8 Vissen met de duivel op het Papenwater in Wyck
De duivel heeft het er maar druk mee: mensen overal schrik aanjagen, en zo nu en dan een ongelukkige ziel meesleuren naar de hel. Geen wonder dat hij soms even tijd voor zichzelf nodig heeft. In dit verhaal is hij op zijn dooie gemak aan het nachtvissen bij Wyck. Dat een paar bijgelovige vissers hier een wijze les uit willen trekken...
Maastricht, in de jaren 1890, door overlevering bekend – Twee mannen uit Wyck-Maastricht hadden samen afgesproken om ’s nacht ‘opzink’ te gaan vissen aan het Papenwater, dat in de Maas uitloopt. Ze vergaten helemaal dat het de nacht van zaterdag op zondag was, dus dat kon niet goed aflopen.
’s Avonds om tien uur begaven zij zich daarheen en zagen daar een boot, waarmee de boeren van St.-Pieter groenten, mest en andere dingen over de Maas vervoerden. Zij besloten daarin te gaan zitten, en namen in het midden plaats, vlak naast elkaar.
Zij hadden daar misschien een paar uur gezeten, zeer in beslag genomen door hun bezigheden, toen een van beide vissers opkeek en hem het bloed als het ware in de aderen stolde. Toevallig keek de andere ook even op, en hij onderging dezelfde gewaarwording.
De een begon de ander bij zijn voornaam te noemen, en ze stootten elkaar aan, zonder zich daarbij veel te durven bewegen. Het zweet gutste hen langs het hoofd en over de rug.
‘Zie je het niet?’ waagde de een te zeggen.
De ander knikte even bevestigend met het hoofd.
Ze wilden het vistuig in de steek laten, uit de boot aan land springen en dan weglopen, maar het was of ze versteend waren en iets hen op de plek vasthield.
Eindelijk durfde de een toch te zeggen: ‘Dat is niet zuiver, want dan had hij ons toch moeten passeren en ik heb niets gemerkt. Hij kan toch niet langs ons beiden door!’
Wat de beide vissers zo in angst bracht, was een derde visser, die plots even na middernacht op de spits van de boot had plaatsgenomen. Zij konden echter niet verklaren hoe die er was gekomen, daar de boot ook niet had geschommeld, zoals ze dat doet wanneer iemand erop springt. Vandaar hun terechte angst.
Ze moesten er dus blijven zitten. Ze voelden dat ze beet kregen, maar ze verroerden hun hengel niet, hoe het hun ook aan het hart ging om de vangst te laten ontsnappen. Soms hoorde de een de ander zuchten. Het duurde heel lang. De nacht was heel stil. Hoorden ze hun hart bonken?
Pas toen de klok één uur sloeg, stond de zwarte gedaante langzaam op en kwam op hen af om de boot te verlaten. De moedigste van de twee vissers had toen de durf dat vreemde wezen vlak in het gelaat te kijken. Maar welk gezicht dat had, kon hij niet zeggen. Zijn gezicht leek op ‘spinnengeweef’, antwoordde hij, toen zijn kameraad hem ernaar vroeg.
Nauwelijks was die geheimzinnige visser aan land verdwenen, of de vissers lieten vistuig en alles in de steek en liepen wat ze lopen konden naar huis.
Ze wisten wel waarom die man in hun boot was gekomen, maar ze zeiden het niet tegen elkaar. Ze zeiden alleen maar: goedenacht. Maar nooit meer zijn zij ’s nachts gaan vissen in de nacht van zaterdag op zondag.