XX
Ishím Voróo (Land aan Gene Zijde), zeventien mijl van de Noordpas en de Stenen Poortweg, 4371e deel der oneindigheid (5199e zonnecyclus), zomer
De demon verscheen niet.
Er waren verschillende momenten der oneindigheid voorbijgegaan sinds Sinthoras het lied had gezongen, maar het nevelwezen liet zich niet zien.
De alfen die Caphalor als verspieders naar de tunnel van de rovers had gestuurd, kwamen niet meer terug en dus besloten de nostàroi de gang te laten instorten voordat er nog meer onderaardsen zouden opduiken die hen tijdens de voorbereiding van de aanval zouden kunnen verrassen.
Sinthoras had de eerste werpmachines naar het platform boven de pas laten brengen en nam met de aanvoerders van de bondgenoten de tactiek door terwijl Caphalor de laatste oefeningen met de stormladders bij de bergwand begeleidde.
Toboribar keek naar de maquette die de Stenen Poortweg en omgeving weergaf. 'Het lijkt mij gewaagd de aanval uit te voeren zonder meer van de grote creaturen mee te nemen,' zei hij. 'We hebben natuurlijk genoeg troepen, maar als de onderaardsen kokend pek en gloeiende slak op ons laten regenen, verliezen we aan de voorzijde misschien meer dan we van achteren kunnen aanvullen.'
'Daarom zetten de katapulten de weergangen onder het vloeibare vuur,' merkte Sinthoras op om de bedenkingen van de óarco te ontkrachten. 'Jullie klimmen naar boven, nemen de wachters voor jullie rekening en stellen de vergrendeling veilig.'
'Wanneer komt de demon?' informeerde Lotor hard. 'Moest hij er niet vanaf het begin bij zijn?'
'Hij is onderweg,' antwoordde de alf ontwijkend, die zich zo langzamerhand aan de vele op- en aanmerkingen ging ergeren. Doe wat er van jullie wordt verlangd. 'Hij verzamelt kracht om ons nog beter van dienst te kunnen zijn.'
'Dat hoor ik graag - als het waar is,' antwoordde de barbarenvorst. 'Ik wil niet beweren dat u liegt, nostàroi. Maar ik vertrouw magische wezens niet erg. Mijn angst is dat de demon zich intussen bedacht zou kunnen hebben.'
'Ja,' bulderde de stratege van de reuzen van boven af. 'Maar de nostàroi heeft beloofd dat de demon zou komen.'
'Als dat nevelding gewoon doet waar het zin in heeft, kan hij ons zoveel beloven,' zei Toboribar. 'Maar we hebben hem wel nodig om de macht van de poort te breken en de vergrendeling te openen, nietwaar?'
Sinthoras merkte dat de stemming onder de aanvoerders veranderde. Ze zaten al veel te lang aan de voet van het Grijze Gebergte. Ze wilden erop slaan en de beloofde overwinning bevechten, Tark Draan overvallen en onderwerpen. Domheid, hebzucht en geduld verdragen elkaar niet. Daarom zei hij: 'We hebben de verrader onder de dwergen gevonden en hem een boodschap gestuurd. Hij kan de poort ook voor ons openen.'
Iedereen staarde hem aan.
Lotor verbrak als eerste het verblufte zwijgen. 'Ik zou wel eens willen weten hoe zoiets mogelijk is. Hoe heeft de Zhadar het voor elkaar gekregen een van zijn eigen creaturen binnen te smokkelen? Ik dacht dat de onderaardsen elkaar zo goed kenden dat een dergelijk plan nooit zou kunnen lukken.'
Weer kwam Sinthoras in de knel, maar hij zag geen reden om te liegen. 'Dat weet ik niet en het maakt mij ook niet uit. Zolang die verrader zijn werk maar doet.' Hij hoopte dat zijn overtuigde intonatie de bedenkingen zou ontkrachten.
Weer viel er een stilte.
Sinthoras haalde opgelucht adem. 'Terug naar...'
'We hebben dus een demon die niet verschijnt en een verrader op wie we maar moeten vertrouwen, maar we hebben beiden nodig om de poort te vernietigen,' gromde Toboribar. 'Als je het mij vraagt, nostàroi, klinkt dat toch iets anders dan op de dag waarop wij bij elkaar zaten en over de verovering spraken. Toen was het volkomen zeker dat de onderneming zou slagen. Maar nu,' vervolgde hij, op het model wijzend, 'nu lijkt helemaal niets meer zeker.'
'Ik zweer dat we zullen slagen,' beweerde Sinthoras stellig en hij keek het monster aan tot het zijn ogen neersloeg. 'Wat is er met jullie aan de hand? Sinds wanneer zijn jullie twijfelaars en angsthazen? Jullie hebben het leger gezien dat Caphalor en ik hebben opgebouwd. Hebben jullie ooit iets groters gezien? Het wordt misschien moeilijker dan ik geschilderd heb, maar we zullen het van de onderaardsen winnen. Over zeven momenten der oneindigheid begint de aanval. Vertel jullie troepen dat ze binnenkort schatkamers en graansilo's plunderen!'
De meesten trommelden op de tafel om hun bijval te betuigen. Alleen Lotor en Toboribar keken elkaar snel aan met een blik die aangaf dat hun wantrouwen niet was weggenomen.
'Ga nu.' Sinthoras bleef op zijn stoel zitten en wachtte tot allen de tent verlaten hadden voordat hij vloekte en naar het model keek. Waar zitje, demon?
Dicht bij je, hoorde hij de vertrouwde stem in zijn hoofd, die hem in elkaar liet duiken. Het antwoord was te duidelijk, te hard en te verrassend gekomen. Je twijfelt toch niet aan mijn loyaliteit, zeker?
'Ik heb je al een tijd geleden geroepen! De troepen worden ongeduldig.'
Ik wilde me nog een beetje uitleven en me vertrouwd maken met mijn veranderde krachten, die ik dankzij jou heb gekregen, Sinthoras.
De alf sloot zijn ogen en concentreerde zich op het ongebruikelijke gesprek. 'Wanneer kun je bij ons zijn?'
Laat de aanval beginnen zoals je hun zei. Ik ben op tijd bij jullie. Let op de tekenen van verval. De stem werd zachter. En ik breng de boodschap over de verrader mee.
'Jij?' vroeg Sinthoras onwillekeurig hardop.
'We had je dan anders verwacht?' hoorde hij een antwoord bij de tentingang - maar het was niet de stem van de demon. Toen hij opkeek, zag hij Caphalor aan de andere kant van de tafel staan, in zijn wapenrusting en met een lange witte mantel tegen de kou om zijn schouders. 'Heb ik je tijdens het gebed gestoord?'
Het duurde even voordat Sinthoras begreep dat de demon zich uit zijn gedachten had teruggetrokken. Hij vertelde wat er was gebeurd. 'Wat is jouw mening?'
'Het goede nieuws is dat hij komt,' zei Caphalor. 'Maar hoe komt hij aan die kennis over de spion?' Hij ging naast de ander zitten. 'Wat maakt het ook uit? We kunnen binnenkort aanvallen! De onrust onder de simpele monsters neemt toe. Ze willen oogsten wat wij hun beloofd hebben.'
'En nu kunnen we het ze geven.' Sinthoras keek naar het model. 'Hoe gaat het met de monsters?'
'De óarco's beheersen het beklimmen van de stormladders inmiddels uitstekend en ze hebben geen last van hoogtevrees. Ik maak me meer zorgen over de katapulteenheden. Ze hebben lang nodig voordat ze goed gericht kunnen schieten, maar aangezien onze krijgers toch niet in de eerste linie vechten, maakt het me niet veel uit. De óarco's hebben hulp van onze schutters afgewezen.'
Sinthoras luisterde en voelde de spanning, die hem lang in zijn greep had gehouden, wegvallen. Van de ene op de andere hartslag zijn de moeilijkheden opgelost. 'Nu ontbreken alleen nog de ogers, dan is alles bijna perfect.'
Een van de lijfwachten kwam naar binnen. 'Eerbiedwaardige nostàroi, er is hier een slavin die nostàroi Sinthoras wil spreken. Haar naam is Raleeha.'
Caphalor trok zijn wenkbrauwen op. 'Ze zal toch niet weer gevlucht zijn om bij jou te kunnen zijn?' vroeg hij half schertsend.
Sinthoras vond het niet echt grappig. Het deed hem denken aan de nacht waarin hij haar in zijn woede aan Caphalor had gegeven. 'Wat wil ze?'
'Ze heeft nieuws uit Dsôn, nostàroi. Over de toestand van Timanris, zegt ze.'
Zijn gedachten buitelden over elkaar, en sprongen tussen angst en het hoogste geluk heen en weer. Wat betekent het als ze Raleeha naar mij aan het front sturen? 'Laat haar binnen.'
De slavin werd door een lijfwacht in de tent gebracht. Ze droeg een donkergrijs gewaad met zwarte borduursels; haar lichte zwarte mantel droeg sporen van modder en stof van de lange reis. Ze droeg de zwarte kanten band voor haar ogen, waarachter haar lege oogkassen verborgen bleven. Haar gezicht was nog smaller geworden en kreeg steeds meer trekken van een alfenvrouw - een illusie die nog werd versterkt door haar grote gestalte. Als ze nu ook nog de spits toelopende oren zou hebben gehad...
'Ik groet u, edele nostàroi,' zei Raleeha met zachte stem en ze boog voor hen beiden. Ze rilde van de kou. 'Ik breng u nieuws uit Dsôn.' Ze liep naar voren terwijl ze langzaam en onopvallend met haar tenen naar eventuele hindernissen zocht. 'Het is geen vrolijk bericht, gebieder.'
'Ik ben jouw gebieder niet meer, Raleeha,' zei Sinthoras, die grote angst had voor het bericht waarop ze hem voorbereidde. Ik wil het niet horen.
'Dat bent u vanaf het huidige deel der oneindigheid wel,' zei ze zacht, naar de buidel aan haar riem tastend. Ze haalde een opgerold document tevoorschijn dat ze hem aanreikte. 'Het was de laatste wens van Timanris voordat ze stierf.' Raleeha hield hem het perkament voor.
Stierf... Het woord bleef oneindig in zijn gedachten weergalmen. Sinthoras staarde naar het opgerolde document alsof hij het met zijn blik kon verbranden. Niets kon hem ertoe brengen zijn hand naar de waarheid uit te steken en het bericht over het einde van haar oneindigheid met eigen ogen te lezen. Stierf...
Uiteindelijk was het Caphalor die het perkament aannam en daarbij toevallig de slanke vingers van de slavin aanraakte. 'Sinthoras?'
'Ik wil het niet lezen.' Hij klonk schor en deinsde terug.
Caphalors gelaat betrok. De herinneringen aan zijn eigen verlies kwamen weer boven, zonder dat hij zich ertegen kon verzetten. 'Je kunt het niet veranderen door niet te kijken,' zei hij zacht en meelevend. 'Ze is dood, Sinthoras.'
'Lees jij het maar,' kreunde de blonde alf terwijl hij een beker pakte, water inschonk en haastig dronk. Het vocht leek in zijn hete mond en uitgedroogde keel te verdampen zonder zijn maag ooit te bereiken.
'Het bericht is aan u gericht, gebieder,' zei Raleeha voorzichtig.
'Zwijg!' schreeuwde hij tegen haar. 'Ik vertrouw Caphalor!' Hij wankelde en moest zich aan de tafel vastgrijpen. Het verlies van zijn geliefde werd steeds tastbaarder, stond dreigend voor hem en werd werkelijkheid door de woorden die uit de mond van de andere alf kwamen. Wat moet ik doen? Sinthoras was zo verdoofd en ontdaan dat hij niet meer opving dan flarden van zinnen.
Timanris schreef hem dat ze veel van hem hield maar dat de verwondingen die ze had opgelopen niet meer te genezen waren. De eindigheid wachtte haar op. Ze vroeg hem te zweren nimmer naar Dsôn terug te keren, waar alles aan haar dood herinnerde. Hij moest zich die kwelling van zijn ziel besparen. Zijn toekomst lag in Tark Draan, waar hij een eigen rijk moest stichten. Ze vertrouwde hem Raleeha toe, die een goede vriendin van haar was geworden. Een zuster.
'Onze zielen hoorden ooit samen, maar nu zijn ze gescheiden,' las Caphalor de boodschap van de overledene voor. 'Ik laat je gaan, geliefde. Denk aan mij, maar bind je niet aan mij. Neem Raleeha onder je hoede, die ik de vrijheid heb gegeven, en zij zal een toegewijde begeleidster voor je zijn.' Hij liet het blad zakken en legde het op de tafel. Meevoelend keek hij naar de bleke alf, en vervolgens naar Raleeha, bij wie de tranen onder de kanten band voor haar ogen opwelden.
Hij bleef even staan voordat hij naar Sinthoras toe liep en een hand op zijn bovenarm legde. 'Ze heeft gelijk. Luister naar haar en doe wat ze van je verlangt. Ik ben ook niet van plan naar ons vaderland terug te keren.' Hij keek de alf aan. 'De pijn en de smart verbinden ons. We zullen Tark Draan onze kwelling laten voelen.'
Wat rest mij nog? Ze is weg. Verzwolgen door de eindigheid. 'Dat zullen we zeker,' antwoordde Sinthoras met een krakende stem en tot vuisten gebalde handen. Met een schreeuw trapte hij de tafel om waar het perkamenten blad op lag. 'We vallen aan. Vandaag nog!' Hij stormde naar buiten en brulde bevelen tot zijn stem hees werd. Hoorns en trommels verkondigden zijn verrassende besluit.
Caphalor ademde diep in en keek naar de voormalige slavin, die onzeker bij de ingang stond. 'Had je op een andere reactie gerekend?'
Ze boog haar hoofd. 'Ik wacht erop dat mij gezegd wordt wat ik moet doen. Ook al ben ik vrij, voor de ogen van de anderen moet ik de slavin blijven spelen.'
'Je opdracht is je duidelijk te verstaan gegeven door Timanris. Jij moet bij hem blijven.'
'Maar ik heb geen eed uit zijn mond vernomen,' antwoordde ze vastbesloten. 'Hij heeft de laatste wil van zijn geliefde nog niet vervuld.'
Caphalor verbaasde zich. Haar intonatie verried dat ze teleurgesteld was, maar niettemin speelde er een lichte glimlach om haar lippen, waardoor ze tevreden leek. Omdat ze weer aan de zijde van Sinthoras mag blijven? Of...
De woorden uit de brief kwamen hem plotseling verdacht voor. Begrippen als zuster en begeleidster zouden het laatste zijn wat een alfenvrouw met een barbarenvrouw zou associëren, kunstenares of niet. 'Hoe is dat ongeval gebeurd?' Hij bleef haar voortdurend aankijken en onderdrukte zijn vroegere gevoelens. Ik blijf Enoïla ook na haar dood trouw.
Raleeha draaide haar gezicht naar hem toe alsof ze hem kon zien. Echt kon zien. 'Hoe bedoelt u, meester?'
'Ik wil graag weten wat er gebeurd is toen jij en Timanris van de trap zijn gevallen.' Ze leek verrast. Iets meer dan verrast.
'Ik liep achter haar de trap op toen ze uitgleed en viel. Ze greep om zich heen om houvast te vinden, trok de speren los en sleurde mij mee.' Ze haalde haar schouders op. 'Meer kan ik niet vertellen. Ik stootte mijn hoofd en weet verder nauwelijks meer iets.'
'Heel handig,' antwoordde Caphalor.
Hij hield het perkament omhoog en drukte het de slavin in de hand. Haar vingers trilden toen hij zijn hand om de hare sloot en haar vasthield. Ze verbergt iets. Hij wist hoe obsessief verliefd ze was op de alf en diens kunstwerken. Hoe ver zou ze gaan?
'Je weet dat Sinthoras een bericht aan haar vader zal zenden? Dat hij zijn medeleven zou willen uitspreken? Misschien zullen ze elkaar buiten Dsón ontmoeten om in hun rouw verenigd te zijn.' Hoe meer hij praatte, des te sterker begon ze te trillen. 'Of zou het kunnen zijn dat Sinthoras als antwoord een brief krijgt waarin Timanris zich hogelijk verbaast over diens schrijven aan haar vader?'
'Meester,' kreunde ze. 'Nee, dat zal niet gebeuren. Timanris is dood.'
'Ik ben er zeker van dat ze niet dood is.' Caphalor glimlachte. 'Je weet wat je te doen staat, Raleeha. Als de waarheid aan het licht komt voordat je je leugens zelf onthult hebt, zul je zulke afschuwelijke pijnen moeten verdragen dat je om de dood zult smeken. Sinthoras kan bijzonder wreed zijn. Jouw blindmaking zou daarbij vergeleken een aardigheidje zijn.' Hij liet haar handen los. 'Zeg het hem. Als ik het moet doen, zal er geen genade voor je zijn. Zelfs vluchten zou je niet helpen,' fluisterde hij voordat hij naar buiten ging.
Hij liep de felle zonneschijn in, schermde zijn ogen met zijn hand af en keek naar de grote bedrijvigheid die dankzij de snelle beslissing van Sinthoras in het kampement op gang was gekomen.
Caphalor verheugde zich op de strijd en volgde de opmars van de duizenden. De wind liet de vele banieren en wimpels klapperen en liet hem de stank ruiken van de talg waarmee de óarco's hun wapenrusting invetten. Ze dachten dat de klingen van hun tegenstanders dan zo van hun pantsers afgleden.
Het is misschien helemaal niet zo gek als Sinthoras voorlopig denkt dat Timanris gestorven is. Zijn rouw en zijn woede over het verlies zouden hem nog verbetener maken, wat voor de bestorming van de vesting een voordeel zou kunnen zijn. En al helemaal voor de inval in Tark Draan.
Dat paste heel goed bij Caphalors eigen vernietigingsdrang. Daarom verzweeg hij Raleeha's leugen. Die komt toch wel uit. Ofwel door Raleeha zelf of door een toeval of een brief uit Dsôn. De vreugde om de geliefde terug te krijgen, zou dan voor Sinthoras des te groter zijn.
Hij moest lachen. Het is verbazingwekkend hoe mijn denken zich tegenwoordig langs dezelfde lijnen beweegt als vroeger bij Sinthoras.
Zijn blik viel op het gras dat onder de naakte voeten, laarzen, hoeven en wielen werd platgewalst.
Hij keek nog eens nauwkeuriger: het is grijs geworden! Alle halmen om hem heen hadden zonder uitzondering hun kleur verloren.
Ishím Voróo (Land aan Gene Zijde), Grijze Gebergte, Stenen Poortweg, 4371e deel der oneindigheid (5199e zonnecyclus), zomer
De aanval begon in de namiddag.
Vanaf de ruggen van hun nachtmerries zonden Sinthoras en Caphalor de óarco's naar voren. De monsters denderden over de dertig schreden brede pas en sleepten stormladders en onderdelen van katapulten mee, die ze direct bij de poort wilden opbouwen. Grote pauken sloegen in een dwingend, eentonig ritme en de bazuinen klonken om de troepen nog verder op te zwepen.
De alfen en de andere bondgenoten bleven op hun bevel achter. De nostàroi wilden eerst zien hoe de onderaardsen op de bestorming zouden reageren.
Grommend en brullend trokken de troepen op, regelrecht naar de poort. De berghellingen weerkaatsten hun dierlijke geluiden en de echo versterkte de triomfkreten.
Ik hoop dat die wanstaltige klanken op het gemoed van de verdedigers werken, dacht Sinthoras. Van de razende en tierende massa ging zoveel geloof in de overwinning uit dat het bijna tastbaar werd.
'Ze weren zich goed,' zei Caphalor aan zijn zijde. 'En onze aanval komt precies op tijd.' Hij wees zijn vriend op een kleine groep knoestige dennen, waarvan de takken binnen een paar ogenblikken gingen hangen terwijl ze hun naalden op de rotsachtige ondergrond lieten regenen. 'Kijk! De macht van de demon snelt voor hem uit. Hij kan niet meer ver weg zijn.'
Sinthoras voelde dezelfde zelfverzekerdheid als de aanvallende troepen, maar toch bleef iets in zijn hart als versteend en verheugde hij zich niet over de komende overwinning. De naam Timanris spookte voortdurend door zijn hoofd, zelfs nu, terwijl hij keek hoe de óarco's tientallen stormladders tegen de poort zetten en zonder te aarzelen de niet bijster stabiel uitziende sporten opklommen. Boogschutters gaven hun dekking met een niet aflatende pijlenregen.
De tweede groep zette de draagbare katapult in elkaar om de bestorming van de tinnen met brandbommen te ondersteunen. De tot berstens toe gevulde brandende leren zakken suisden door de lucht en barstten open zodra ze weerstand ondervonden. Alles in hun directe omgeving werd onder de petroleum gezet en in brand gestoken.
Voor Sinthoras klonken de kreten van de stervenden naar de naam van zijn geliefde en ook het ruisen van het geschut, de bazuinen en alles wat maar geluid voortbracht, leek zich in het koor te mengen dat Timanris riep. Als ik thuis was gebleven, had ze misschien nog geleefd. Ik
heb haar niet eens kunnen bezoeken toen ze daar doodziek lag.
'De idioten!' bromde Caphalor. 'Ik heb zo lang met hen geoefend. Maar ze hebben er niets van geleerd.' De eerste salvo's waren te laag zodat de voorste troepen van de óarco's in hun eigen vuur omkwamen. Maar de regen van stenen noch de hete slak die van boven op hen werd neergegooid, kon de ijver van de rijen achter hen temperen. 'Moet je die monsters eens zien,' zei hij vol geestdrift tegen Sinthoras. 'Die creaturen van Toboribar lijken geschapen voor deze opdracht.' Hij gaf zijn nachtmerrie de sporen. 'Ik rijd naar de oostelijke flank. Die katapulteenheden hebben mijn hulp nodig, anders zetten ze ons hele leger in lichterlaaie.'
Sinthoras verbaasde zich over de enorme hoeveelheid oude beenderen voor het granieten portaal,waar de aanvallers overheen stapten. Zoveel monsters hebben zich hier al stukgelopen en zijn door de onderaardsen vernietigd. De levenden willen de doden wreken. Hij volgde de inspanningen van de óarco's, die op de tinnen van de doorgang sprongen en tegen de onderaardsen vochten.
Maar het bolwerk, dat zo gebouwd was dat het met weinig soldaten te verdedigen viel, werd door de kleine vechtersbazen uitstekend gehouden.
Sinthoras keek steeds om en speurde naar de wolk - maar die kwam niet. Zonder hem zal de poort niet opengaan. Kom snel hier, demon!
De nostàroi liet de óarco's tot zonsondergang doorvechten om de verdediging verder te verzwakken. Toen de duisternis verderop over de Noordpas viel, gaf hij het signaal voor de terugtrekking. Hoorns en bazuinen gaven de creaturen het teken om van de tinnen te verdwijnen. Gehoorzaam volgden ze het bevel op.
Caphalor voegde zich weer bij hem en ook Toboribar kwam bij de bevelhebbers. Hij was niet in een beste bui. 'Wat betekent dat, nostàroi?' gromde hij, rollend met zijn ogen. 'Mijn troepen stonden al op de weergang! De ketels met kokende slak zijn leeg en stenen hebben ze ook bijna niet meer. We waren al zo dichtbij!' Hij wees op een spleet tussen de tanden in zijn brede gebit.
'Dicht bij wat? Wat moeten we met een veroverde weergang?' onderbrak Caphalor hem uit de hoogte.
Maar Toboribar liet zich niet intimideren. 'Er zijn nog maar weinig dwergen, en wij...'
'Ik wil ze de illusie van veiligheid geven,' antwoordde Sinthoras, die er niet aan dacht om de óarco's de leiding te laten nemen. 'Ze moeten geloven dat ze net als altijd gewonnen hebben. We wachten even en dan vallen we weer even hard aan.'
Er klonk een ritmisch gedreun van iets zwaars dat in aantocht was.
Caphalor keek over zijn schouder. In het koele, zilveren maanlicht zag hij de indrukwekkende silhouetten van geweldige monsters, viermaal zo groot en sterk als de óarco's. De afzichtelijke lijven staken in inferieure, slecht gesmede pantsers en in de klauwachtige handen wiegden jonge, grof bewerkte dennen als knuppels heen en weer. 'De voorhoedes van de ogers en reuzen zijn zojuist aangekomen,' meldde hij. 'Veertig stuks. En ze hebben de werpankers en kettingen bij zich, zoals ik hun had opgedragen. Misschien dat de poort een fractie open te wrikken is.'
'Zeg tegen je troepen dat ze zich gereedhouden en leg hun uit dat het een krijgslist is,' zei Sinthoras tegen de óarco. 'We trekken ons niet echt in het kampement terug.'
Toboribar knikte en rende weg, zo goed en kwaad als zijn zware wapenrusting toeliet.
'We moeten niet te lang wachten.' Caphalor keek naar de lijken en versplinterde stormladders voor de poort. 'Anders herstelt de verdediging zich te goed.'
'Je hebt gehoord wat het uitschot van Toboribar heeft gezien. Ze hebben nauwelijks krijgers meer en nauwelijks munitie.' Hij snoof de weerzinwekkende geur van het slagveld op: het verspilde bloed, ingewanden, stof en petroleum, vermengd met angst, haat en zelfvertrouwen. 'Nog voor de zon aan de hemel terugkeert, zullen wij aan de andere kant van de poort staan.' Hij pakte het medaillon dat hij onder zijn pantser droeg en streelde het met zijn handschoen. Voor jou, Timanris. Daarna liet hij zijn nachtmerrie omkeren. 'Ik rijd naar de ogers en de reuzen om ze nog een keer te vertellen wat ze moeten doen.'
Caphalor gaf het bevel voor de tweede aanvalsgolf. De meute óarco's rende naar voren en vormde een doorgang. De ogers en reuzen die in aantocht waren, werden met vreugdekreten en geschreeuw begroet. In de wapenrustingen waren beide rassen nauwelijks te onderscheiden - wat grootte betrof deden ze niet voor elkaar onder.
Hou op met dat geschreeuw en ga vechten, dacht hij ongeduldig. Jullie stemmen zijn weerzinwekkend, maar helaas niet dodelijk. 'Schiet op, naar voren,' riep hij.
De kolossale monsters dreunden voor de legermacht uit en maakten de ijzeren werpankers gereed, die vier weerhaken bezaten ter grootte van volwassen barbaren. De ogen aan het boveneinde van de ankers werden aan kettingen gezet, waarna ze de ankers met machtige zwaaien boven hun koppen lieten slingeren en ze suizend en rinkelend door de nacht lieten vliegen. Ondertussen pakten de óarco's de lange kettingen op.
Caphalor was tevreden. De ankers bleven op bijna veertig plaatsen van de massieve buitenste weergang haken.
'Nu!'
Op zijn gebrulde bevel trokken de wachtende óarco's samen met de reuzen en ogers aan de kettingen. De metalen lijnen spanden zich, maar er gebeurde nog niets.
'Drijf ze op!' schreeuwde Caphalor, die Sardaî tussen hen in manoeuvreerde. Hij liet de scherpe tanden dichtklappen en gaf de aanvoerders bevel de zwepen te gebruiken. Het moet lukken! Ik wil niet langer wachten. De schakels stonden nu strak gespannen en de wezens steunden onder de inspanning die van hen werd verlangd.
Caphalor hoorde een licht geknars: het bolwerk worstelde vertwijfeld met de brute kracht van de monsters! 'Doorgaan!' riep hij opgewonden. 'Trek de weergang omver!'
Een van de kantelen bezweek onder de enorme druk. Dikke muurijzers en stukken steen stortten naar beneden en doodden tien óarco's en twee ogers; andere krijgers werden onder de kolossale lichamen bedolven en verpletterd.
'Omhoog daarmee!' beval Caphalor. 'Gooi dat werpanker nog een keer.'
De monsters gehoorzaamden en een ogenblik later snorde het anker weer omhoog om op een andere plaats vast te haken.
'Ze trekken zich terug,' riep hij grimmig. Op de weergang snelden de helmen van de onderaardsen naar alle kanten weg om posities in te nemen op de vleugels van de poort, achter stalen verschansingen. 'De eerste triomf is nabij! Trekken! Trek, stelletje monsters!'
Het volgende moment brak de balustrade af en stortte op de poortweg. Hoog schoot het stof in de lucht. Het gebergte beefde onder het inslaan van het gewicht en het vreugdegehuil van de monsters was onbeschrijfelijk.
Sinthoras reed naar hem toe. 'Het zou te mooi zijn geweest als we de poort geopend zouden hebben,' zei hij.
'Het had kunnen werken.' Caphalor keek naar het puin. 'Dat moeten we opruimen. Het hindert onze invasie.' Ze reden naar voren en gaven de passende bevelen aan de óarco's.
Deze keer werd er echter harder gemord. De monsters wilden weer aanvallen en geen zwaar sjouwwerk met stenen verrichten dat krijgers onwaardig was. Ook de zwepen van de opzichters konden de onuitgesproken rebellie er niet uitslaan - de stenen werden stuk voor stuk veel te langzaam naar achteren doorgegeven om de weg voor een nieuwe bestorming vrij te maken.
De onderaardsen schenen af te wachten en bleven achter hun stalen verschansingen zitten. Toen vielen er weer stenen vanboven op de troepen neer. De verdedigers kregen de beschikking over nieuwe projectielen. Caphalor en Sinthoras trokken zich uit de voorste linies terug.
'Doorgaan! En sneller,' riep Sinthoras naar de óarco's. De eerste twijfel begon in hem op te komen.
'Ik zal ze laten merken wat het betekent om zich tegen de bevelen van de nostàroi te verzetten.' Caphalor pakte de boog van zijn schouder en legde een lange, extra versterkte pijl tegen de pees. Zijn vingers lagen losjes om de schacht met veren.
Nauwelijks zetten een paar óarco's het op een lopen om aan de stenenregen en het werk te ontkomen, of zijn boog schoot in de hoogte. Drie pijlen schoten in onvoorstelbare snelheid van zijn pees en raakten drie doelen.
De andere groene monsters begrepen de dodelijke waarschuwing en gingen weer aan het werk. Niemand waagde het tegen de alf in opstand te komen en zelfs de ondercommandanten, inclusief Toboribar, zwegen. Uit angst.
Het duurde tot de ochtendschemering voordat al het puin voor de poort verwijderd was. Ik moet mijn belofte houden. Sinthoras dacht aan de tijd die hij genoemd had. 'Ik wil niet falen. Waar zit je, demon? Is dit hoe je je trouw bewijst?'
Je verwacht mij, hoorde hij de demonenstem in zijn hoofd zeggen.
Ja, dacht hij opgelucht. Hij wilde niet dat Caphalor zou horen wat hij zei. Doe watje mij beloofd hebt en neem dan Tark Draan voor jezelf.
Ik toon me aan de troepen. Zij moeten zien wie ze dienen.
Sinthoras hoorde dat het wezen aanzienlijk veeleisender klonk dan bij hun eerste ontmoeting. Met zijn macht namen ook zijn aanspraken aanzienlijk toe.
Ze dienen de Onvergankelijken, probeerde hij ertegen in te brengen, maar zijn woorden gingen verloren in het gelach van de demon.
Nee. Ze dienen mij. Je zult zien dat ze hun hoofden zullen buigen als ze mij zien. En ook jij en je vriend, jullie zullen je niet kunnen onttrekken.
Sinthoras veranderde van onderwerp. Hij wilde geen ruzie beginnen over wie wie te gehoorzamen had. Dat kon tot na het openen van de poort wachten, nu was er iets belangrijkers aan de orde. Hoe ga je de poort openen?
Ik heb de boodschapper opgevangen die de Zhadar naar jullie zond en ik ken nu al zijn geheimen. De verrader zal straks doen waarvoor hij uitgezonden werd.
Sinthoras voelde hoe koude vingers in zijn verstand grepen en hij huiverde. Het was meer dan onaangenaam. Laat je zien. Bij de eerste zonnestraal willen we naar Tark Draan optrekken.
Kijk naar het noorden!
Sinthoras draaide zich in zijn zadel om. 'Hij komt eraan!'
Caphalor wist over wie zijn vriend het had en keek nu ook naar de pas.
Terwijl de hemel in het oosten langzaam verkleurde en het naken van de dagster aankondigde, verhief zich achter hen een brede mistbank. Het inwendige schemerde zwart, zilver en rood, waarbij de kleuren zich mengden en de intensiteit voortdurend veranderde.
'Tion,' riep Caphalor getroffen uit. 'Is hij dat?'
Sinthoras zweeg. Zo had het wezen er de laatste keer niet uitgezien. En het straalt een boosaardigheid uit, een kracht, een duisternis, die zelfs mij grote angst aanjaagt.
'Is hij dat?' vroeg Caphalor nog een keer zacht. Het leek hem net zo te vergaan.
'Ja, dat denk ik,' hakkelde Sinthoras, die zich klein, onbeduidend en onwaardig voelde tegenover de demon.
De nevel bewoog over de koppen van de monsters heen en zweefde tegen de windrichting in naar de poort.
De anders altijd zo luidruchtige óarco's zwegen, doken angstvallig in elkaar en waakten ervoor met de haast levende damp in aanraking te komen. Zelfs de ogers en reuzen deinsden ervoor terug.
Het is... Sinthoras was niet in staat zich tegen de aura teweer te stellen, die zelfs de uitstraling van de Onvergankelijken nietig maakte. Nederig bogen hij en Caphalor hun hoofden en brachten het nevelwezen een groet zoals een heerser toekwam.
De glinsterende nevel zonk voor de alfen naar de grond en bleef daar hangen. Zoals je ziet, heb ik niet gelogen: jullie dienen mij. En nu gaan we slaven halen.
Er ging een trilling door de poort en de stenen deuren beefden.
Sinthoras keek op en hoorde hoe de eerste van de vijf vergrendelingen openschoof! De verrader had het magische wachtwoord uitgesproken. Het rommelde, kraakte en knarste zo hard dat het lawaai zelfs door het verwachtingsvolle geschreeuw van de monsters niet overstemd werd. De geluiden aan de andere kant van de poort stierven weg.
De gigantische deurvleugels kwamen uiterst langzaam in beweging - schokkend en onwillig zwenkten ze open.
'Geef acht!' riep Caphalor in vervoering naast hem. 'In het gelid!'
Het graniet schraapte over de rots en de smalle spleet werd tot een gapende opening, die nog verder tot een enorme doorgang uitdijde. Met een laatste doffe slag lag de weg naar Tark Draan voor het eerst sinds duizenden delen der oneindigheid open.
'Geniet van de aanblik, Caphalor,' fluisterde Sinthoras. 'Een groter succes heeft niemand voor ons ooit bereikt.'
'Een van de vele grote, mijn vriend. We zullen in de legenden van ons volk opgetekend worden en de volkeren van Tark Draan zullen onze namen vol angst uitspreken.' Caphalors ogen lichtten op. 'We laten een nieuw tijdperk voor hen aanbreken.' Hij zoog zijn longen vol lucht en schreeuwde: 'Aanvallen!'
Opnieuw klonken de hoorns en bazuinen, de melodieën werden herhaald, klonken door elkaar en riepen de troepen in het midden en op de flanken tot opperste staat van paraatheid. De óarco's, reuzen en ogers brulden en staken snuivend hun wapens in de lucht. Alsof ze aan onzichtbare touwen vastzaten, drongen ze naar voren, met hun schilden en zwaarden, knuppels en speren vast in de hand. De spanning die van de monsters uitging, lag als een voelbare druk in de lucht.
Bij de eerste trommelslag zetten ze een snelle draf in en de zware laarzen riepen een donker geroffel op dat aanzwol en aan donderslagen deed denken.
Op de weg doken de gedrongen, brede gestalten van de onderaardsen op. Ze zetten zich schrap tegen de vloed, zonder acht te slaan op hun eigen leven. Veertig tegen duizenden.
Sinthoras kon niet anders dan hen daarvoor respecteren, hoewel hij het niet begreep. 'Het heeft geen enkele zin dat ze zich op die manier opofferen,' zei hij tegen Caphalor. 'Ze zouden er beter aan doen als ze zich in de tunnels...'
De poortdeuren zwenken weer naar elkaar toe!
'Opschieten!' schreeuwde Caphalor. 'Schiet op, rennen, stelletje misbaksels.'
Hij schoot een aantal pijlen in de ruggen van degenen die te langzaam waren. De óarco's gromden en haastten zich vooruit om niet ten prooi te vallen aan de projectielen van de nostàroi. Op die manier drukten de achterste gelederen de voorste vooruit.
'De ogers moeten de poort openhouden! Pak de werpankers en de kettingen! Gooi jullie waardeloze lichamen ertussen, begrepen?'
De óarco's hadden de eerste dwergen bereikt - en stierven door de harde, precies gerichte slagen. De hebzucht maakte de monsters onvoorzichtig. Ze lieten zich door de kleine gestalten misleiden en rekenden niet op de oerkracht in de korte armen van de verdedigers. Hun bijlen doorkliefden schilden en armen, helmen, schedels en pantsers met het vlees en de ribben eronder.
Hoezeer Sinthoras het ook voor onmogelijk had gehouden, de eerste aanvalsgolf werd door de levende barrière tegengehouden. 'Geef deze boodschap door aan het leger: de poort is open, de demon is ons te hulp gekomen. Alle afdelingen moeten optrekken,' riep hij naar een boodschapper. 'Ook onze krijgers.' Daarop joeg hij met Caphalor door de linies van de óarco's en langs de voeten van de ogers en reuzen naar de doorgang.
Terwijl ze naderden, vielen de taaie verdedigers een voor een. Er waren te veel aanvallers en ook hun uithoudingsvermogen kende grenzen. Maar hun standvastigheid had zijn vruchten afgeworpen. Weliswaar waren verschillende monsters tot achter de poort doorgedrongen, maar de grote aanval was tegengehouden en de doorgang was bijna weer gesloten. Acht ogers zetten zich vertwijfeld schrap tegen de deurvleugels om de dwergen te verhinderen de poort opnieuw te vergrendelen. Hun voetzolen slipten over de rotsbodem en de hoorn-laag schuurde af.
Sinthoras was verbijsterd. Zelfs hun daverende kracht kan niets tegen het werk van de dwergen uitrichten.
'Wat doen jullie?' riep Caphalor woedend terwijl hij van zijn nachtmerrie sprong. Hij bestookte de ruggen van de huizenhoge creaturen met pijlen, om ze door gedoseerde pijn op te zwepen. 'Houd die steen tegen!'
Maak je geen zorgen, hoorde Sinthoras de demon zeggen. Ze hebben de verrader weliswaar gedood, maar mijn macht wekt hem weer tot leven. De beslissing is nog niet gevallen.
De alf keek naar de oplichtende wolk en kon zich weer niet aan de invloed ervan onttrekken. Hij boog en keek naar zijn vriend, die buiten zichzelf was geraakt van woede. 'Caphalor! Laat hen. We openen de poort zo dadelijk weer. De verrader zal uit de dood opstaan. Dat heeft de demon me gezegd.' Hij steeg af en ging met zijn speer in de hand op zoek naar overlevenden onder de verdedigers.
Hij raakte steeds meer geboeid door het idee in alle rust te zien hoe een onderaardse door zijn hand stierf. Ik ken de dood in vele vormen, maar afgezien van de haastige schermutseling in de gang van die rovers heb ik nog nooit een bewoner van Tark Draan zien sterven.
Het is zo verschrikkelijk vermoeiend. Raleeha had een veel te grote wapenrusting aan en marcheerde met de barbaren mee over de Noordpas naar de Stenen Poortweg.
Ze moest naar Sinthoras, en op dat moment was er geen andere manier om hem te bereiken. In de wapenrusting behoorde ze tot de strijdmacht van haar broer, die onder de wapenen geroepen was. Toen ze het eerder in haar eigen gewaad had geprobeerd, was ze door de wachtposten tegengehouden.
Raleeha kon het nauwelijks afwachten om voor hem te gaan staan en de waarheid op te biechten. Om hem over de misleiding te vertellen en haar leugen te bekennen. Caphalor heeft gelijk met zijn opmerkingen: het zal aan het licht komen. Ik vertel het liever zelf aan Sinthoras dan dat iemand anders dat doet. En ik beken hem tegelijk mijn liefde.
De troepen moesten halt houden. De pas was weliswaar dertig schreden breed, maar door de enorme massa soldaten liep de stoet steeds weer vast. Er waren zelfs een paar krijgers in de afgronden gestort omdat ze geprobeerd hadden naar voren te komen, en op andere plaatsen braken de randen af, om tientallen soldaten mee te sleuren in de dood.
'Laat me erdoor!' Raleeha baande zich een weg door de rijen en duwde de strijders opzij. Ze lette niet op de boze stemmen en sloeg de handen weg. Ze had moeite met de grote hoogte en zweette zo hevig dat haar herstelde oog brandde van het ziltige vocht.
Ze passeerde de achterhoede van de óarco's, perste zich langs de monsters terwijl hun ranzige stank haar bijna liet kokhalzen. Het kan niet ver meer zijn.
Weer sloeg ze geen acht op het gegrom dat haar wilde tegenhouden. Zodra ze 'Sinthoras' en 'boodschap' riep, werd ze doorgelaten. Welke andere reden kon een enkele, tengere barbaar hebben om naar voren te willen?
Drijfnat van het zweet bereikte Raleeha het platform, liep over de vlakke pas verder en zag de poort voor zich, die zich juist weer sloot. Oh, goden! De veldslag was voorbij en naar het zich liet aanzien, was het op een nederlaag uitgedraaid! De doorgang sluit zich. Er moet iets zijn misgegaan. In de voorste linies zag ze de twee alfen te midden van puinhopen en bergen kadavers van hun nachtmerries stijgen.
'Uit de weg!' schreeuwde ze naar de omstanders. 'Ik moet naar de nostàroi! Ik heb een bericht voor hen.' Raleeha rende naar Sinthoras, die tussen de dwergenlijken liep. Omgeven door de stroom van bredere en grotere óarco's was het moeilijk voor haar om hem niet uit het oog te verliezen.
'Sinthoras, mijn gebieder!' schreeuwde ze zo hard ze kon. Ze zette zich schrap tegen de stroom, maar werd meegesleurd, geduwd en getrokken tot ze geen adem meer had. Ze was een levend stuk drijfhout in een enorme, snelstromende rivier van lijven. Zonder haar pantser zou ze vermorzeld zijn.
Op enig moment lukte het haar zich uit het gewoel te bevrijden. Sinthoras stond dertig schreden van haar vandaan over een dwerg gebogen en Caphalor liep naar hem toe.
'Mijn gebieder,' riep ze ademloos en ze strompelde op hem af. 'Ik moet u iets bekennen.' Ze struikelde over de verminkte lijken van de óarco's naar voren. 'Timanris leeft.' Het leek haar alsof ze de woorden slechts fluisterde - ze gingen volkomen verloren in het geschreeuw en het dierlijke brullen van de monsters.
Een beweging in haar ooghoek liet haar omdraaien. Een van de dwergen sloeg een óarco doormidden, trok een korte werpbijl uit zijn gordel en keek om zich heen om nieuwe vijanden te zoeken. Zijn blik gleed over Raleeha en bleef op de alfen rusten. Op Sinthoras.
De arm hief zich voor de worp.
'Nee,' fluisterde ze toen ze zag dat de dwerg haar gebieder had uitgekozen. Met haar laatste krachten sprong ze op het moment dat de onderaardse zijn wapen slingerde.
De inslag leek op de klap na een val van grote hoogte. Het blad van de bijl drong door het leren pantser, kliefde de ijzeren ringen en sneed door haar rechterborst.
Raleeha viel op de grond en onmiddellijk werd het zwart voor haar ogen. Haar longen verloren al hun lucht, ze kon niets meer zeggen en voelde hoe het bloed uit haar zij stroomde. Ze hoorde hoe nieuwe óarco's zich op de onderaardse stortten en kort daarna weerklonk zijn doodskreet.
Hij moet het horen. Ze lag als verlamd op de lijken en stamelde de naam van haar gebieder zo goed en kwaad als het ging. 'Timanris verwacht u,' hoestte ze. Ze wist dat de dood haar niet zou ontzien. Het is mijn loon voor mijn slechte daden, de leugens en de moordpoging.
De goden hebben genoeg van mij, zei haar verstand treurig. Ik heb je zo vaak gewaarschuwd...
In elk geval stierf ze door haar leven voor haar gebieder te geven. Het was een goede ruil. Word een held zoals Dsôn Faïmon er geen kende voor jou, dacht ze terwijl ze steeds zwakker werd.
Sinthoras ontdekte een gewonde dwerg wiens benen door de knuppel van een oger verbrijzeld waren. Jij kunt in elk geval niet weglopen. Hij draaide met zijn speer en naderde hem van achteren. De dood moest de kleine gestalte als een verrassing treffen.
De onderaardse hief net zijn hand om zijn ogen tegen de opgaande zon te beschermen. Hij leek met grote vreugde te zien dat de poort zich weer sloot.
Daar zul jij geen lol aan beleven. Sinthoras stak de smalle speerpunt tussen de ringen van de maliënkolder door, zag hoe de dwerg door de pijn verstarde en ongelovig naar de punt keek die uit zijn borst stak; zijn adem stokte.
Sinthoras liet de speer een paar ogenblikken zitten, trok hem daarop terug en liep om de onderaardse heen. Hij hurkte voor hem op de grond en keek in het verweerde, grove dwergengezicht, waar een dikke zwarte baard omheen groeide. Het moest veel tijd gevergd hebben de baard zo kunstig in te vlechten tot de lange, dunne en touwachtige stroken die op zijn borst bungelden. In de bruine ogen waren pijn, koppigheid en een onbedwingbare trots te zien.
'Kijk me aan,' zei hij in de alfentaal. 'Jouw dood heet Sinthoras. Ik neem je leven, het land neemt je ziel.' Hij kon aan hem zien dat de dwerg hem niet verstond. Caphalor, die achter de ten dode opgeschrevene stond, vertaalde het in de algemene taal van Tark Draan.
De dwerg hoestte donker bloed op dat uit zijn mondhoek in zijn baard sijpelde.
'Ga opzij, achterbakse spitsoor! Ik wil zien hoe de poort dichtgaat,' zei hij met zijn barse stem.
Sinthoras vond het fascinerend hoe halsstarrig het kleine wezen weigerde te sterven. De wond die ik hem bezorgde, zou hem normaal gesproken op de rand van de bewusteloosheid moeten hebben gebracht. Maar in plaats daarvan probeerde de dwerg hem met zwakke bewegingen van zijn bloedige bijl te verjagen; het wapen viel bijna uit zijn hand. Zijn krachten slonken.
'Weg, of ik hak je als een strohalm in tweeën, verraderlijke elf,' schold hij onaangedaan verder.
Zware voetstappen naderden. Drie of vier óarco's liepen argeloos over haar heen en een voet trapte het blad van de bijl dieper in Raleeha's lichaam, midden door haar hart.
Sinthoras glimlachte kil. Klein van gestalte, maar met een onverzettelijke wil. Hij hief de speer opnieuw en zette de punt in een kleine opening in de maliënkolder. Zijn verlangen een vreemde dood te kunnen bewonderen werd steeds groter. Een van de gehate elfenbeschermers te laten sterven! De eerste van een oneindig aantal!
'Je vergist je. Wij zijn alfen. Wij zijn gekomen om de elfen te vernietigen,' zei Caphalor zacht om de dwerg met woorden te folteren. 'De poort sluit zich misschien, maar wanneer jij door de macht van het land weer uit de dood opstaat, zul je een van ons zijn en hem openen. Jij kent het wachtwoord.'
'Nooit!' protesteerde de dwerg, die nieuwe krachten leek te vinden. 'Jullie...'
'Nee, want je ziel behoort nu aan het land, en daarmee behoor je het voor eeuwig toe,' onderbrak Caphalor hem. 'Sterf nu, keer terug en geef ons Tark Draan.'
Sinthoras wilde de onderaardse juist nu doden, terwijl hij in opstand kwam en de laatste krachten door zijn lijf stroomden! De geslepen speerpunt drong in het vlees van de dwerg en de pijn liet hem verstommen.
Met zachte druk duwde hij het metaal voor de tweede keer door het gehavende lichaam. Sinthoras deed het aandachtig, liefdevol, vervuld van gelukzaligheid. Daarna wachtte hij op het sterven en observeerde het door de doodsstrijd vertrokken gelaat nauwkeurig. Hij zoog de indrukken op. Ik maak je onsterfelijk, klein mannetje. En na de slag vereeuwig ik je in een schilderij. Bloed was er genoeg te vinden om hem heen.
Pas toen Sinthoras zich ervan verzekerd had dat al het leven uit de laatste verdediger van de Stenen Poortweg was geweken, stond hij op.
'Ze sterven anders dan óarco's en barbaren,' zei hij tegen Caphalor. 'Met meer waardigheid, meer koppigheid in de brekende ogen, en zonder angst. Als ze niet zo lelijk en klein waren, zou ik iets van onszelf in hen kunnen herkennen.' Daarop lachte hij duister en zijn vriend lachte bevestigend mee.
De beweging waarmee de poort sloot werd langzamer, en de ogers en óarco's die zich tegen de deurvleugels schrap hadden gezet, gromden opgelucht. Ontelbare handen drukten en duwden en de doorgang zwaaide weer open.
Zij hebben dat wonder niet bewerkt. Ik heb de verrader het wachtwoord nog een keer laten uitspreken, nadat ik hem ondood had gemaakt, zei de demon in het hoofd van Sinthoras. Niets kan jullie meer tegenhouden. Ik merk dat de grond van Tark Draan me veel macht zal bezorgen! Je hebt
de waarheid gesproken toen we elkaar de eerste keer ontmoetten, alf.
'Wij moeten ons aan het hoofd van het leger opstellen, mijn vriend. nostàroi moeten bevelen, niet volgen.' Sinthoras liep naar zijn nachtmerrie.
'Ik had kunnen zweren dat iemand zojuist jouw naam riep,' zei Caphalor. 'Een fluisterende vrouwenstem.' Hij keek om zich heen, maar aangezien hij geen vrouwen zag, nam hij aan dat zijn oren hem bedrogen hadden. 'Het lawaai van zulke gigantische veldslagen doet gevoelige oren geen goed.' Hij hief zijn hand en Sardaî rende op hem af. De alf sprong in het zadel, ging rechtop zitten en keek naar de Noordpas, waar een oneindige stoet van barbaren, óarco's en monsters door de poort liep en over de weg erachter voorttrok. 'Werktuigen van mijn wraak, om de nagedachtenis aan Enoïla in alle vezels van Tark Draan te kerven,' fluisterde hij. 'Jullie dood heet Caphalor,' beloofde hij de inwoners en creaturen die hij op zijn veldtocht zou ontmoeten. Hij liet zijn nachtmerrie naar voren galopperen.