In Avaris vestigden zich de alfen van hoge stand, gezegend

met grote rijkdom. Wie in deze straalarm wilde komen,

moest met algemene stemmen worden geaccepteerd of

weer vertrekken.

Wèlèron werd het land van de krijgers en priesters en iedereen

die een roeping voor magie voelde. Er waren echter nauwelijks

grote magiërs onder de alfen. De magie in het bloed

blokkeerde hen.

Maar de kennis omtrent de werking van het lichaam gedijde.

Al snel waren de helers in staat hoofden te openen zonder de

zieke te doden en hen van gezwellen te genezen. Ze vervingen

afstervend vlees door gezond weefsel, vervingen ziek bloed

door verse aanvoer, verwijderden organen of opereerden ze.

Er was nauwelijks meer een alf die aan ziekte of verwondingen

stierf.

Epocriefen van de Schepster,

Boek I, inlas