Omdat de Onvergankelijken hun slaven en dienaren niet
wilden opofferen, zetten zij de krijgers in tegen de stammen
en creaturen van Ishim Voróo.
De alfen zwermden uit, zaaiden dood en verderf in alle wind-
richtingen en roeiden beschavingen en onbeschavingen uit,
om voor de Onvergankelijken een passende heersersresidentie
op te trekken.
Niemand kon hun een halt toeroepen.
Epocriefen van de Schepster,
Boek I, hoofdstuk 2, 18-23