren.
‘Sta je naar je broer te kijken?’
Toen ze zich omdraaide, zag ze een lange man met grote bruine ogen en een litteken op zijn wang staan. Hij rook naar tabak en iets anders wat ze moeilijk kon plaatsen, hout of hars. ‘Niet echt.’
‘Beetje wodka?’ Hij hield de fles in zijn hand op. Zijn lippen en zijn ogen glansden. ‘En dan gaan we dansen.’
‘Ik kan niet zo goed dansen.’
‘Daarom eerst wodka.’
‘Jij bent een vriend van Frieda.’
‘Natuurlijk.’ Hij pakte een whiskyglas, goot er een paar vingers wodka in en gaf het aan haar. Onder zijn toeziende blik dronk ze het glas behoedzaam leeg.
Toen trok hij haar naar het midden van de kamer. De band speelde een klaaglijk soort muziek, die niet echt geschikt was om op te dansen. Maar dat leek de man niet te deren. Hij liet zich helemaal gaan in de dans. Ondanks de wodka voelde Tessa zich ongemakkelijk. De muziek begon sneller te spelen, en de man ging erin mee. Hij leek wel een acrobaat, zoals hij zich lenig bewoog op dat kleine stukje vloeroppervlak. De muziek leek door hem heen te golven, en de mensen begonnen hem aan te sporen. Even later hield Tessa op met dansen en keek ook naar hem.
‘Wie is dat?’ Harry stond naast haar.
‘Een vriend van Frieda.’
‘Voor iemand die zo teruggetrokken leeft, lijkt ze veel mensen te kennen.’
Inmiddels had zich een meisje bij de man gevoegd, die wild heen en weer zwaaide met haar felgele vlechten.
‘Waar is ze gebleven?’
‘Ze was in gesprek met Sasha en een man met laarzen met hoge hakken en een diadeem in zijn haar, dus ik kwam even kijken hoe het met jou ging. Ze zal zo wel terugkomen.’
‘Heb je het naar je zin?’
‘Uitstekend.’
‘Harry,’ zei ze, op waarschuwende toon.
‘Ik heb gewoon lol.’
Frieda probeerde van het feestje weg te gaan zonder dat iemand het merkte, zoals ze altijd deed. Ze had een hekel aan het ritueel van afscheid nemen, het ongemakkelijke getreuzel bij de deur. Toen ze haar jas had gepakt, klampte Josef haar op de trap onhandig aan.
‘Frieda,’ begon hij, waarna hij zweeg. ‘Ik vergat… nee, ja, ik ben klaar bij Mary Orton, en toen zegt zij…’
‘Ik wil met je praten als je nuchter bent,’ zei Frieda. ‘Stel dat je gearresteerd was voor het molesteren van die fotograaf?’
‘Maar ik denk dat dit belangrijk kan zijn.’
‘Stel dat er een journalist bij was geweest? Dan zou Karlsson ook niets voor je hebben kunnen doen en zou je teruggestuurd zijn naar Oekraïne.’
Josef keek terneergeslagen. ‘Frieda…’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik heb haast.’
Het was pas halfnegen. Ze nam de metro vanaf Clapham North helemaal tot aan Archway. Ze liep Highgate Hill op, langs de stenen kat die daar veilig achter de tralies zat. Ze was blij dat ze alleen maar water had gedronken. Ze wilde helder zijn. Toen ze bij Waterlow Park kwam, bleef ze staan en keek door het afgesloten hek bij de ingang. De wolken waren weg, en het door het maanlicht beschenen grasveld glinsterde nog van de regen die er eerder was gevallen. Ineens keek ze om. Had ze iets gehoord? Een voetstap? Gehoest? Of had ze het gevoel gehad dat er iemand naar haar keek? Aan de overkant van de straat liep een groepje tieners. Een gearmd stelletje liep langs haar heen.
Even later arriveerde ze op het bruiloftsfeest. Het diner was achter de rug, en de gasten stonden in groepjes bij elkaar in de zaal. Er klonk geroezemoes en er werd muziek gedraaid. Op de dansvloer stond een aantal mensen, onder wie verscheidene kinderen die elkaar giechelend bij de hand hielden, op en neer sprongen en tegen elkaar aan botsten. Achter in de zaal stond een tafel met daarop grote vazen bloemen en de resten van het feestmaal. Frieda zag een donkerharige vrouw in een lange ivoorkleurige jurk en met rode bloemen in het haar langzaam meedeinen in de armen van een man met rossig haar. Dat zou haar wel zijn, dacht ze.
Ze bleef staan en keek toe – niemand lette op haar. Het leek net een oude film, korrelig en een beetje wazig. Er kwam een man langs met een dienblad met glazen champagne. Hij bood haar er een aan, maar ze schudde haar hoofd. Ze kon nog steeds gewoon weggaan. Even leek het alsof het leven voor haar stilstond. Een beweging, en alles zou anders worden.
Toen zag ze hem. Hij stond aan de andere kant van de zaal, zijn hoofd gebogen naar een oudere vrouw die geanimeerd stond te praten. Hij droeg een donker pak en een wit overhemd zonder stropdas. Hij leek dunner, dacht ze, en misschien ook ouder, maar dat wist ze niet zeker, ook omdat hij ver weg stond en zowel het afgelopen jaar als deze ruimte tussen hen in lag.
Frieda trok haar jas uit en legde die met haar rode sjaal op een stoel. Ze deed wat ze altijd deed als ze bang was: ze rechtte haar rug, hief haar kin en ademde diep in en uit. Ze liep de zaal door, en het leek net alsof alles om haar heen vertraagd werd: de dansende mensen, de muziek, haar eigen voetstappen. Iemand liep ruw langs haar heen en verontschuldigde zich. De vrouw in de ivoorkleurige jurk, de jongere zus van Sandy, in wie ze zijn jukbeenderen herkende, evenals zijn ogen en de ernst waarmee hij het geluk beleefde, wervelde soepel langs haar heen.
Toen was ze waar ze wilde zijn, en ze wachtte totdat hij aanleiding had om zijn hoofd om te draaien. Daar stond hij dan, en hij keek naar haar. Hij verroerde zich niet, hij keek haar alleen maar in de ogen, en ze had het gevoel alsof er iets in haar openbloeide en alsof ze ineens geen vaste grond meer onder de voeten had. Hij raakte haar niet aan en glimlachte niet.
‘Je bent gekomen.’
Frieda hief haar handen even, met de handpalmen naar boven. ‘Ik vond dat ik dat moest doen.’
‘Wat doen we nu?’
‘Zullen we naar buiten gaan?’
‘Naar het park?’
‘Dat sluit bij zonsondergang,’ zei Frieda.
Hij glimlachte. ‘Dat soort dingen weet jij, hè – welke parken’s avonds gesloten zijn en welke niet.’
‘Maar hierachter is een terras.’
Ze liepen naar buiten. Zijn zus zag hen en wilde iets zeggen, maar zweeg. Frieda had haar jas niet aangedaan en de kou sloeg haar tegemoet, maar dat vond ze prettig. Ze had het gevoel dat ze weer tot leven kwam, en het maakte haar niet uit of het pijn of vreugde was die door haar heen ging.
Ze keken over de stad uit, terwijl ze achter zich nog de muziek hoorden en de lichten van het huis konden zien.
‘Er is geen dag voorbijgegaan dat ik niet aan je heb gedacht,’ zei Sandy.
Frieda stak haar hand uit en liet haar wijsvinger over zijn lippen gaan. Hij deed zijn ogen dicht en zuchtte. ‘Ben jij het echt?’ fluisterde hij. ‘Na al die tijd.’
‘Ik ben het echt.’
Toen ze elkaar eindelijk zoenden, voelde ze door de dunne stof van haar jurk heen de warmte van zijn hand op haar rug. Hij smaakte naar champagne. Ze voelde dat haar wangen nat waren, en eerst dacht ze dat ze huilde, maar toen drong het tot haar door dat het zijn tranen waren. Ze veegde ze weg.
‘Waar logeer je?’ zei ze.
‘Ik zit in mijn eigen appartement. Ik wilde het verkopen, maar dat is niet doorgegaan.’
‘Kunnen we daar naartoe?’
‘Ja.’
De hele taxirit naar het Barbican zeiden ze geen woord, net zomin als in de lift naar boven. Toen hij de deur van zijn appartement opendeed, had het voor haar iets vertrouwds en tegelijkertijd iets droevigs. Het rook er een beetje muf, een beetje verlaten.
‘Draai je eens om,’ zei hij.
Ze draaide zich om. Hij trok de rits van haar jurk open en liet die op de grond vallen. Ze stond als een zeemeermin tussen de groene plooien van de stof. Veertien maanden, dacht ze, het was veertien maanden geleden dat hij vertrokken was. De maan scheen door de gordijnen, en in het licht daarvan keek ze naar zijn aandachtige gezicht en zijn sterke lijf. Ze deed haar ogen dicht en liet zich gaan, liet zichzelf los.