27

 

 

Sinds twee weken leek het met Joe Franklin aanzienlijk beter te gaan dan in de voorgaande maanden of misschien wel jaren: hij droeg een spijkerbroek en een gestreken overhemd, zijn veters sleepten niet over de vloer, zijn nagels waren schoon en geknipt, zijn haar was gekamd en hij had zich pas geschoren. Normaal gesproken zat hij voorovergebogen in zijn stoel, ineengedoken en met zijn hoofd in zijn handen, vaak zo dat ze hem niet kon aankijken. Maar vandaag zat hij rechtop, met zijn hoofd tegen de rugleuning van de stoel, als iemand die herstellende is van een ernstige ziekte en nog zwak is, maar wel weer zin in het leven heeft. Hij glimlachte zelfs twee keer, een keer toen hij zich herinnerde dat hij als kleine jongen een beslagkom had uitgelikt, en nog een keer toen hij haar vertelde dat een vriend van hem die avond langs zou komen om samen met hem zee-egels te gaan eten – ‘Wist jij dat je zee-egels kon eten?’ Frieda had het niet geweten. Het viel haar op dat zijn gezicht veranderde en zachter werd als de pijn weg was. Hij zag er jaren jonger uit.

Na Joe kwam Alison, een actrice die twee jaar geleden, op haar drieënveertigste, ten prooi was gevallen aan een acute, verlammende plankenkoorts. Ze was naar een hypnotiseur gegaan, naar een natuurgenezer en toen nog naar een cognitief therapeut, en nu zat ze bij Frieda in de stoel, waar ze tot het uiterste gespannen en met witte knokkels probeerde te achterhalen waarom ze zo doodsbang was.

De laatste afspraak van die dag was met Gordon, een man van middelbare leeftijd die met zijn hand voor zijn mond op fluistertoon sprak, alsof hij zich schaamde voor zichzelf. Hij werd gekweld door gekmakende gevoelens van onzekerheid en voelde zich gedwongen zich in allerlei bochten te wringen, en Frieda had nu de taak om langzaam en voorzichtig door te dringen in zijn wereld en hem daaruit te halen. Soms had ze het gevoel alsof ze korreltje voor korreltje een zandkasteel aan het bouwen was.

Toen ze klaar was, liep ze naar het raam, deed het open en leunde een paar minuten naar buiten, ademde de koele, vochtige lucht in en liet de wind door haar haren spelen. Op de bouwplaats werd nog niet gewerkt, maar ze zag dat de kinderen er een hut hadden gemaakt van planken die ze hadden verzameld, en terwijl ze ernaar keek, zag ze drie jongens ernaartoe rennen, waarna ze zich door een gat in het krakkemikkige bouwsel naar binnen wurmden. Het schoot haar te binnen dat het krokusvakantie was: Chloë had met klem tegen haar gezegd dat ze die week geen scheikundebijles wilde, omdat het vakantie was.

Nadat ze het raam weer dicht had gedaan, noteerde ze haar opmerkingen over de laatste sessie, maar nog voordat ze daarmee klaar was, ging de telefoon. Het was Josef. ‘Waar ben je?’ vroeg ze.

‘Bij vrouw,’ zei hij. ‘Mevrouw Orton. Huis opknappen. Klussen hier en daar.’

‘Is er iets met haar?’

‘Kun je komen?’

‘Zijn er problemen?’

Josef zei wel iets, maar de verbinding was niet goed of hij sprak te zacht; in elk geval verstond ze niet wat hij zei.

‘Kun je wat harder praten?’ zei ze. ‘Ik versta je niet.’

‘Beter als je komt,’ zei Josef. ‘Kun je nu komen?’

‘Is er iets mis?’

‘Kun je nu komen?’

Frieda gaf het op. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik kan nu komen.’

 

Er werd opengedaan door een man die Frieda niet kende. Hij was in de vijftig, had dun, kortgeknipt grijs haar en was gekleed in een grijze corduroy broek en een geruit overhemd. Hij keek haar fronsend aan.

‘Ik ben Robin Orton,’ zei hij, en hij ging haar voor het huis in. In de keuken zat Mary met een andere, iets oudere man aan tafel. Ook hij was informeel gekleed en droeg een zwarte spijkerbroek en een donkerblauw, tot aan zijn hals dichtgeritst vest. Iets ouder, iets dikker, iets kaler. Frieda had de associatie met een kantoor waar de medewerkers af en toe in vrijetijdskleding dienen te verschijnen, terwijl ze zich eigenlijk veel meer op hun gemak voelen in hun gewone kantoorpak. ‘Dit is mijn broer Jeremy,’ zei Robin.

‘Gaat u zitten,’ zei Jeremy.

Frieda ging aan de tafel zitten en kreeg het gevoel alsof ze tegen wil en dank ineens een sollicitatiegesprek moest voeren.

‘Hallo, Frieda,’ zei Mary Orton met een nerveuze glimlach. ‘Ik heb net koffie gezet. Wil je een kopje?’

Frieda knikte. De oude dame schonk een kopje in en zette dat op een schoteltje voor haar neer.

‘Ook een plakje cake? Die vond je toch zo lekker?’

‘Ja, heerlijk,’ zei Frieda. ‘Een klein stukje maar, hoor. Kleiner dan dat.’ Ze nam een slok van de lauwe koffie en realiseerde zich dat ze werd gadegeslagen door drie paar kritische ogen. ‘Josef Morozov heeft me gevraagd om hiernaartoe te komen,’ zei ze.

Jeremy sloeg zijn armen over elkaar. Hij had als oudste van de twee broers blijkbaar de leiding. ‘Ja, we hebben hem gesproken. Het spijt me. Maar misschien kunnen we bij het begin beginnen. Kunt u ons eens precies vertellen wat u eigenlijk met onze moeder te maken hebt?’

Frieda zweeg even. Dat was een verrassend lastige vraag. ‘Er is iemand vermoord die in opdracht van uw moeder hier in huis werkte.’ Ze keek over tafel naar Mary Orton. Het gaf haar een ongemakkelijk gevoel om over haar te praten alsof ze er niet bij was. ‘Ik heb mevrouw Orton daar een paar vragen over gesteld.’

‘Mary hoor, alsjeblieft,’ zei Mary Orton.

‘Bent u van de politie?’ vroeg Jeremy.

‘Nee. Maar ik werk wel met de politie samen. Als een soort adviseur.’

‘Kunt u zich identificeren?’

‘Hoe bedoelt u, identificeren?’

‘Als iemand die officieel is aangesteld door de politie.’

Frieda sprak zo kalm als ze kon. ‘Nee, dat kan ik niet. Als u vragen hebt, kan ik u een telefoonnummer geven. Maar ik ben hier nu alleen maar omdat Josef me heeft opgebeld. Ik had begrepen dat er een probleem was.’

‘Er zijn allerlei problemen,’ zei Jeremy. ‘Daar komen we zo over te spreken. Maar om te beginnen: deze Josef zou hier op uw aanbeveling zijn, klopt dat?’

‘Dat klopt.’

‘Is dat officieel in het kader van het werk dat u voor de politie doet?’

Frieda fronste haar wenkbrauwen. ‘Nee,’ zei ze. ‘Uw moeder had een lekkend dak. Josef is een vriend van me; hij levert goed werk en hij is betrouwbaar. Als u problemen hebt met zijn aanwezigheid hier, kunt u dat tegen mij of tegen hem zeggen.’

De broers wisselden een blik. Robin was bij de muur blijven staan. Hij liep nu naar de tafel en ging zitten. Frieda voelde zich ineens omsingeld.

‘We hebben familieberaad gehad,’ zei Robin. ‘We zijn niet tevreden over wat er met onze moeder is gebeurd.’

‘Wacht even.’ Frieda zette haar kopje neer. ‘Ik ben door Josef gebeld. Waar is hij?’

‘Hij is op zolder,’ zei Jeremy. ‘U mag wel even naar hem toe, als u wilt.’

‘Dat zal ik zo meteen doen,’ zei Frieda. ‘Maar als u er problemen mee hebt dat hij hier is, zeg dat dan gewoon. In mijn ogen bewijst hij Mary een dienst, maar als u daar anders over denkt, zegt u het dan; dan gaan we.’

‘Dat heb ik niet gezegd.’

‘Waarom heeft hij mij dan gebeld?’

‘Nou, toen ik aankwam was ik verbaasd om hem hier aan te treffen. Ik heb hem gevraagd wat hij van plan was, wat het zou gaan kosten en hoe hij die kosten had berekend. Ik moet erbij zeggen, mevrouw Klein, dat ik financieel directeur van een bedrijf ben en dat ik verstand heb van dit soort dingen.’

‘Toen Josef hier voor het eerst kwam, liep het water door het dak naar binnen,’ zei Frieda. ‘U zou dankbaar moeten zijn dat uw moeder zo snel geholpen werd.’

‘Dat is bijzaak,’ zei Jeremy. ‘Waar het mij om gaat, is dat ik, toen ik die man hier aantrof, in de eerste plaats wilde weten wie dit had geregeld, en verder wat er allemaal speelt rondom mijn moeder.’

‘En wat denkt u?’ vroeg Frieda. ‘Wat speelt er rondom uw moeder?’

‘Het is gewoon schandalig,’ zei Jeremy. ‘Ik kom af en toe hiernaartoe om de administratie van mijn moeder door te nemen en haar te helpen met haar boekhouding.’

Frieda keek naar de foto’s op het dressoir. Ze herinnerde zich hoe Mary Orton over haar kleinkinderen had gepraat en realiseerde zich weer dat het gedateerde foto’s waren en dat de kinderen nu een stuk ouder zouden zijn. ‘Wanneer hebt u voor het laatst de boekhouding van uw moeder doorgenomen?’ vroeg ze.

‘Een tijdje geleden,’ zei Jeremy. ‘Een halfjaartje. Voor de zomervakantie, denk ik. Ik woon in Manchester. Robin in Cardiff. We hebben allebei een gezin. We komen als we kunnen.’

‘In juli vorig jaar dus?’ Ze keek hem aan. ‘Zeven maanden geleden.’

‘Ja. Of juni, dat zou ook kunnen. Maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat, is dat mijn moeder het slachtoffer is van een misdrijf, en ik wil weten of dat goed wordt onderzocht.’

‘Over welk misdrijf hebt u het?’ vroeg Frieda.

De twee broers keken elkaar weer aan.

‘Maakt u een grapje?’ zei Robin. ‘Die man, die Robert Poole, heeft meer dan honderdvijftigduizend pond van haar gestolen. Hij heeft gedaan alsof hij hier werkte.’

Frieda keek naar hun moeder. Ze moest aan Michelle Doyce denken, over wie ook gesproken werd alsof ze er niet bij was. ‘Ik weet eigenlijk niet of we er goed aan doen om dit alles nu hier en op dit moment te bespreken,’ zei ze.

‘Hoe bedoelt u?’ Jeremy sprak iets harder. ‘We hebben ontdekt dat er sprake is van diefstal. U bent van de politie. We willen weten wat eraan wordt gedaan.’

‘Daarvoor moet u niet bij mij zijn,’ zei Frieda. ‘Daarvoor moet u rechtstreeks contact opnemen met de politie.’

‘Maar wat doet u dan hier?’ vroeg Jeremy.

‘Ik ben hier omdat me gevraagd werd te komen.’

‘Mijn moeder heeft gezegd dat u degene bent met wie zij gesproken heeft, dat u degene bent die haar bankafschriften heeft doorgenomen en de diefstal heeft ontdekt. In welk opzicht bent u er dan bij betrokken?’

‘Ik ben er in zoverre bij betrokken dat ik van dienst kan zijn vanwege bepaalde aspecten van mijn vak.’

‘En wat is uw vak?’

‘Ik ben psychotherapeut.’

Jeremy keek ongelovig. ‘Psychotherapeut?’

‘Ja.’

‘En u beveelt bouwvakkers aan?’

Frieda haalde weer diep adem. Haar antwoord richtte ze tot Mary. ‘Ik heb Josef aanbevolen. Als er problemen zijn wat zijn werk of hemzelf betreft, zeg het me dan.’

‘O nee, nee,’ zei Mary Orton. ‘Hij is heel goed. Ik vind het prettig om hem hier in huis te hebben. Hij vertelde me over zijn gezin in Oekraïne. Hij heeft het moeilijk, die arme man.’

‘Ze is natuurlijk niet op zolder geweest om te kijken of hij er wat van kan,’ zei Robin.

‘Gaat u dan even op zolder kijken,’ zei Frieda. ‘En als u klachten hebt, meldt u die dan bij mij.’

‘We zullen het zeker nagaan,’ zei Jeremy.

‘Hebt u Robert Poole ooit ontmoet?’ vroeg Frieda.

‘Nee,’ zei Jeremy. ‘Ik zei toch al dat we hier sinds afgelopen zomer niet zijn geweest.’

‘Dat zei u niet,’ zei Frieda. ‘U zei dat u sindsdien haar boekhouding niet had bekeken. Ik dacht dat u misschien af en toe een weekendje met de kinderen langs zou zijn gekomen, in de schoolvakantie een paar dagen Londen, zoiets.’

‘Londen is voor ons ver weg.’

‘En u?’ zei Frieda tegen Robin.

‘Ik had het druk.’ Robin had een rood hoofd gekregen.

‘En met Kerstmis?’ zei Frieda zacht. ‘Wat hebt u met Kerstmis gedaan?’

‘Ze hebben het erg druk met de kerst,’ zei Mary Orton haastig. ‘Jeremy gaat altijd skiën, nietwaar lieverd? En Robin…’ Haar stem stierf weg. Ze plukte aan de mouw van haar trui.

Er viel een korte stilte. Frieda keek de broers weer aan. ‘Dus u bent hem nooit tegen het lijf gelopen?’

‘Nee.’

‘Wist u dat er aan het huis werd gewerkt?’

‘Hoe zouden wij dat moeten weten?’

Frieda haalde even haar schouders op. ‘Ik zou me kunnen voorstellen dat u, als uw moeder een grote klus aan het huis liet doen, daar telefonisch met haar over gesproken zou hebben.’

‘Nou, dat hebben we niet,’ zei Jeremy. ‘Maar ik kan u wel zeggen dat als we dat hadden gedaan, we allebei hiernaartoe zouden zijn gekomen om na te gaan of het werk wel goed gedaan werd.’

‘Ik weet zeker dat ik het erover heb gehad,’ zei Mary zacht.

‘Nee hoor, ma,’ zei Robin.

Frieda keek haar aan. ‘De vorige keer dat we elkaar spraken, zei je dat het al lang geleden is dat je man overleed. Hoe lang woon je nou al alleen?’

‘Pa is vijf jaar geleden overleden,’ zei Jeremy. ‘Dat is ’m, daar op het dressoir.’ Hij glimlachte om Frieda’s verbaasde uitdrukking. ‘In dat houten ding. Het lijkt net een koffiepot. Gek om dat in je keuken neer te zetten.’

‘Ik praat weleens tegen hem,’ zei Mary Orton.

‘Je moet oppassen, hoor, met haar erbij.’ Robin gebaarde naar Frieda. ‘Ze zal het misschien niet goedkeuren dat een oude vrouw tegen een kistje met as praat.’

‘Waarom zou ik dat niet goedkeuren?’

‘En goed financieel advies moet je er ook niet van verwachten,’ zei Jeremy. ‘En nu ik het erover heb, wat doet de politie aan deze diefstal?’

‘U begrijpt toch wel dat het hier om een moordzaak gaat?’ zei Frieda.

‘En u begrijpt toch wel dat wij ons drukker maken over deze zogenaamd onbeduidende diefstal,’ antwoordde Jeremy. ‘Maar wat we eigenlijk van u willen horen, is wanneer onze moeder haar geld terugkrijgt.’

Frieda was in de verleiding om tegen de twee broers te zeggen dat al het geld van Robert Pooles rekening was gehaald, dat hij niet Robert Poole heette en dat het niet eens zo zeker was dat hij het geld had gestolen. Maar ze hield zich in. ‘Ik kan helaas niets zeggen over de voortgang van het onderzoek. Ik ken ook zelf de details ervan niet. Daarvoor moet u bij degene zijn die het onderzoek leidt.’ Het idee dat Karlsson met de gebroeders Orton te maken zou krijgen bezorgde haar een grimmig gevoel van voldoening.

‘U leeft niet erg met ons mee, geloof ik,’ zei Jeremy.

‘Ik doe mijn best,’ zei Frieda. ‘We hoeven elkaar niet te overtroeven, maar ik ben in elk geval blij dat ik er iets aan heb kunnen doen om dat lek in het dak te verhelpen.’

‘Hoe denkt u dat iemand zich voelt als hij ontdekt dat zijn moeder beroofd is van al haar spaarcentjes?’ Jeremy wees nota bene naar haar terwijl hij het zei.

‘Nou…’

‘Het was niet echt een vraag,’ vervolgde hij. ‘Maar ik moet wel zeggen dat ik niet de indruk krijg dat u deze zaak als een misdaad aanpakt.’

‘Ik ben geen rechercheur,’ zei Frieda.

‘Maar u gedraagt zich wel zo. U lijkt het nogal kalm op te nemen dat die man onze moeder al haar geld heeft afgenomen.’

‘Het is echt niet mijn…’

‘En,’ viel hij haar in de rede met een steeds roder wordend hoofd, ‘dat is niet het enige wat hij heeft gedaan. Of wel, ma?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Alsjeblieft,’ zei Mary Orton. ‘Niet doen, alsjeblieft.’

‘Hij heeft ook geprobeerd haar over te halen haar testament te laten veranderen, om een derde deel van alles aan hem na te laten.’

‘O?’

‘Nee, Jeremy,’ zei Mary. ‘Dat heb ik niet… Ik kon het niet…’ Ze had een hoogrode kleur gekregen. Uit haar ooghoeken liepen tranen.

‘Geeft niks, ma.’ Jeremy streek over haar hand alsof hij een oude hond aaide. ‘Jij kon er niks aan doen. Die man had jou helemaal in zijn macht. Je wist niet wat je deed.’

‘Mary,’ zei Frieda, ‘kun je het hebben dat we hier even op ingaan?’ Mary knikte, maar zei niets. Frieda keek Jeremy aan. ‘Legt u dat eens uit, alstublieft. Dat van het testament.’

‘Dat zei ik toch al. Ik was ma’s administratie aan het doornemen, en toen vond ik brieven van een notaris. Ze wilden een nieuw testament opstellen. Ma bezit dit huis en een aandelenpakket, dus dat is niet niks. Gelukkig is ze tot inkeer gekomen.’

‘Is Mary van gedachten veranderd?’

‘Nee,’ zei Jeremy. ‘De notaris wilde er niet aan. Had bezwaren. Ze zal wel onraad hebben geroken. Ik wou dat iemand eerder op het idee was gekomen dat er iets niet in de haak was. En een arme oude vrouw ertoe overhalen haar testament te veranderen ten gunste van iemand die ze nauwelijks kent, is dat soms geen misdaad?’

‘Ik weet het niet,’ zei Frieda. ‘Hoe weet u dit? Hebt u de notaris gesproken?’

‘Ik heb de brieven gelezen. En ik heb ma gevraagd hoe het zat. Er is misbruik van haar gemaakt.’

Frieda wilde eigenlijk tegen hem zeggen: uw moeder zit erbij. Jeremy Orton behandelde de oude dame alsof ze een beetje dom was en niet goed begreep wat hij zei. Maar door hem daarop te wijzen, zou ze haar alleen maar meer vernederen. In plaats daarvan zei ze: ‘Mag ik die brieven zien?’

Ze vroeg het aan Mary Orton, maar Jeremy knikte naar zijn broer, die een dossier uit zijn tas haalde en het Frieda aanreikte. Ze sloeg het open en bladerde door de officieel uitziende brieven. Een daarvan was een factuur. Ze voelde dat er iemand vlak achter haar stond, en toen ze omkeek, zag ze dat Robin over haar schouder meelas.

‘Driehonderd pond,’ zei hij. ‘Driehonderd pond om géén nieuw testament op te maken. Ik vraag me af wat ze in rekening zouden brengen om het wel te doen.’

Frieda keek welke naam er onder de brief stond. Tessa Welles. Ze noteerde de naam en het adres. ‘Mij lijkt het een schijntje,’ zei ze.

‘Ik snap wat u bedoelt,’ zei Robin instemmend. ‘Er was tenminste íémand die het belang van mijn moeder in de gaten hield.’

‘Hebt u dit nog maar net ontdekt?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Wist u geen van beiden van het testament?’

‘Nee,’ zei Jeremy.

‘Nee,’ beaamde Robin. ‘Natuurlijk niet,’ voegde hij er nog aan toe.

Toen ging de keukendeur open en kwam Josef binnen. Hij zag er moe uit, maar hij glimlachte toen hij Frieda zag. ‘Ik wist niet dat je er was,’ zei hij.

‘Ik stond op het punt om naar boven te gaan.’

‘En wat hebt u gedaan?’ vroeg Jeremy.

‘Dak is gefikst,’ zei Josef. ‘Maar niet voor vast. Alleen voorlopig, om water te stoppen.’

‘Hebt u mijn moeder van tevoren een prijsopgave gedaan voor het werk?’

Josef keek Jeremy alleen maar aan, met een verbaasde blik.

‘En nu ik erover nadenk,’ vervolgde Jeremy, ‘ik weet niet waar u het recht vandaan haalt om iemand opdracht te geven een klus te doen in het huis van mijn moeder.’

‘Er zat een gat in het dak,’ zei Frieda. ‘En u zat in Manchester.’

‘O, nou begrijp ik het.’ Jeremy’s toon werd scherper. ‘U bedoelt dat deze man en u voor mijn moeder hebben gezorgd, en ik niet?’

‘Alsjeblieft, Jeremy,’ zei Mary. ‘Ze wilden alleen…’

‘Het doet er niet toe,’ zei hij. ‘Hoe zou u zich voelen als iemand úw moeder zo behandelde?’

‘Hoe voelde ú zich dan?’ zei Frieda.

‘Wat denkt u?’

‘Sorry,’ zei Josef. ‘Ik ben klaar.’

‘Wacht even,’ zei Mary. ‘Er zijn nog een paar dingen waar je misschien naar zou kunnen kijken, als je wilt. De boiler maakt vreemde geluiden, en een van de ramen boven sluit niet goed.’

Josef keek voorzichtig naar Robin en Jeremy.

‘Ik ga er niet over,’ zei Jeremy. ‘Het is mijn huis niet.’

‘Ik zal het je laten zien.’

Mary en Josef verlieten samen de keuken. Frieda keek in haar opschrijfboekje naar het adres van de notaris. ‘Princes Road, is dat hier in de buurt?’

‘Het is pal om de hoek,’ zei Robin. ‘Poole heeft ma gewoon meegesleept naar de dichtstbijzijnde notaris. Het moet een fluitje van een cent geleken hebben.’

‘Mag ik uw telefoon gebruiken?’ zei Frieda.

‘Hebt u geen mobiele telefoon?’

‘Niet bij me.’

Robin gebaarde naar de telefoon in de houder aan de muur.

 

Er waren verscheidene telefoongesprekken voor nodig, ze moest meer dan eens nadere uitleg geven, en vervolgens moest Frieda nog veertig minuten in een ongemakkelijk stilzwijgen wachten voordat Yvette Long ten slotte per auto arriveerde om haar op te halen. Ze wekte niet de indruk dat ze blij was om Frieda te zien. ‘Je moet het tegen ons zeggen,’ zei ze, ‘als je met getuigen gaat praten.’

‘Ik ben niet met getuigen gaan praten,’ zei Frieda. ‘Josef was aan het werk in het huis van Mary Orton, en hij belde me op omdat er problemen waren met haar zoons. Ik dacht niet dat dat iets te maken had met de zaak.’

Yvette zat voorin, op de passagiersstoel, en Frieda achterin. Ze kreeg het gevoel dat ze als een kind ergens naartoe werd gereden door twee knorrige volwassenen.

‘Je kunt niet zomaar in je eentje van alles ondernemen,’ zei Yvette.

Frieda reageerde niet. De auto stopte voor een rijtje winkels. ‘Zal ik met je meegaan?’ vroeg Frieda.

‘Als je wilt,’ zei Yvette schouderophalend.

De twee vrouwen stapten uit. Het was niet meteen duidelijk waar het kantoor van Tessa Welles was. Op nummer 52 was een winkel gevestigd waar tegels, vazen, kannen en koffiekopjes verkocht werden. Nummer 52a was een kleine groene deur aan de linkerkant. Yvette belde aan, waarna met een zoemer de deur werd geopend. Ze liepen de smalle trap op. Boven kwamen ze in een halletje waar een bureau stond met daarop een computer en nette stapeltjes papieren. De deur achter het bureau ging open en er kwam een vrouw naar buiten. Frieda schatte haar achter in de dertig. Ze had dik, roodblond, lang haar, dat ze losjes in een staart droeg, alsof ze er geen last van wilde hebben. Ze had geen make-up op haar bleke gezicht. Om haar neus zat een verzameling lichte sproeten. Ze keek oplettend uit haar grijsblauwe ogen. Ze droeg een antracietgrijze jurk, een dikke panty met een patroontje erin en enkellaarsjes. Ze glimlachte enigszins gekweld. ‘Ik ben Tessa Welles,’ zei ze. ‘Komt u verder. Ik heb net een pot koffie gezet, dus als u wilt…’

Ze ging hun voor, een veel rommeliger kamer in, met een raam dat uitkeek op straat. Op haar bureau lagen stapels dossiers, op de planken aan de muur stonden archiefdozen en wetboeken. Aan de wanden hingen diploma’s en foto’s: Tessa Welles te midden van anderen in een restaurant, Tessa Welles ergens op een strand, Tessa Welles op de fiets in een gezelschap fietsers en met bergen opde achtergrond. En er hingen twee schilderijen die Frieda thuis ook wel aan de muur zou willen hebben. Tessa schonk koffie voor hen in, en Yvette stelde eerst zichzelf voor en vervolgens Frieda, als ‘externe assistente’.

‘Werkt u alleen?’ vroeg Yvette, en ze nipte van haar koffie.

‘Ik heb een secretaresse, Jenny, die parttime werkt. Vandaag is ze er niet.’

‘Mevrouw Welles,’ zei Yvette, ‘half november hebt u gesproken met ene Mary Orton en ene Robert Poole. Het ging over het wijzigen van haar testament. Kunt u zich dat herinneren?’

Tessa glimlachte flauwtjes. ‘Ja, dat weet ik nog.’

‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Yvette. ‘Is er iets grappigs?’

‘Nee,’ zei Tessa. ‘Helemaal niet. Maar bent u misschien hier vanwege een geval van oplichting of zo?’

‘Waarom zegt u dat?’

‘Weet ik niet. Maar wat ik vooral onthouden heb, is dat die man me een ongemakkelijk gevoel gaf. Hij leek me een beetje een uitvreter. Wat is er gebeurd? Gaat het om oplichting?’

‘Nee, het gaat om moord,’ zei Yvette. ‘Hij is vermoord.’

Aan Tessa’s gezicht was te zien dat dit haar schokte.

‘O, mijn god. Wat vreselijk, ik had geen idee dat…’

‘Een uitvreter, zei u.’

‘Nee, nee.’ Tessa maakte een afwerend gebaar. ‘Ik wilde niks lelijks over hem zeggen. Ik weet niets van hem.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

Tessa haalde diep adem. ‘Als we het verzoek krijgen een testament te wijzigen ten gunste van iemand die geen familie is, gaat er bij ons notarissen altijd een belletje rinkelen.’

‘Wat hebt u gezegd?’

Tessa moest moeite doen om het zich te herinneren en fronste haar voorhoofd.

‘Ik geloof dat ik het gewoon met hen heb besproken, met de vrouw dan vooral. Ik heb gevraagd naar de redenen voor de wijziging, waarom ze het nú wilde, of ze erover had nagedacht, of ze het met haar kinderen had besproken en ga zo maar door.’

‘En wat zei mevrouw Orton?’

‘Ik kan het me niet precies herinneren,’ zei Tessa. ‘Ik kreeg de indruk dat ze zich in de steek gelaten voelde door haar kinderen. Ik denk dat die man hun plaats had ingenomen.’

‘Wat zei Poole tijdens dat gesprek?’

‘Niet veel. Hij zat erbij als een attente zoon, hield zich op de achtergrond, ondersteunend.’

‘Maar wat was eigenlijk het probleem?’ vroeg Frieda.

Yvette keek haar fronsend aan.

‘Hoe bedoelt u?’ Tessa leek het niet te begrijpen.

‘U bent notaris,’ zei Frieda. ‘Als iemand zijn testament wil veranderen en zich bij u vervoegt, moet u dan niet gewoon een testament opstellen?’

Tessa lachte en keek nadenkend. ‘Ik doe familiezaken,’ zei ze. ‘Eigendomsoverdrachten, boedelscheidingen. Een huis kopen, trouwen en doodgaan. Vroeger toen ik nog studeerde, zeiden ze weleens dat je advocaat moet worden als je de wet graag ziet als een soort theater, maar dat als je wilt weten wat de mensen werkelijk denken en wat hun drijfveren zijn, je notaris moet worden.’

‘Of psychotherapeut,’ zei Yvette.

‘Nee,’ zei Tessa. ‘Ik kan de mensen echt helpen.’

Yvette keek met een ingehouden glimlach naar Frieda. Tessa zag het. ‘O god, u bent toch geen…’ begon ze.

‘Ja, dat is ze wel,’ zei Yvette.

‘Sorry, dat was een lompe opmerking van me. Ik bedoelde er niets mee.’

‘Geeft niet,’ zei Frieda. ‘Maar u had het over het helpen van mensen.’

‘Ja. Echtparen die willen scheiden spreken soms heel vertrouwelijk met me, zoals ze dat met niemand anders kunnen, zelfs niet met elkaar.’

‘Waarom hebt u niet gewoon het testament voor Mary Orton opgemaakt?’ vroeg Frieda.

‘Ik doe nooit “gewoon” dingen voor mensen,’ zei Tessa. ‘Ik praat altijd met hen, om erachter te komen wat ze echt willen.’

‘En wat wilde Mary Orton echt?’ vroeg Frieda.

‘Ze was eenzaam, dat was duidelijk, en ze wilde gesteund worden. Ik neem aan dat wat ze echt wilde, was dat haar kinderen haar hielpen. En ik vermoed dat deze man hun plaats had ingenomen en misbruik van haar wilde maken.’

‘Waarom hebt u de politie niet gebeld?’

‘Ze heeft de politie niet gebeld,’ zei Yvette, ‘omdat het geen misdrijf is om je testament te veranderen.’

‘Ja, zo is het,’ zei Tessa. ‘Ik heb geprobeerd om met mevrouw Orton te bespreken waarom ze het wilde. Ze leek het gênant te vinden, pijnlijk zelfs. Ik had medelijden met haar.’

‘Wat zei Robert Poole?’ vroeg Yvette.

‘Hij zei dat het niet zijn idee was, maar dat mevrouw Orton het zelf wilde en dat het belangrijk voor haar was.’

‘Je moet het gore lef maar hebben,’ zei Yvette boos, waarna ze op haar onderlip beet. ‘Wat hebt u nog meer gezegd?’ vroeg ze op kalmere toon.

‘Ik heb tegen mevrouw Orton gezegd dat het een grote stap was en dat ze daarover goed moest nadenken. En ik zal ook wel gezegd hebben dat als ze niets zou nalaten aan haar kinderen, het testament juridisch aangevochten zou kunnen worden.’

‘En?’

‘Dat was alles,’ zei Tessa. ‘Ze zijn weggegaan en ik heb er niets meer van gehoord.’

‘Vond u het schokkend?’ vroeg Yvette.

Tessa trok een gezicht en schudde haar hoofd. ‘Vroeger zou ik dat wel hebben gevonden. Toen ik in mijn eerste jaren hoorde wat mannen over hun vrouw zeiden, en vrouwen over hun man, en zag wat de mensen hun familieleden soms aandoen, heb ik alle illusies verloren die ik ooit gehad mocht hebben. Ik heb weleens het gevoel dat ik te maken heb met levensgevaarlijke machines, waar van alles mis mee is, en dat ik niet veel anders kan doen dan er hier en daar een stukje plakband op plakken en maar hopen dat ze dan weer een tijdje goed functioneren.’

‘Wat vond u van Robert Poole?’ vroeg Yvette.

‘Dat zei ik al. Hij was beleefd, en Mary Orton vertrouwde hem blijkbaar, maar toch had ik het gevoel dat er iets aan hem niet deugde. Ik heb gedaan wat ik kon, maar ik wist natuurlijk dat hij het testament door een ander kon laten opmaken, of het misschien zelfs in overleg met haar kon opstellen en het door een willekeurige getuige laten meeondertekenen. Je kunt wel veel voor de mensen doen, maar niet alles.’

‘Wat dacht u toen u hoorde dat hij vermoord was?’

‘Ik weet niet wat u bedoelt,’ zei Tessa. ‘Ik vind het natuurlijk schokkend om te horen. Ik kan het bijna niet geloven.’

‘Waarom denkt u dat het gebeurd is?’

‘Goh, ik zou het niet weten. Ik weet niets van hem.’

‘Maar u hebt gezien hoe hij te werk ging,’ zei Yvette. ‘Stel dat hij een keer de verkeerde had getroffen?’

‘Het zou kunnen,’ zei Tessa. ‘Maar ik heb hem maar even gezien, en daarna heb ik tot vandaag nooit meer aan hem gedacht. Ik kan er geen zinnig woord over zeggen waarom hij is vermoord, als u dat bedoelt. Wat denken de kinderen van Mary Orton ervan?’

‘Ze waren er niet blij mee,’ zei Frieda. ‘Ze waren er helemaal niet blij mee.’

‘Dat verbaast me niet.’

‘De meeste mensen schijnen hem innemend te hebben gevonden,’ zei Frieda. ‘Vond u hem innemend?’

Tessa glimlachte weer flauwtjes. ‘Nee. Gezien de sfeer van het gesprek kón ik hem eigenlijk niet innemend vinden.’

Yvette stond op. ‘Dank u, mevrouw Welles,’ zei ze. ‘Ik denk dat dat alles is.’

Frieda bleef zitten. ‘Ik wil Tessa nog iets vragen,’ zei ze. ‘Het heeft niets te maken met het onderzoek. Vind je het goed als ik je zo meteen buiten weer zie?’ Yvette keek boos naar Frieda, die er goedhartig aan toevoegde: ‘Ik heb maar een minuutje nodig.’

Yvette draaide zich om en liep weg. Frieda hoorde haar de trap af bonken. Tessa keek haar bezorgd aan. ‘Is er iets?’

‘Een beetje wrijving. Ik ben nog maar net aangesteld.’

‘Als wat?’

‘Dat is een goede vraag. Maar ik wilde u iets heel anders vragen. Ik heb met belangstelling geluisterd naar wat u zei over uw manier van werken. Dat u op de hoogte bent van dingen die mensen geheim willen houden en hen begeleidt…’

‘Het woord “begeleiden” heb ik niet gebruikt.’

‘Nou ja, hoe dan ook, mijn schoonzusje staat op zeer slechte voet met haar ex-man, mijn broer, en zij heeft dringend advies nodig hoe ze met die situatie om zou kunnen gaan.’

Tessa leunde achterover in haar stoel en sloeg haar armen over elkaar. ‘Aan wiens kant staat u in dat geschil?’

‘Ik geloof niet dat ik nou per se aan de ene of de andere kant sta,’ zei Frieda. ‘Maar als ik samen met haar en mijn broer een tochtje per heteluchtballon zou maken en ik moest een van beiden eruit gooien, dan zou dat mijn broer zijn.’

Tessa glimlachte. ‘Ik heb ook een broer. Ik denk dat ik wel weet wat u bedoelt.’

‘Maar doet u dat soort dingen?’

‘Dat zijn nou precies de dingen die ik doe.’

‘Het hoeft niet voor niks,’ zei Frieda. ‘We betalen er gewoon voor, net als al uw andere cliënten. Maar zou u eens met haar willen praten?’

‘Ik kan zeker een keer met haar praten.’

Buiten op het trottoir stonden Yvette en haar collega tegen de auto geleund met elkaar in gesprek. Yvette keek naar Frieda, die de vijandigheid bijna van haar af voelde stralen. ‘Je deed het goed,’ zei Yvette met opeengeklemde kaken. ‘Maar laat het speurwerk aan ons over, oké?’