19 Spookverschijnselen in Venlo
Het spookt in Venlo, zo blijkt uit de volgende verhalen. De berichten variëren van lang geleden – toen het Raadhuis werd gebouwd – tot halverwege de vorige eeuw, toen het spookachtige veurbuuksel nog werd waargenomen...
Venlo, in de twintigste eeuw, door overlevering bekend – Op een zaterdagavond in november keerde ik met nog een ander Veldens student, Ledant genaamd – hij was onderwijzer te Eindhoven en is inmiddels met pensioen – van school huiswaarts. De afstand was ruim een uur gaans; er waren nog bijna geen fietsen, dus ging men te voet. Het midden van de weg liep tussen de bossen door en heette Hakkenberg. Er werd gezegd dat het er spookte, maar wij hadden er nooit iets gezien.
Die zaterdagavond echter – ’t was ongeveer halfzeven, en donker als de hel – bleven we op het midden van Hakkenberg, juist op het hoogste punt van de weg, beiden plotseling stilstaan. De hele weg was helder verlicht, bijna zo fel als op klaarlichte dag, zodat we de Veldense kerk, op een halfuur afstand, duidelijk konden zien liggen. Dit verschijnsel duurde misschien tien seconden; toen was alles weer in diepe duisternis gehuld.
We waren beiden erg geschrokken en wisten niet wat ervan te denken. Ledant woonde een minuut of tien buiten het dorp en was dus eerder thuis dan ik. In mijn angst vroeg ik hem nog een eind mee te lopen, maar hij weigerde met de woorden: ‘En wie brengt mij dan straks weer terug?’
Ik ging toen aan het lopen, en geheel ontdaan kwam ik thuis. Er was juist een buurvrouw op bezoek en ze vroeg wat mij scheelde. Ik vertelde het geval en de buurvrouw zei: ‘O, dat is een veurbuuksel, dan moet er iemand in de buurt sterven.’
Daar lachte ik om, maar de buurvrouw hield vol en kwam met bewijzen. Daar en daar was ook zo’n veurbuuksel gezien, en daar was die en die gestorven.
De volgende dag (zondag) na kerktijd vertelde ik het geval aan deze en gene, en ook nu waren er verscheidenen die het een buuksel noemden, en voorspelden dat er iemand in de buurt waar wij het gezien hadden, sterven moest. Nu komt het wonderlijke van de zaak. Op een paar minuten afstand van Hakkenberg lag een café, ‘Het Zwartwater’, destijds een tolhuis, en bewoond door vier oude mensen, broers en zussen. Toen wij de maandag daarop weer naar Venlo, naar school, wandelden, zagen wij dat bij Het Zwartwater de vensters dicht waren. Aan de overzijde lag een wei, waar een Veldense jongen, die wij goed kenden, de koeien hoedde.
Wij vroegen hem: ‘Grèèt (Gerrit), waarom zijn hier de vensters dicht?’
‘Hanneke (een der twee vrouwen) is dood,’ antwoordde hij.
‘Sinds wanneer?’ vroegen wij.
‘In de nacht van zaterdag op zondag,’ gaf hij ten antwoord.
Het spookhuis op de hei
In het begin der negentiende eeuw lag er op de heide ruim drie kwartier ten oosten van Venlo een huisje, van hout en leem opgetrokken. Van binnen was het mooi wit gekalkt en van buiten geheel met wingerd begroeid. Voor de deur was een mooie bloementuin aangelegd. Verder hoorde er een stuk akkerland bij. Het erf was verder door hoge dennenbossen omsloten.
Dit huisje heette ‘de Witte Schimmel’, de boeren uit de omtrek noemden ’t ‘het heihuisje’. De bewoners waren nette mensen die, hoewel armoedig, toch tevreden en gelukkig leefden. Maar dat geluk werd regelmatig verstoord, nu eens door ziekte in huis, dan door ongelukken met het vee. Daarom zeiden de boeren dat het huis behekst was.
De bewoners gingen zo achteruit, dat zij het huisje moesten verkopen. Omdat niemand het meer wilde bewonen, werd het toen afgebroken. Hun naaste buren waren de bewoners van het Jammerdal. In twaalf jaar hadden deze bewoners twaalf koeien verloren, verder kalveren, geiten en varkens.
Eens had de vilder een der runderen half het vel afgestroopt. Hij ging toen naar binnen om een pijp aan te steken. Maar toen hij weer buiten kwam, was het rund omgekeerd, zonder dat er iemand een hand naar uitgestoken had. Na inzegening van huis en erf door de pastoor-deken van Venlo hielden de ongelukken op.
De spoken op het kerkhof van Venlo
Vroeger lag een kwartier buiten Venlo, vlak bij de Onderste-Houtmolen, een uitgestrekt bos, omsloten door een haag van dicht houtgewas. In het midden daarvan was een zandheuvel. Eigenaar van deze heuvel was een zekere Simons, door mensen ook wel ‘Mons’ genoemd. Hij was de architect van het Venlose Raadhuis. In het bos daar werden allerlei dieren uitgezet, zoals herten, reeën, maar vooral wilde zwijnen. Daardoor kreeg het daar de naam ‘Zwijnsberg’. De Zwijnsberg was een berucht spookterrein.
Elke dag, of het nu goed of slecht weer was, reed Mons met zijn rijtuig uit de stad naar de Zwijnsberg. Hij volgde dan de weg vanaf de Keulsche Poort door de tuinen, waar het nu nog het Monsepaadje heet. Vandaar ging hij door de Lange straat en dan het veld door.
’s Nachts tussen twaalf en één hoorde men op de Zwijnsberg soms geluiden alsof er met een buidel geld geschud werd. Men vond er bij het spitten meermalen gouden Spaanse munten.
Van het bosperceel werd vruchtbaar tuiniersland gemaakt, en op de zandheuvel werd het Venlose kerkhof aangelegd.
De algemene begraafplaats in Venlo werd aangelegd op 25 juni 1903. De dodenakker in het zuiden van het huidige Venlo is groots opgezet met zijn imposante platanen en beuken langs de paden. De schat waarover verteld wordt, is nooit gevonden.