Nadat ze voor vrede en schoonheid hadden gezorgd, zonden

de Onvergankelijken hun verspieders uit om naar de

aartsvijanden van de alfen te zoeken: de elfen.

Maar hoe ze Ishím Voróo ook lieten doorzoeken tot in de

afgelegen uithoeken toe, er was geen spoor van de

verraders te vinden.

Wel was er een aanwijzing dat ze Ishím Voróo verlaten

hadden. In zuidelijke richting.

Naar een rijk dat zich het Veilige Land noemde.

Epocriefen van de Schepster, Boek III,

hoofdstuk 1, 1-10