Op één volk na, dat zich als sterk bewees.

Bijna te sterk, zelfs voor de beste krijgers onder de

alfen.

Hun aantal was gering, niet meer dan vierhonderd,

maar het was voldoende om een leger van

vierduizend in het open veld te verslaan.

En daarna verslonden ze de gedode vijanden!

Epocriefen van de Schepster,

Boek I, hoofdstuk 2, 24-26

XIII

Ishim Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsôn Faïmon, Dsôn (Sterrenoog), 4370e deel der oneindigheid (5198e zonnecyclus), nazomer

Het is grandioos! Betoverend! Het was beter dan alles wat Sinthoras zich had voorgesteld.

De straten van Dsôn waren omzoomd met alfen, die juichten en zwarte, bloedrode en witte bloesems van de daken lieten regenen. Wierook verfijnde de lucht en een eregarde van vijftig vuurstierruiters en vijftig nachtmerries baande de weg voor hen naar het middelpunt van het Sterrenrijk, de Beendertoren. Naar de Onvergankelijken.

...en dat moet ik allemaal delen. Zijn juichende stemming kreeg een domper. Met een oplichter die grijnzend naast me rijdt, ook de volle aandacht krijgt, elegant zwaait en rechtop in het zadel zit. Alsof hij werkelijk geholpen had het pact te sluiten.

Sinthoras reed naast Caphalor. De nachtmerrie was hem na het betreden van zijn eigen land ter beschikking gesteld. Ik hoefin elk geval niet meer het zadel met hem te delen. Hij glimlachte krampachtig en concentreerde zich om te voorkomen dat de woede zijn gezicht op een van de belangrijkste momenten in zijn leven zou ontsieren. Schilders en tekenaars zaten op de balkons en de platte daken om zich te laten inspireren en de stemming op te snuiven teneinde dit belangrijke moment in de geschiedenis van Dsôn Faïmon op doek of papier te kunnen vastleggen. Hoe zou het overkomen als zijn onverklaarbare woede daarop te zien zou zijn?

'Je zou haast zeggen dat we Tark Draan veroverd hadden,' zei Caphalor diep bewogen. 'Kijk eens naar die vreugde en voel de trots die zij ervaren.'

'Jij zou op zijn minst nergens trots op mogen zijn,' siste Sinthoras. Het ergerde hem nog meer dat hij ook zijn goede stemming liet bederven. De goden speelden een gruwelijk spel met hem. Hoogtepunten en dieptepunten onmiddellijk na elkaar. In elk geval was het naar zijn idee nu weer tijd voor een hoogtepunt.

Geniet ervan, hield hij zichzelf voor. Schuifje sombere gedachten door naar de momenten waarop je alleen bent. Maar voor nu: geniet ervan.

Op een draf ging het op de berg toe, waarop zich de toren van de Onvergankelijken als een witte naald tot in de hemel verhief. Ze reden via de haarspeldbochten omhoog, tot ze moesten afstijgen en de trappen naar de ingang op moesten lopen. De eregarde bleef achter hen staan.

Bij de ingang werden ze door de blinde dienaren opgewacht.

Sinthoras moest aan Raleeha denken. Hij miste haar zoals je een goed huisdier miste dat je graag in de nabijheid had. Maar wat ze hem met haar tekeningen had aangedaan, zou hij nooit vergeten. Ze heeft me kwetsbaar gemaakt. Hij wierp een blik op Caphalor. Eigenlijk was het zijn schuld en niet van de slavin. Hij had de onschuldige beelden tegen hem gebruikt, haar gefolterd en haar een valse bekentenis laten afleggen. Ik geef je op een briefje dat jouw oneindigheid niet zo lang zal duren.

Via dezelfde weg als de laatste keer, de trap op en door de gang, kwamen ze in de zaal. Maar deze keer stond Sinthoras' hoofd er niet naar om de schoonheid van de Beendertoren op zich te laten inwerken. Hij verlangde naar de hem toekomende lof. Onmiddellijk.

Hij stormde de troonzaal bijna binnen en geen twee tellen later wierp hij zich met Caphalor aan de voeten van de Onvergankelijken, zijn ogen op de laarzen en de zomen van hun gewaden gericht. Door de geopende ramen drongen nog altijd de juichkreten van de bewoners en zachte muziek naar binnen.

'Dsôn bejubelt jullie,' zei Nagsar Inàste. Haar stem liep als zoete honing in hun oren en plooide zich weldoend en vleiend om hun bewustzijn.

'Jullie verdienen het,' zei Nagsor Inàste, in wiens stem respect en achting doorklonken. 'Ga op jullie knieën zitten en vertel wat er tijdens de missie is gebeurd.'

'Allerhoogsten en Onvergankelijken,' begon Caphalor tot Sinthoras' afgrijzen. 'De grootste eer komt mijn metgezel toe, ook als hij te bescheiden zou zijn om het toe te geven. Hij was het die het pact met het nevelwezen sloot. Hem komt het voorrecht toe u te berichten.' Hij boog zich diep.

Sinthoras haalde opgelucht adem. Het had er eerst op geleken dat Caphalor de show wilde stelen. Maar op behendige wijze had hij hem niet alleen de verdienste, maar ook alle verantwoordelijkheid toegeschoven. Ook Sinthoras boog voordat zijn woordenstroom op gang kwam. Daarbij dichtte hij bij alles een kleine rol aan Caphalor toe, om hem niet geheel weg te cijferen, maar alle doorslaggevende handelingen waren door hem verricht. De episode met de fiool verzweeg hij. 'En zo namen we afscheid van het nevelwezen,' besloot hij. 'Maar ondanks het feit dat hij er zeer ongeduldig op wacht u en het leger bijstand te verlenen om de onderaardsen van de stam van de Vijfden te verslaan en de grendel van de poort te breken, wil ik u waarschuwen, Onvergankelijke,' voegde hij eraan toe. 'De demon maakte op mij een bijzonder begerige indruk. Daarom nam ik... namen wij hem niet mee naar Dsôn. Ik zou me kunnen indenken dat onze staat hem zou bevallen. Wat hij aanricht met het land waarop hij zich beweegt of neerlaat, hebben we met eigen ogen gezien. En het is alleen fascinerend wanneer het niet het eigen vaderland betreft.' Hij boog diep voor de rode zoom van het heersersgewaad.

'Jullie hebben veel avonturen doorstaan en zullen een plaats krijgen in de Legenden van de Alfen,' zei Nagsor Inàste plechtig. 'Trouwe Caphalor, deel je de inzichten van je metgezel?'

'Zonder meer,' zei de alf onmiddellijk. 'Ik heb exact hetzelfde ervaren.'

'Het is mij opgevallen,' merkte Nagsor Inàste op, 'dat je bijzonder zwijgzaam bent. Alsof het je niet aangaat.'

Sinthoras voelde het bloed naar zijn wangen en zijn hoofd stijgen. Ik wist dat hij me moeilijkheden zou bezorgen.

'U interpreteert mijn zwijgen verkeerd, aanbiddelijke,' begon Caphalor. 'Sinthoras verdient...'

'Dat heb je al gezegd,' onderbrak hem de Onvergankelijke bars. 'Niettemin kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat je je een beetje te rustig houdt. Mijn zuster en ik weten dat je geen alf bent die zichzelf op de voorgrond zet, maar dat je je opgaven bedachtzaam en met overleg uitvoert. Iets meer zelfbewustzijn ten aanzien van deze heldhaftige daden zou je echter wel goed staan.'

'Dank u, Onvergankelijke.' Caphalor boog diep.

'Het was mij bovendien liever geweest als we een bewijs hadden voor het pact met de demon,' ging Nagsor verder. 'Ik vertrouw jullie beiden, Sinthoras en Caphalor, maar het gaat om de belangrijkste rol in een veldtocht. Zonder de kracht van dat wezen staan we machteloos voor de poort van de onderaardsen omdat we die niet kunnen openen. De katapulten van de dwergen zullen ons volk en de vazallen in alle rust onder schot nemen en vernietigen, zonder dat we daar iets tegen kunnen doen.'

'Hij komt als de voorbereidingen zijn afgerond,' beloofde Sinthoras plechtig. 'Wanneer ik mijn stem verhef, verschijnt hij.'

Nagsar Inàste bewoog zich en de stof van haar gewaad ruiste. 'Maar als jou iets zou overkomen voordat we de legers verzameld hebben -hoe kunnen we de demon dan oproepen?' vroeg ze ontevreden. De honing in haar stem was tot bijtend zuur geworden. 'We moeten dat

risico uitsluiten, Sinthoras. Geef ons dus de woorden.'

Sinthoras hoopte van harte dat Caphalor voldoende zelfbeheersing bezat om niet in lachen uit te barsten als hij zijn geheim prijsgaf. 'Het is geen woord dat het wezen roept, maar mijn stem. Mijn stem en een alfisch lied.'

Wat?' riep het heerserspaar als uit één mond. Nagsar Inàste was zelfs van haar troon opgesprongen, zoals hij aan de laarzen en het deinen van haar gewaad kon zien.

'Vergeef me, het was niet mijn bedoeling dat het zo zou lopen.' Zijn verklaring klonk hem zelf slap in de oren. Het was het perfecte aanvalspunt voor zijn rivaal, die zich nu kon schoonpraten en hem alle schuld voor de situatie in de schoenen kon schuiven.

Hij hoorde Caphalors stem al. 'Sinthoras spreekt de waarheid,' hoorde hij hem zeggen.

Zijn mond viel van verbazing open. Hij steunt mij?!

'Anders dan ik maakte hij indruk op de demon met zijn zang. Het schijnt een creatuur met verstand van de kunsten, of op zijn minst met een goed gehoor te zijn,' ging Caphalor verder. 'We hebben alles geprobeerd, we hebben aangeboden hem een boodschapper te zenden, postduiven of wat dan ook, maar hij stond erop dat hij alleen zou verschijnen als Sinthoras zingt.'

De heersers zwegen.

De tijd vergleed langzaam, veel te langzaam naar Sinthoras' smaak. Wat gaan ze zeggen? Hij zag zijn zegen in rook opgaan en de walm vermengde zich met de dampen die ooit zijn aanzien in Dsôn Faïmon waren geweest. Zijn verdiensten, zijn invloed, zijn vrienden losten op in het niets.

'Dat was een fout,' zei Nagsar Inàste verwijtend.

'Een zeer grote fout,' zei haar gemaal en broer.

'Een fout van jullie beiden,'' constateerde ze met een neutrale stem. 'Vanaf nu zul jij, Caphalor, lijf en leden van Sinthoras met je eigen leven beschermen,' bepaalde de Onvergankelijke eenvoudig. 'Ik geef je daarvoor tien van mijn beste krijgers die uitsluitend onder jouw bevel staan. Zij zullen alles doen wat jij van hen vraagt. Als je faalt, worden jij, je gezin, je hele bloedlijn, je have en goed, alsmede je slaven en dienaren vernietigd. Jouw bloed zal dan niet langer deel uitmaken van de eeuwigheid.'

'Ik ben uw dienstwillige dienaar,' zei Caphalor onmiddellijk.

'Maar jullie grootse verrichtingen zullen niet vergeten worden,' vulde Nagsar aan. 'Jullie beiden worden hierbij tot bevelhebbers verkozen van de troepen die tegen Tark Draan zullen optrekken. Stel jullie legers samen en bewijs ons jullie tactische vermogens door op te trekken en ons de grootste van alle triomfen te bezorgen: het einde van de elfen!' Er verscheen een zwartfluwelen handschoen voor Sinthoras' ogen, die hem een opgerold perkament en een insigne van tionium met zilveren inlegwerk aanreikte. Het was het onderscheidingsteken van een nostàroi, de hoogste rang in een alfenleger.

Nagsar Inàste heeft me de benoeming persoonlijk aangegeven! Sinthoras huiverde, was tot in zijn ziel ontroerd en zag de zege bij de Zuidpas al voor zich. Hij kon geen woord zeggen en boog diep.

Maar weer werd er een domper op zijn vreugde gezet, want een tweede handschoen, die eveneens een perkament en het onderscheidingsteken van de nostàroi vasthield, zweefde nu voor Caphalor. De oplichter had dezelfde eer gekregen.

Sinthoras zag dat de blinde dienaren kwamen om hen naar buiten te geleiden. Geen zegen. Wat moet ik bij Tion dan nog doen om die eindelijk te krijgen? Nog een teleurstelling... Ze waren dan wel beiden nostàroi, maar Caphalor had door zijn zegen een afgetekend voordeel, vooral als het om het moreel van de troepen ging. Die volgden liever een gezegende held dan een gewone. Volkomen verzonken in zijn sombere gedachten zag Sinthoras bij het vertrekken niets van zijn omgeving. Hij liet zich door de dienaren leiden.

Even later stonden ze voor de uitgang in de avondwind, die losse bloesemblaadjes om hen heen liet dwarrelen. De bewoners van Dsôn waren weg, niemand wachtte hen op - behalve de tien zwaarbewapende krijgers die midden op de trappen naar de Beendertoren in het gelid stonden. De nieuwe lijfwacht voor hem, Sinthoras.

Hij was opgelucht eindelijk rust te krijgen. De spanning viel van hem af en maakte plaats voor vermoeidheid en teleurstelling die hem van zijn kracht beroofden en zijn oogleden zwaar maakten. Hij verlangde naar zijn bed, zijn huis.

'Ah, heel goed. Mijn mannen zijn er al.' Caphalor maakte het insigne aan zijn kraag vast. 'Gefeliciteerd, nostàroi,' zei hij. 'Het lijkt erop dat je dromen in vervulling gaan. Je bent al een held geworden, en als we naar Tark Draan opbreken, zul je de grootste van alle helden worden.'

'Wat ik met jou moet delen.' Sinthoras trok zijn schouders op en keek naar de krater. Alles was beter dan zijn rivaal te moeten aankijken.

'Ik houd me op de achtergrond en laat de aandacht graag aan jou over.' Caphalor scheen in een opperbeste stemming te verkeren. 'We rijden naar jouw huis, neem ik aan?' Bijna opgetogen liep hij de trap af.

Sinthoras keek hem na. Hij kon zich niet tegen de bepaling van de Onvergankelijken verzetten en de bescherming afwijzen. De lijfwacht was zinvol. Maar het idee Caphalor voortdurend om zich heen te hebben en niet aan hem te kunnen ontkomen, maakte hem bijna gek. Hij kreeg een inval. Het heerserspaar had met de totale vernietiging van Caphalor en zijn huis gedreigd als ik zou sterven. Dat moet toch te regelen zijn, bedacht hij. Zijn mondhoek trok op in een zacht, boosaardig lachje. Ik kan lang genoeg voor dood gehouden worden om hem en al zijn verwanten te laten sterven. Daarna duik ik weer op. Hij trok zijn handschoenen strakker aan en bevestigde het onderscheidingsteken. Nu voelde hij zich beter. 'Nee. Laten we een nacht in Dsôn doorbrengen. We slapen bij de vrienden die ik hier heb - in tegenstelling tot jou, gezegende. Is dat geen prachtige tegenstrijdigheid: gezegend en zonder vrienden?!'

'Ik heb gehoord dat niemand in Dsôn vrienden heeft,' gaf Caphalor grijnzend terug. 'Alleen vijanden die zich als vrienden voordoen.'

Sinthoras lachte. 'Ongewoon scherp, gezegende. Vandaag vieren we feest en morgen laten we bevelen naar de vazallen uitgaan en beginnen we met de opbouw van het leger.'

'Zo doen we het.' Caphalor inspecteerde de lijfwacht, waarna ze de trap afliepen naar hun rijdieren.

Sinthoras steeg op zijn nachtmerrie en Caphalor reed op Sardaï naast hem. Aan weerszijden werden ze geflankeerd door de lijfwacht. Hij voelde zich nu al buitengewoon machtig. In één ding had zijn concurrent gelijk: zijn dromen zouden in vervulling gaan. Maar zonder Caphalor.

Ishim Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsôn Faïmon, Dsón (Sterrenoog), 4370e deel der oneindigheid (5198e zonnecyclus), nazomer

Raleeha zag haar huidige en voormalige gebieder niet maar hoorde wel de uitbundige vreugde in de stemmen om haar heen. Wat een kracht! De lucht beefde en sidderde van energie, wat zij heel goed voelde.

Sinds ze beroofd was van haar gezichtsvermogen, waren haar overige zintuigen des te scherper geworden. De alfen riepen de namen van de beide teruggekeerde helden als in een gebed. Alle mogelijke instrumenten klonken vreemd en obscuur, maar kwamen niettemin bij elkaar en vermengden hun klanken tot één geweldig orkest. Ondanks alle euforie ging het anders toe dan op de feesten van de mensen die Raleeha kende. Er was nauwelijks oproer, er gebeurde niets ongecontroleerds. Het geheel had meer het karakter van een heilige ceremonie, een eredienst voor een godheid. De liederen en stemmen waren voor haar zowel angstaanjagend als aantrekkelijk. Ze bevatten de magische krachten van dit volk.

Ze stond achter Caphalors gezin, dat ze vergezeld had naar Dsôn. Het was een unieke belevenis en de aanwezigheid op een dag als deze was vanzelfsprekend, zoals ze uit de gesprekken tussen Tarlesa en haar moeder had begrepen. De hele familie steeg daardoor in maatschappelijk aanzien. Dat liet geen alf zich ontgaan.

Raleeha was blij voor Sinthoras. Hoe graag had ze zijn gezicht willen zien, met al zijn trots, om het vervolgens uit te tekenen. Het was haar nog niet gegeven, maar de genezing ging langzaam vooruit. Ze waagde het enige hoop te koesteren. Binnenkort was ze weer in zijn dienst, dat had Caphalor haar beloofd.

Aan het toenemende lawaai merkte ze dat de stoet al snel zou passeren.

'Kijk, moeder! Kijk dan! Vader lijkt vandaag meer dan ooit een held,' riep Tarlesa opgewonden. 'Sardaï had geen betere meester kunnen treffen.'

'Je vader is een legende geworden. En de hulde komt hem toe want zijn daden in Ishim Voróo waren zonder weerga,' antwoordde Enoïla.

Waarvan hij er geen enkele volbracht heeft, dacht Raleeha. Het toneelstukje van de twee alfenvrouwen was in ieder geval perfect om de schijn hoog te houden dat Caphalor steeds aan Sinthoras' zijde was gebleven.

De talrijke hoefslagen trokken voorbij maar het duurde nog lang voordat de stemmen en de muziek zwegen. De menigte loste op en Raleeha werd aan haar halsband meegetrokken.

Gehoorzaam volgde ze en ze hoorde hoe Tarlesa en Enoïla praatten over wat ze gezien hadden. Steeds weer werden ze door andere alfen onderbroken, die hen kwamen feliciteren. Iedereen gaf de groeten mee voor Caphalor.

Raleeha ergerde zich alleen daarom al bijna. Doe niet zo dwaas. Hij heeft je leven gered. Gun hem dus de erkenning, al is die aan de verkeerde gericht, hield ze zichzelf voor. Ze was zich ervan bewust dat ze veel aan hem te danken had.

Van lieverlee werden de vreemde stemmen minder en konden ze sneller doorlopen.

Er ging een deur open. Een warme, welriekende luchtstroom streek langs Raleeha's neus en de heldere tonen van een windgong klonken op. Moeder en dochter begroetten een alfenvrouw en praatten zo zacht met haar dat Raleeha er niets van kon verstaan.

'Ga zitten,' beval Tarlesa plotseling. Tegelijkertijd werd er een kruk tegen haar knieholten geschoven. 'We zijn bij een goede vriendin van mijn moeder, gedraag je dus en zwijg. Verroer je niet. Doe niets anders dan ademen.'

Raleeha knikte.

'En voordat je het vraagt: nee, je wordt niet naar Sinthoras teruggestuurd.'

'Meesteres!' ontschoot het haar.

'Ik zei dat je moest zwijgen!' Tarlesa trok de wurghalsband strakker aan. 'Mijn vader heeft ons opdracht gegeven je weer mee te nemen naar huis. Hij heeft besloten je niet terug te geven.'

Raleeha slaakte een opstandige kreet, wat haar op een harde klap van Tarlesa tegen haar hoofd kwam te staan.

'Is het nu afgelopen?' zei de jonge alfenvrouw boos. 'Ondankbaar sujet! Eerst doe ik moeite om je het gezichtsvermogen terug te geven, en dan word je opstandig omdat je wensen niet ingewilligd worden? Als je me nog verder ergert, stoot ik je terug in de duisternis.'

Raleeha werd met haar rechterslaap tegen de muur geslagen. Graag had ze geschreeuwd dat haar gezichtsvermogen haar niets kon schelen als ze Sinthoras en zijn unieke kunstwerken toch niet mocht zien.

Er klonk een harde stem. Enoïla riep haar dochter bij zich.

Raleeha verzette zich tegen een huilbui maar kon niet voorkomen dat er een paar tranen loskwamen. Tranen van woede en teleurstelling. Het stemmetje in haar hoofd werd weer luider. De ene alf had haar blind gemaakt, de andere hield zijn woord niet. Voor hen ben je een barbaarse, een slavin wier afkomst en talent van nul en generlei waarde zijn. De slechte behandeling was de prijs die ze voor haar leven bij haar grote voorbeelden moest betalen. En toch is het onrechtvaardig.

'Mijn man laat je vrij zodra de veldtocht tegen Tark Draan begonnen is,' zei Enoïla, die ongemerkt naar haar toe was gelopen. 'Mijn jongste is heel opgewonden omdat ze haar vader in dit schouwspel heeft gezien. De belevenis maakt haar te onstuimig.'

Raleeha kon het niet bevatten. Heeft deze alfenvrouw zich zojuist bij mij verontschuldigd?

'Jij bent een belangrijke factor in een spel waarvan je de draagwijdte niet kunt overzien,' zei Enoïla vriendelijk, haast moederlijk. 'Jullie barbaren denken te klein.'

Ze knikte, en prompt begon de alfenvrouw te lachen.

'Zie je wel? Alweer denk je dat je begrijpt wat ik zeg. Jij bent een Lotor en jouw familie staat op het punt heel invloedrijk te worden. Mijn man gaat binnenkort met de barbaren praten, en jouw aanwezigheid kan voordelig zijn. Voor hem, niet voor Sinthoras.'

'Ja, meesteres.'

'Goed. Nadat deze gesprekken hebben plaatsgevonden, ben je vrij.'

Het duurde even voordat ze begreep dat Enoïla haar alleen had gelaten. Pas toen ze haar stem weer in de nabijheid van de andere alfenvrouwen hoorde, wist ze het. Van eenvoudige slavin tot politieke twistappel. Als zij Caphalor tot voordeel zou strekken, zou Sinthoras haar beslist niet terug willen hebben. Op deze manier was ze nog verder van hem en zijn schilderijen verwijderd.

Raleeha zuchtte, voor zover haar halsband het haar toeliet.

Ishim Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsón Faïmon, ten noorden van de straalarm Wèlèron, 4370e deel der oneindigheid (5198e zonnecyclus), nazomer

Caphalor reed langs de lange linie met soldaten en kreeg bijna tranen in zijn ogen. Allemaal erbarmelijke, ondeugdelijke schepsels, zoals ze daar staan.

Vanaf de andere kant naderde Sinthoras op zijn nachtmerrie, geflankeerd door de lijfwacht. Op zijn duistere gezicht stond nog duidelijker te lezen wat hij van de troepen vond die zich op hun bevel op het grote stoppelveld verzameld hadden.

De vazallenvolken die in de uitsparingen tussen de zes straalarmen woonden, hadden gezworen hun leven op het slagveld te geven als de alfen het bevalen. Het was de prijs voor de bescherming die zij tot dan toe genoten hadden; elke barbaar vanaf de leeftijd van twee delen der oneindigheid had de plicht zich te melden. En ze waren gekomen, een leger van veertigduizend creaturen: barbaren, half-óarco's en gnomen.

Caphalor en Sinthoras bleven bij elkaar staan. 'Vind jij ze even nutteloos als ik?' bromde Sinthoras met zijn speer in de rechterhand.

Caphalor vermoedde dat hij ze graag een kopje kleiner had gemaakt. Allemaal, en onmiddellijk. 'Nou ja, tegen de óarco's zullen ze het goed doen, en als buffer tegen de vijandige ruiterij. Of als afmakers, om het slagveld na het gevecht van vijandelijke overlevenden te zuiveren.' Hij keek weer naar de barbaren. Op hun onzekere, harde gezichten ston-

den hun gedachten te lezen: ze voelden de ontevredenheid van hun heren. 'Maar ze deugen niet om mee aan te vallen.'

Sinthoras vloekte luidkeels en balde zijn linkerhand tot een vuist. 'Veertigduizend krijgers, maar de tien soldaten van mijn lijfwacht zouden de helft van hen spelenderwijs neermaaien!' schreeuwde hij buiten zichzelf. 'Hoe kon het zover komen? Hoe?

Het verbaasde Caphalor niet dat de temperamentvolle alf zijn zelfbeheersing verloor. Zijn eerzucht zag het doel in gevaar komen om het beste leger op de been te brengen dat Dsôn Faïmon ooit had gezien. Sinthoras had door zijn eigen hoge ambities en de druk van zijn politieke vrienden het meeste te verliezen. Laat hem maar razen en tieren en fouten begaan. 'De leiders van de vazallenvolken wachten daarginds op ons. Ik heb ze bij elkaar laten komen.' Hij wees naar de grote tent die een halve mijl verderop stond. 'We zullen met hen bespreken hoe het met de conditie van de soldaten staat.'

'Wat ik hier zie, is voor mij genoeg. Ik hoef het gezever van die leiders niet te horen of hun smoezen en leugens te bewonderen,' gromde Sinthoras. 'Deze schepsels weten niet eens hoe je een zwaard hanteert of met een pijl een doel treft op nog geen vijftig schreden afstand.' Hij wees een van zijn lijfwachten aan. 'Jij! Val die barbaar daar aan!'

De soldaat verroerde zich niet, terwijl de aangewezen barbaar met grote angstogen verkrampte.

Caphalor grijnsde. Weer een fout. De lijfwacht gehoorzaamde alleen aan zijn bevelen. 'Ik geloof niet dat we het bloed van die jonge barbaar hoeven te vergieten. We weten allebei dat hij tegen een alf het onderspit zou delven.' Hij wendde zijn nachtmerrie in de richting van de tent. 'We laten ze oefeningen doen totdat we terugkomen.'

Sinthoras snoof en ging er op zijn rijdier vandoor, met de lijfwacht in zijn kielzog.

Caphalor wenkte Aïsolon, die hij als aanvoerder van de alfische ruiterij had aangesteld. Hij wilde een echte vriend aan zijn zijde hebben. 'Laat de barbaren een schijngevecht uitvoeren,' beval hij. 'Laat ze gescheiden naar ras opereren en noteer de sterke en zwakke punten.'

Aïsolon lachte. 'Ik vrees dat ik tevergeefs naar sterke punten zal zoeken.' Hij keek Sinthoras na. 'Je hebt hem dubbel vernederd.'

'Is dat zo?'

'Eerst heb je de lijfwacht zijn bevel niet laten uitvoeren, en daarna heb je hem voor de ogen en oren van de troepen de les gelezen.' Aïsolon keek hem aan. 'Ik heb je al eens eerder voor hem gewaarschuwd. Prikkel hem niet al te zeer.'

Caphalor voelde zich betrapt maar accepteerde dat Aïsolon zo tegen hem sprak. 'Het klopt. Ik heb hem met opzet zijn neus laten stoten. Het zal niet meer voorkomen. Niet meer zo vaak,' corrigeerde hij lachend.

Aïsolon lachte mee en trok zijn mantel uit, waaronder zijn zwarte schubbenpantser tevoorschijn kwam. 'Ik heb van het begin af aan gevreesd dat de vazallen niet die capaciteiten zouden hebben waarop Sinthoras ten onrechte rekende.'

'En kun je me ook vertellen waarom je dat aannam?'

'Dat is makkelijk uit te leggen: ze hebben het te goed gehad.' Aïsolon wees naar een barbaar met een dikke buik die over zijn gordel puilde. 'Ze hebben nooit oorlog hoeven voeren. Hun bezigheden beperken zich al tweehonderd delen der oneindigheid tot het bewerken van velden, veeteelt, onderhoud en uitbouw van het wegennet of minderwaardige taken.' Hij riep de eerste bevelen naar zijn onderbevelhebbers om de strijdmacht op te delen. 'Op die manier verleer je het goede, effectieve gebruik van zwaard, schild en boog. Zelfs de óarco's zijn dik geworden.'

'Laat ze dan maar eens goed zweten. Ze moeten hun traagheid kwijtraken.' Hij gaf Sardaî de sporen. 'Jij zou de betere nostàroi zijn, Aïsolon.'

'Nee, beslist niet,' riep zijn vriend hem na.

Caphalor reed snel naar de tent en hoorde Sinthoras al van ettelijke schreden afstand door de tentwanden razen en tieren. Dat wordt een heel schouwspel.

Toen hij binnenkwam, zag hij de leiders in een hoek bij elkaar staan. De alf stond in de tegenoverliggende hoek, met zijn getrokken dolk in hun richting gestrekt. De zwarte woedelijnen stonden op zijn gezicht en Caphalor voelde dat Sinthoras zijn magische krachten inzette om de barbaren, óarco's en anderen met blinde angst te intimideren.

Dat is hem uitstekend gelukt. Hij begaf zich naar zijn plaats en een slaaf kwam onmiddellijk toegesneld om water, vermengd met frisse bloesemessences, in zijn kelk te gieten. Hij nipte er in alle rust van, leunde achterover en wachtte tot Sinthoras gekalmeerd was. Hij hield zijn neus voortdurend boven de kelk om de aangename lucht op te snuiven. Verder rook het in de tent naar zijn idee te sterk naar de verschillende uitwasemingen van de stamleiders. De angst liet hen zweten, waardoor de penetrante stank nog sterker werd. Wassen komt niet voor in hun vocabulaire.

Hijgend van woede kwam Sinthoras bij hem zitten en sloeg zijn

drank achterover. 'Uitvluchten,' hijgde hij. 'Ik walg van hen!'

'Wat hebben ze gezegd?' Caphalor liet niet blijken dat de uitbarsting van de alf hem amuseerde.

'Vraag het ze zelf.' Sinthoras' kelk werd weer volgeschonken en opnieuw dronk hij hem in één teug leeg. De zwarte lijnen begonnen te verbleken. Met opzettelijke traagheid legde hij zijn dolk op het tafelblad, met de punt op de anderen gericht.

Caphalor stond op en vroeg de doodsbange leiders weer aan tafel te gaan zitten. Aarzelend gaven ze gevolg aan zijn oproep. 'Zoals Sinthoras al duidelijk heeft gemaakt,' begon hij met een aanzienlijk zachtere stem, 'zijn we niet tevreden met wat jullie troepen ons te bieden hebben. De uitrusting laat te wensen over en we zien geen strijdlust in de ogen van de betreffende krijgers. Zelfs de óarco's zijn in schapenhoeders en bessenplukkers veranderd.' Zijn toon was scherper geworden, zonder dat zijn stem harder klonk, en hij keek de kring rond. Iedereen vermeed zijn blik. 'Het was steeds jullie opgave om de strijd niet te verwaarlozen, naast alle andere diensten die jullie voor ons volk verrichten.'

'Wij zijn geboren krijgers, heer,' zei de bepantserde óarco Tarrlagg protesterend. Hij had als eerste de naweeën van de angst overwonnen. Nu liet hij zijn slagtanden zien, rolde met zijn ogen en spande zijn spieren om breder te lijken. 'Ik heb de troepen zelf getraind. Ze wurgen elke tegenstander als het moet. We gebruiken niet eens wapens.'

'Is het werkelijk?' vroeg Caphalor dreigend.

'Het is zo, heer,' antwoordde Tarrlagg met de opschepperige eigendunk die zijn soort kenmerkte.

Jou zal ik van je hoogmoed afhelpen. Caphalor legde zijn korte zwaarden neer en sprong op de tafel. 'Kom dan maar en wurg me.'

Tarrlagg lachte onzeker. 'Heer, ik...'

'Een kleine worstelpartij zal je laten zien dat je een slecht voorbeeld voor je troepen bent geweest.' Caphalor liet zijn armen zakken. 'Waar wacht je nog op? Moet ik mijn ogen soms dichtdoen om het je makkelijk te maken?' Hij nam zich voor het lijf van de óarco niet aan te raken.

Tarrlagg klom op de tafel en nam een gevechtshouding aan. In zijn ogen brandde de wil om zijn vijand te overwinnen.

Caphalor had het zwakke punt al lang gezien: zijn even grote, maar veel zwaardere tegenstander had zijn voorste been te ver naar voren gezet. Zijn eigen linkervoet schoot naar voren en de hak boorde zich in zijn wreef. Een kwetsbare plek, ook bij deze grote wezens.

De óarco kromp ineen - en het volgende moment had Caphalor zijn riem gepakt, en schopte hij half gedraaid tegen de rechterknie. Door de hefboomwerking dreunde Tarrlagg met zijn gezicht naar voren op het tafelblad, waarbij zijn slagtanden zijn lippen openscheurden. Voordat hij het wist, lag hij daarna op de vloer, pijlsnel gevolgd door Caphalor, die hoog opsprong en met beide voeten op de gepantserde borst van zijn tegenstander landde, die een luide kreun liet horen.

'Ik heb je bedwongen zonder je ook maar aan te raken, Tarrlagg ' zei hij zacht. 'Wat denk je dat er met je gebeurd zou zijn als we wapens hadden gebruikt?' Hij stapte van hem af. 'Jullie troepen zijn waardeloos,' zei hij tegen de leiders. 'De Onvergankelijken beramen een aanval op Tark Draan, en jullie hadden de unieke kans gekregen om als een sterke ondersteuning in de kronieken en legenden van mijn volk te worden opgenomen. De zwakkelingen uit Tark Draan zouden jullie namen met grote angst genoemd hebben. Jullie zouden gevreesd worden zoals wij.' Met een sierlijke beweging ging hij op zijn beklede stoel zitten. 'Die kans hebben jullie verspeeld, en het is jullie eigen schuld.' Dat moet ze toch wakker geschud hebben. Hij keek naar Sinthoras, die hem observeerde en afwachtte.

De leiders sloegen hun ogen weer. Tarrlagg was opgestaan en strompelde naar zijn stoel. Hij gromde zacht in zichzelf, hield zijn linkerschouder vast en veegde het bloed met een mouw van zijn gezicht.

De leider van de barbaren, Vittran, stond op en vroeg het woord, wat Caphalor hem verleende. 'Heren, wij zijn het slachtoffer van ons goede leven geworden. We hebben zeer veel aan de alfen te danken en nu ze ons nodig hebben, blijven we in gebreke. Wij zijn beschaamd.' Hij boog zijn hoofd. 'Geef ons tweehonderd momenten der oneindigheid en ik zweer dat in elk geval mijn soldaten aan uw eisen kunnen voldoen.'

Sinthoras lachte laatdunkend. 'Jij en je barbaren hebben aan tweeduizend momenten der oneindigheid nog niet genoeg om de prestaties te leveren die ik verwacht! Als ons rijk morgen door een dolgedraaide horde aangevallen zou worden, denk je dan dat ze bij de watergracht zouden blijven staan als jij ze toeriep dat je soldaten nog eventjes nodig hadden voordat ze de strijd aan konden gaan?'

Vittran beet zijn kiezen op elkaar en de spieren in zijn kaken spanden.

'Jullie hebben Samusin aan jullie zijde,' zei Caphalor na een korte pauze. 'Je krijgt van ons zestig momenten om je krijgers te trainen en er betere strijders van te maken.' Hij knikte naar alle kanten. 'Dat geldt voor jullie allemaal. Sinthoras en ik zullen na afloop van die periode bij ieder van jullie afzonderlijk langskomen om te zien wat jullie hebben bereikt.'

'En als het ons niet bevalt wat we zien, gaan jullie koppen rollen,' vulde Sinthoras aan. 'Daarna zullen we de slechtste legers tegen elkaar laten aantreden. Wie als overwinnaars uit de strijd komen, mogen aan de veldtocht deelnemen.' Hij grijnsde en zond angst in hun hoofden. 'Maar de verliezers... nou ja, we vinden wel iets wat we met hun resten kunnen doen.' Hij stond op en verliet de tent.

Caphalor knikte naar de leiders. Het heeft gewerkt. Aan de laatste belofte van wreedheid had hij niets meer toe te voegen. Hij volgde Sinthoras en steeg in het zadel, waarna de twee bevelhebbers snel terugdraafden, zonder nog een blik op het vazallenleger te werpen, dat onder leiding van alfensoldaten met wapens trainde.

'Veertigduizend mislukkelingen,' zei Sinthoras, die zijn hoofd schudde. 'We zouden onze boogschutters op hen moeten laten oefenen en ze tot bewegende doelwitten moeten maken.' Hij zuchtte. 'We maken onszelf wat wijs als we denken dat ze binnen zestig momenten zo goed zullen zijn dat we met hen een aanval op de Stenen Poort-weg en zijn verdedigers kunnen doen.' Geërgerd keek hij naar Caphalor. 'Waarom blijf je zo rustig?'

De andere alf glimlachte. 'Omdat ik zoiets wel had verwacht.'

'Je glimlacht omdat je het leuk vindt dat je vermoedens bevestigd worden?'

'Nee.' Caphalor wachtte genietend voordat hij zijn volgende zet deed. 'Omdat ik er in de tent over heb nagedacht terwijl jij die leiders stond uit te schelden.'

Sinthoras draaide zich naar hem toe en liet zijn nachtmerrie in een langzamer tred overgaan. 'Ik luister.'

'Barbaren.'

'Die zijn geen haar beter dan...'

'Niet onze vazallen. De barbaren ten noorden van Dsôn Faïmon,' zei Caphalor rustig. 'De familie Lotor. Hun krijgers voeren de ene veldslag na de andere, zijn ervaren, volgen bevelen op en weten hoe je tegenstanders moet bedwingen. Zulke veteranen hebben we nodig.'

'Jij wilt hen als onze bondgenoten winnen?' Sinthoras fronste en dacht na. 'Geen slecht idee. We zetten ze op tegen de onderaardsen en hoeven ons geen zorgen te maken dat ze op een dag bij ons voor de poort staan. Niet dat ik bang ben voor die barbaren, maar ze kunnen heel lastig zijn als ze iets vast in hun hoofd hebben gezet.'

Caphalor knikte bevestigend. 'En dankzij jouw gulheid heb ik een slavin in bezit die de zuster is van de aanvoerder van de barbaren,' ging hij verder en hij lachte inwendig daverend omdat hij zag hoezeer de opmerking Sinthoras raakte. 'We kunnen hem beloven dat hij haar terugkrijgt.'

'Dat zal Raleeha niet willen.'

'Ze is een slavin. Ze heeft niets te willen.' Caphalor was niet echt van plan de barbaarse terug te geven, maar hij wilde zo vanzelfsprekend mogelijk klinken. De schijn moest worden opgehouden.

In werkelijkheid had hij zich bij de terugkomst in Dsôn het meest over haar weerzien verheugd - iets wat hemzelf bevreemdde en wat geen pas gaf. Maar zij had er in het zwarte gewaad dat bij de kanten band voor haar ogen paste, uitgezien als een alfenvrouw. Maar dan nog mocht hij haar niet begeren. En al helemaal niet in mijn positie als nostàroi. Ik zou alles verliezen.

Tot zijn verwondering viel Sinthoras hem bij. 'Een uitstekende gedachte. Ik geloof zelfs dat het zou kunnen werken.'

'We laten haar broer met haar praten. Hij zal er blij mee zijn en het is dan aan hem haar te overtuigen ons volk te verlaten. Niemand zal een traan om haar laten.' Caphalor vroeg zich af of zijn laatste woorden er niet te dik bovenop lagen. Maar aan Sinthoras was niets te merken. Hij keek hem enthousiast aan.

'Waarom zouden we alleen met de barbaren genoegen nemen?' vroeg hij opgewonden.

'Hoe bedoel je dat?' vroeg Caphalor.

Tshfm Voróo zit vol uitschot dat weet wat vechten is. Als we hen onder onze vlag kunnen verzamelen en tegen Tark Draan kunnen laten optrekken, hebben wij rust en zijn de elfen in een handomdraai uitgeroeid! We moeten morgen al boodschappers op pad sturen.' Sinthoras lachte hardop. 'Bij Tion! Ik geef toe dat jouw voorstel met de barbaren briljant is!'

Caphalor keek hem wantrouwend aan. Nog meer lof? Wat voert hij in zijn schild? Wilde hij hem met het idee laten ondergaan om weer in de gunst van de Onvergankelijken te stijgen?

Sinthoras las zijn gezicht. 'Aha, mijn woorden maken je sprakeloos,' constateerde hij opgewekt.

'Inderdaad,' bekende Caphalor.

'Zo verging het mij ook toen je mij bij Nagsor en Nagsar Inàste bijviel. Het zou een koud kunstje voor je zijn geweest om me neer te sabelen.' Sinthoras keek hem voor het eerst aan met een blik die vrij was van afgunst en wantrouwen. 'Wordt het misschien geen tijd onze wederzijdse weerzin te begraven, nu we een veel hoger doel nastreven? Als een van ons faalt, is alles verloren: de veldtocht, ons bestaan, misschien zelfs het voortbestaan van ons land.'

Caphalor kon niet geloven dat hij naast dezelfde Sinthoras reed die hem tijdens de missie witheet van woede had gemaakt. Het uiterlijk was hetzelfde gebleven, maar iets had zijn brein veranderd. Zou het een stemming van voorbijgaande aard zijn? Of misschien een list om zijn waakzaamheid te laten verslappen en hem dan een zware slag toe te dienen?

'Dat ben ik met je eens.' Hij besloot Sinthoras op de proef te stellen. 'Ik kan alvast een last van je schouders nemen: er bestaat geen door Raleeha ondertekende verklaring die belastend zou kunnen zijn voor jou. Ik heb haar niet gefolterd of iets anders aangedaan.'

'Dat weet ik,' zei de blonde alf luchtig.

'Hoe wist je dat?'

Hij grijnsde boosaardig. 'Daar ben jij veel te zacht voor. Ik heb dat van meet af aan niet geloofd.'

Caphalor moest zijns ondanks lachen. 'Weliswaar vergis je je waar het mijn vermeende zachtheid betreft, maar ik begrijp dat ik veel te makkelijk te doorzien ben.'

'Dan zal ik jou ook iets zeggen.' Sinthoras stak zijn speer omhoog en zette de onderkant op zijn stijgbeugel. 'Ik zie ervan af een tijdlang te verdwijnen. En daardoor blijf jij in leven.' Hij knipoogde naar hem. 'Ik had alles al voorbereid.'

Caphalor werd heet en koud tegelijkertijd. 'Je wilde je eigen dood voorwenden, zodat de Onvergankelijken mij...'

'Precies, nostàroi,' onderbrak de ander hem en lachte weer. 'O, maar ik zie aan je dat je daar geen rekening mee had gehouden. Wat dom van mij: van nu af aan zul je me tot veel meer in staat achten dan mij lief is.' Hij klonk nog steeds opgewekt en plagerig, alsof ze plotseling goede vrienden waren.

'Verschillender dan wij kunnen twee alfen niet zijn,' besloot Caphalor. De bekentenis van het perfide plan had hem diep geschokt, en hij dacht aan de waarschuwing van Aïsolon. Ik onderschat hem werkelijk.

'Dat zal de reden zijn waarom wij degenen worden die Tark Draan op de knieën zullen dwingen.' Sinthoras liet zijn nachtmerrie in draf overgaan. 'Als de gelegenheid zich voordoet, zou ik graag kennismaken met je gemalin.'

'Dat valt zeker te regelen.' Caphalor stelde zich voor hem open. 'En wanneer leer ik jouw levensgezellin kennen?'

Sinthoras trok een onverschillig gezicht. 'Die is er niet.'

'Levensgezel, dan?'

'Nee. Ik geef de voorkeur aan alfenvrouwen.'

Caphalor merkte dat hij een gevoelig punt had aangesneden. Des te beter. 'Het is ongewoon dat een alf in opkomst zoals jij geen gezin heeft. De alfenvrouwen zouden voor je in de rij moeten staan.'

'Ik heb geen tijd voor hofmakerij of voor nakomelingen, en nu al helemaal niet, terwijl we voorbereidingen treffen voor de grootste oorlog sinds honderden delen der oneindigheid.' Sinthoras' onverschilligheid was gespeeld.

Maar Caphalor hoorde de lichte geprikkeldheid in zijn stem. 'En wat deed je voor die tijd wat je daarvan afhield?'

'Ik wilde iets bereiken.'

'En heb ik dat dan niet gedaan?' antwoordde Caphalor, die weer een mogelijkheid zag om Sinthoras als verliezer van het slagveld der persoonlijke ijdelheid te jagen. Er is niemand anders die ons hoort. Het is een overwinning alleen voor mij. 'En wij zijn bijna even jong.'

Sinthoras' stemming was omgeslagen. 'Jij hebt meer nakroost dan ik, ja. Maar heb je ook meer vrienden? Meer invloed? Meer bezit?' verweerde hij zich misprijzend. 'Nee, die heb je niet,' gaf hij zelf het antwoord. 'We leven voor de eeuwigheid, Caphalor. Kinderen kan ik altijd nog verwekken, maar eerst moeten de zuilen van mijn macht stevig gefundeerd zijn.' Hij keek de ander recht in de ogen. 'Ik zie mezelf niet in een van de straalarmen wonen om, net als jij, bijna het leven van een boer te leiden, met slaven op de velden. Mijn plaats is in het Sterrenoog. En niet tijdelijk, maar voor de rest van mijn bestaan.'

'Ik begrijp het.' Het eerlijke antwoord verraste Caphalor.

Sinthoras schraapte zijn keel. 'Maar niettemin zijn er ogenblikken dat ik je benijd,' zei hij zo zacht alsof hij tegen zichzelf praatte. Plotseling gaf hij zijn nachtmerrie de sporen en galoppeerde weg alsof hij vluchtte.

Caphalor sloot bij hem aan, voelde de wind in zijn gezicht slaan en zweeg omdat hij veel had om over na te denken. Sinthoras was als een blad aan de boom omgeslagen en volgde nu duidelijk een nieuwe strategie: hij probeerde uit wederzijdse afkeer iets als vriendschap te laten ontstaan en toonde een kwetsbare kant.

Maar ik wil hem nog niet volgen over dit slappe koord. Sinthoras was te gewetenloos, te zeer een machtsbeluste alf. Misschien was het louter berekening - dat zou Aïsolon tenminste zeggen.

Aïsolon zou ook zeggen dat hij Raleeha eindelijk uit huis moest sturen en dat hij haar niet bij zich moest houden onder het voorwendsel dat ze een gijzelaar was.