8 De duizend vrezen aan de Grotemarkt
O p de hoek van de Grotemarkt en het Hang stond vroeger een huis met een vreemde gevelsteen, waarop een schaap werd afgebeeld omringd door wilde dieren. Daaronder stonden de mysterieuze woorden In Duizend Vreezen . Het huis werd in 1890 afgebroken en de gevelsteen verkocht, maar het verhaal over de duizend vrezen die een groep Rotterdammers in dit huis uitstond, bleef bewaard.
Grotemarkt, 1572, door overlevering bekend – ‘ Op 1 april verloor Alva zijn bril.’ Het nieuws ging als een lopend vuurtje door Holland. De watergeuzen hadden Brielle ingenomen in naam van Willem van Oranje! Maar Alva zinde op wraak. Hij moest en zou de orde in het opstandige Holland herstellen! Hij stuurde graaf Bossu met een Spaans leger naar de stad om de watergeuzen in de pan te hakken en Brielle terug te veroveren. Dat bleek echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, en Bossu werd met zijn leger door de kanonnen van de vrijheidslievende geuzen verdreven.
Om zijn gezag toch te laten gelden, besloot hij om naar Dordrecht te trekken, maar daar werd hem de toegang tot de stad ontzegd. Dit was ongehoord. Waren alle steden in opstand gekomen tegen het rechtmatige gezag?
Het stadsbestuur van Dordrecht wilde het Spaanse leger zo snel mogelijk voor de stadspoorten weg hebben en gaf Bossu genoeg schepen om de rivier af te reizen. Hij besloot om naar Rotterdam te gaan. Die stad was tenminste trouw aan de Spanjaarden, dacht hij. Zij hadden hem immers gewaarschuwd toen ze het gerucht hadden opgevangen dat Brielle op het punt stond belegerd te worden door de geuzen. Hij verwachtte dus geen problemen in deze stad. Bij Honingen ging hij aan land en op 9 april reed hij met zijn bevelhebbers naar de stad.
De Rotterdammers waren echter nogal geschrokken toen ze hoorden dat de geuzen inmiddels ook Delfshaven hadden ingenomen en hadden alle stadspoorten hermetisch afgesloten en de stad in staat van verdediging gebracht.
Toevallig was die dag een feestdag, en ook toen al dronken veel Rotterdammers graag een of meerdere borrels als er wat te vieren viel. Drank maakt erg moedig en toen de feestvierders hoorden wie er voor de poort stonden, trokken ze gewapend naar de Oostpoort, schreeuwend dat de Spanjaarden er niet in zouden komen.
De hogere functionarissen van de stad deden intussen hun uiterste best om Bossu tevreden te stellen. Toen zij merkten dat de graaf niet gediend was van de relletjes, beloofden ze dat ze hem zouden helpen de schreeuwende massa te kalmeren. En als dat niet goedschiks lukte, dan maar kwaadschiks. De schutters van de stad wilden het volk bij de Oostpoort wegjagen en de Spanjaarden binnenlaten, maar het volk bleek zo vijandig dat dit plan niet slaagde.
Bossu zelf probeerde de mensen toe te spreken, maar het enige wat hij voor elkaar wist te krijgen, was dat de stadsbestuurders voedsel naar buiten konden brengen om zijn leger te voeden.
Zowel de bestuurders als de Spaanse bevelhebbers bevonden zich in een moeilijke situatie. Het volk weigerde de poort te openen en het leger raakte meer opgefokt. En dat terwijl Rotterdam eigenlijk trouw was aan de Spaanse koning.
Bossu bleef de hele nacht wakker en deed verschillende wanhopige pogingen om de gemoederen te sussen, maar het volk liet zich niet ompraten.
Uiteindelijk werd de pastoor van de Sint Laurenskerk, Huybert Duyfhuys, naar de Oostpoort gestuurd om met het volk te overleggen. Hij was erg populair bij zijn parochianen en wonder boven wonder, het lukte. De Rotterdammers beloofden de poort voorzichtig te openen, zodat de soldaten in kleine groepjes naar binnen konden komen.
De baljuw opende de poort en het Spaanse leger, dat zich al een hele nacht geërgerd had aan de koppige Rotterdammers, trok naar binnen.
Toen zo’n dertig tot veertig soldaten binnen waren, leek het volk opeens van gedachten te veranderen en probeerde de poort te sluiten, maar de Spanjaarden hadden er genoeg van. Wapens werden getrokken en verschillende Rotterdamse burgers werden gedood.
Aan de Grotemarkt woonde in die roerige tijden een man die erg populair was bij zijn buren. Hij moet bekend hebben gestaan als een slimme kerel, want toen zijn buren de plunderende Spanjaarden hoorden naderen, gingen ze met zijn allen naar hem toe. Een grote groep mannen, vrouwen en kinderen stond hem in zijn woonkamer hoopvol aan te kijken en hij dacht razendsnel na. In de verte kon hij het geschreeuw al horen.
‘Allemaal stil zijn!’ zei hij. ‘We moeten de huilende kinderen laten zwijgen. Wie wil ze in het achterhuis verhalen vertellen?’
Een jonge vrouw bood aan te helpen en nam
de kinderen mee naar achteren, waar ze haar best deed om hen
rustig
te houden.
‘Geen enkele geluid mag de straat bereiken,’ zei de man tegen zijn buren. ‘Geen lach, geen schreeuw, niets. Het moet lijken of er niets of niemand in dit huis in leven is.’
Sommige mensen begonnen nu bang te worden en wilden op de vlucht slaan, maar hij hield hen tegen.
‘Als jullie nu vluchten, vallen jullie vast en zeker in de handen van de Spanjaarden. Het is kiezen of delen.’
‘Maar wat dan?’
‘Ik heb een bok in huis. Als we die bij de voordeur slachten, en dan de deur op een kiertje zetten…’
De buren snapten niet zo goed wat hij van plan was, maar ze deden wat hij had gezegd.
De nietsvermoedende bok werd naar de gang gebracht, waar een van de mannen hem de keel afsneed. Het bloed stroomde door de gang en werd in de richting van de markt gedweild. Snel stroopten ze het beest en namen de huid en de horens mee naar de achterkamer.
In de gang bleef een bloederige massa vlees achter waaruit een straal bloed door de voordeur de markt opstroomde.
Toen de Spanjaarden tot de tanden gewapend de markt op kwamen gerend, hielden de mensen in het huis op de hoek zich zo stil mogelijk. Angstige kinderen werden gesust en de volwassenen durfden amper te ademen.
Op straat hoorden ze de soldaten lachen en schreeuwen. Af en toe herkenden ze de gillende stemmen van vrienden en buren die werden afgeslacht. Ieder ogenblik kon het hun beurt zijn. Ze hoorden hoe de voordeur van het naastgelegen huis werd ingetrapt. Vrouwen gilden. Het huis werd doorzocht.
En toen bereikten de zware voetstappen hun woning. Er werd aan de deur gerammeld… En toen hoorden ze een lach. De Spanjaarden hadden het bloed gezien dat nog steeds door de kier van de voordeur stroomde. Ze dachten dat dit huis al door hun kameraden was bezocht, dat de bewoners al afgeslacht waren, en trokken verder.
Toen de zon was ondergegaan en het lawaai op de straten was verstomd, konden de mensen die in het huis duizend vrezen hadden moeten doorstaan, zichzelf in veiligheid brengen.
En zo kwam dat huis aan zijn naam: De Duizend Vreezen.
Ondanks de inspanningen van de Rotterdamse bestuurders, kon niet worden voorkomen dat de Spanjaarden een groot aantal burgers vermoordden. Hoeveel slachtoffers er precies vielen is onduidelijk, maar er wordt weleens verteld dat het om honderden doden ging.