De vijanden waren ons op allerlei manieren van nut.
We vermaalden hun beenderen tot kogeltjes om onze
wegen mee te verharden.
Van hun huiden maakten we schilderdoeken, uit hun
bloed bereidden we verfstoffen.
Uit hun pezen vervaardigden we touwen, koorden
en draden voor windorgels.
Alles werd gebruikt. Voor de kunst.
Superieure, niet te overtreffen kunst.
Epocriefen van de Schepster,
Boek II, hoofdstuk 1, 12-20