Een strook van twee mijl rondom de gracht maakten de
slaven kaal, om besluiping onmogelijk te maken. Van het
hout werden projectielen voor de werpmachines gemaakt.
Maar de rechtelozen morden onder het werk, wat hun
echter niet paste.
Nadat de cirkel gesloten was, leidden onze voorouders de
grootste rivier van Dsôn Faïmon om en vulden de gracht
met water.
In de gracht stonden de slaven, die niet meer nodig waren.
Aldus nam het gemor een einde.
Epocriefen van de Schepster, Boek I,
hoofdstuk 2, 6-11