IX

Ishím Voróo (Land aan Gene Zijde), 4370e deel der oneindigheid (5198e zonnecyclus), zomer

Zodra hij de grens van het alchemikantenland achter zich had gelaten, was het weer omgeslagen. Sinthoras reed niet meer door de regen, maar door de sneeuw.

De hobbelige weg waarover hij verder naar het noordwesten doorstootte, liep al kronkelend onophoudelijk naar boven, eerst over heuvels, dan over kleine bergen en vervolgens over hoge bergmassieven. De rotsen om hem heen waren donkerbruin gekleurd, met zwarte aders erdoor.

Hoezeer hij zich ook haastte en zijn rijdier noch zichzelf spaarde, hij bleef toch oog houden voor zijn omgeving. De alertheid van de krijger werd aangevuld met de zoektocht van de kunstenaar naar nieuwe motieven - en die waren hier volop te vinden.

Wat Sinthoras om zich heen zag, was volkomen anders dan de landschappen van Dsôn Faïmon. Wind, ijs en water hadden het gesteente in de loop van talloze delen der oneindigheid bizarre vormen gegeven, stukken laten afbreken of harde kanten glad en rond gemaakt.

Na elke bocht in de weg wachtte hem een nieuwe verrassing. Rotsformaties rezen als naalden uit een diep dal honderden schreden loodrecht omhoog om in de wolken te verdwijnen. Sinthoras legde zijn hoofd in zijn nek en probeerde tot de top omhoog te kijken, wat de nevelslierten echter verhinderden. Hij liet zijn blik naar de bergen aan zijn rechterhand dwalen, waar zich uit talloze gaten in de rotswanden heldergroene watervallen klaterend in de kloof stortten.

Eén ding was zeker: de omgeving was gespeend van al wat leefde.

Hij zag onderweg nergens mensen, monsters of dieren, en dat kwam Sinthoras goed uit omdat hij geen tijd hoefde te verspillen aan gevechten. Niettemin vond hij het merkwaardig dat er niemand te zien was op de brede weg waarop hij reed. De goden hebben deze streek kennelijk voor hun genoegen geschapen. En voor kunstenaars.

De alf vond geen steden of dorpen, en zelfs geen afgelegen boerderijen of nomadententen, die een rustpauze aanzienlijk aangenamer hadden kunnen maken. Al snel liet hij de rotsnaalden achter zich en tegen de avond reed hij in opperste verbazing door droge, smalle rivierbeddingen, die hem het gevoel gaven door de aderen van een reusachtig wezen te reizen. De bergwanden sloten en openden zich boven hem, de ondergrond was door het water gladgeschuurd.

Sinthoras kon zich niet bedwingen en moest een handschoen uittrekken om de rots te voelen: het oppervlak was zo glad als gepolijst marmer, wat het paard enorme moeilijkheden opleverde. Voor elke misstap die het dier maakte en waardoor hij weggleed, kreeg hij een klap tegen zijn neus met de lange uiteinden van de teugels. Na veertien van die pijnlijke lessen had het dier geleerd, maar de ruiter was nog steeds niet tevreden. 'Lamlendig schepsel! Ik zou heel wat overhebben voor een nachtmerrie in plaats van jou!'

Hij wilde dat hij meer tijd had om te rusten, om te schilderen. Op zulke motieven zou verder niemand in het Sterrenrijk kunnen bogen. Maar hij moest de demon bereiken voordat het gif begon te werken. Hij was er vast van overtuigd dat hij daarna nog voldoende gelegenheid zou hebben om de schoonheid van het landschap in alle rust in zich op te nemen. Ik geef niet zo snel op als Caphalor.

Toen hij de rivierbeddingen verliet, liep de weg nog steiler bergopwaarts. Rechts en links van hem strekten zich sneeuwvlaktes uit, en in een smalle kloof groeide een woud. De dorre en kale takken van de boomkruinen staken als dunne, smekend uitgestoken armen in de lucht. Sinthoras was op slag in de ban van het landschap, dat hij in zich opzoog. Weer een motief dat hij op het doek moest brengen.

Nog steeds reisde hij door eenzaam en volkomen verlaten land.

En moest een reden zijn waarom niets op den duur in dit gebergte wilde leven. Hij popelde echter niet om die reden te ontdekken. Niet uit lafheid, maar uit tijdgebrek. Voor een gevecht tegen uitschot en barbaren was hij altijd te vinden - hij vond het heerlijk met hen te spelen voordat ze snel of langzaam stierven. Hoe snel de dood die zijn naam droeg hen inhaalde, hing van zijn stemming af. Maar een gevecht tegen wat het ook was dat de hele landstreek ontvolkt had, zou zeker niet zo snel beslist zijn.

De ervaring met de Galran Zhadar had Sinthoras voorzichtig gemaakt. Tovenaars en wezens met magische krachten moesten snel gedood worden. Hij wilde bijna wedden dat het magische krachten waren die alles wat leefde hier hadden verdreven, ook al voelde hij daar zelf niets van.

De stappen van het paard verloren hun ritme en werden onregelmatig, zijn krachten begonnen het te begeven.

'Als je uitglijdt, sterf je nog tijdens het vallen,' beloofde de alf. Hij zag een vooruitstekende rots, waar hij het dier heen leidde om het wat mos te eten te geven dat het van de rotsen krabde. Zelf ging hij onder zijn deken liggen. Het paard brieste en rook aan het mos, maar

raakte het niet aan. Hij rilde en het zweet bevroor op zijn vacht.

Sinthoras kon de slaap niet vatten. Hij had het afschuwelijk koud, de wind gierde om de bergtop en dreef de sneeuw in de kleinste spleten. Hoe hij zich ook oprolde, de vlokken vonden hem en dwarrelden op hem neer. Daartegen hielpen zijn krachten niet. Als ik niet snel uit dit ijsgat weg kom en een weg naar lagere, warmere streken vind, zal ik nog bevriezen.

Het paard maakte een klagelijk geluid en zakte in elkaar. De vermoeienissen van de loodzware tocht eisten hun tol.

Bespaar me dat ik je moet doden. Sinthoras stond op. 'O, Samusin! O Tion!' riep hij en hij strekte zijn armen uit naar de hemel. 'Geef mij een teken. Iets wat mij de hoop kan geven dat ik mijn missie kan vervullen!'

De goden zwegen.

Hij keek naar de blinde ogen van het paard en liet zijn blik over de vacht glijden, waarop het zweet een laag bevroren kristallen vormde. Met zijn schitterende, diamantachtige tooi zag het dier er veel beter uit.

Het zou waarschijnlijk niet lang meer duren voordat het hemzelf ook zo verging. Hij kon zich met de gedachte verzoenen dat hij tot ijs zou verstarren en op die manier onvergankelijk zou worden, hoewel zijn onsterfelijkheid daardoor eindigde.

'Goden!' riep hij uit het diepst van zijn ziel. 'Als jullie willen dat het rijk van de alfen zwak wordt en zelfs ondergaat, laat mij dan vergaan! Maar wij zijn de kinderen van Inàste, jullie nakomelingen en van goddelijke oorsprong. Mijn missie moet goed aflopen!'

De wind draaide en voerde een geur mee - vuur!

'Inàste, u zult zo trots op mij zijn,' zei hij opgewonden, terwijl hij zijn wapens oppakte en achter de geur aanliep. Zijn laarzen lieten geen sporen achter in de sneeuw en maakten geen geluid toen hij zich onder dekking van de duisternis uit zijn schuilplaats waagde en langs de weg voortsloop. Het was een gave die de vijanden van zijn volk tot vertwijfeling kon brengen en een afgronddiepe angst inboezemde.

De maan stond hoog aan de hemel en de sneeuw op de hellingen weerkaatste het zilveren licht zo sterk dat het bijna leek alsof het dag was.

Sinthoras gunde zich een paar tellen om van het landschap te genieten, naar de stilte te luisteren en naar zijn eigen adem te kijken, die in witte, kolkende wolkjes in de nacht opsteeg. Ik zal slagen. Hij vond het vreselijk dat hij in een moment van zwakte aan zijn missie had getwijfeld.

De weg maakte een scherpe bocht naar rechts en bood daarna uitzicht over een enorm keteldal. Op de dalbodem aan Sinthoras' voeten, zeker duizend schreden onder hem, stonden ontelbare zwarte tenten en hutten in alle soorten en maten chaotisch door elkaar. Hier en daar brandden er vuurtjes tussen. Een brede weg slingerde naar beneden en leidde midden door het kamp.

Op de tegenoverliggende helling, precies voor een kloof, verhief zich een indrukwekkende vesting. De route naar het noordwesten die Sinthoras moest volgen om bij de demon te komen, eindigde exact voor de enorme poort.

Hij vloekte hardop. Het leek erop dat een of ander leger zich op een lange belegering van de vesting had ingesteld. Hoe lang ze het daar beneden al uithielden, kon hij vanaf zijn hoge standpunt niet bepalen.

Stumpers. Waar zijn jullie stormrammen en verrijdbare aanvalstorens? Hij keek naar de omliggende berghellingen. De weg was niet voor niets aangelegd, want het gebergte zag er zo ruig en onherbergzaam uit dat het elke poging tot beklimmen ontmoedigde. Daar kwamen de verraderlijke sneeuwvlaktes nog bij. De witte deken was vers, zacht en kon makkelijk gaan glijden. Bovendien zou het te veel van zijn krachten vergen om in de bergen een weg te zoeken om de vesting te omzeilen.

Er recht doorheen dus. Ofwel zo dat niemand in het leger het bemerkte, of met een passende afleidingsmanoeuvre. Dat zou bijvoorbeeld een brand kunnen zijn, want daar waren tentenkampen uiterst gevoelig voor. Hij kon ook de commandanten vermoorden, of zoveel onrust onder de dieren stichten dat ze uitbraken en een deel van het kamp zouden verwoesten. Alles wat verwarring stichtte, kon hem helpen en zou hem bovendien amuseren.

Glimlachend begon hij aan de afdaling naar het dal, die niet bijzonder moeilijk was. Hij zou van de nood een deugd maken en voor zijn eigen vermaak een aardig, snel spelletje spelen.

Toen hij in het dal aankwam, sloop hij voorzichtig door het kamp en bleef steeds in de dekking van de schaduw. Zijn verkenning leerde hem al snel dat het bij de belegeraars om een barbarenvolk ging, mensen met grove gezichten, volle baarden en eenvoudige jassen van dierenvellen over hun minderwaardige wapenrusting. Sinthoras schudde zijn hoofd. En die lopen rechtop en breed rond, vol zelfoverschatting, alsof ze het tegen reuzen konden opnemen.

En nog een merkwaardige gewoonte van de barbaren was hier te zien: ze hadden hun vrouwen en kinderen meegenomen.

Sinthoras zou zelf nooit op zo'n idee komen. De alfen voerden hun oorlogen snel en hard, lange belegeringen had zijn volk altijd vermeden. Waar barbaren hun stormrammen nodig hadden, zetten alfen hun magische krachten en listen in. Kinderen en vrouwen hadden aan het front niets te zoeken.

Maar hij verheugde zich wel over deze gewoonte, die de barbaren kwetsbaarder maakte. Zodra je hun vrouwtjes aanviel, vergaten ze alle voorzichtigheid en zelfbescherming en renden blindelings in vrijwel elke val.

Verschillende bouwwerken zagen er ernstig verweerd uit. Daaruit volgde dat het ongeveer vijfduizend man sterke kampement er al langer stond. Zijn lippen vertrokken in een verachtelijke grijns. Dat was ook kenmerkend voor de barbaren: ze leefden al geen eeuwigheid, en dan namen ze ook nog ellenlang de tijd voor hun gevechten.

Sinthoras deed een beroep op zijn krachten, verlengde de schaduwen om over een open plek te sluipen en legde zijn oor te luisteren achter een tent. Door de dunne tentwanden heen hoorde hij flarden van gesprekken. Het ging over een aftocht en onderhandelingen, maar hij verstond de keelklanken van de raspende taal nauwelijks. Hij bekommerde zich er verder niet om. Ongezien en onopgemerkt door de wachtposten verliet hij het onverantwoord open kamp aan de andere kant en liep door naar de poort voor de kloof. Ik had niet eens een afleidingsmanoeuvre nodig.

Het bolwerk dat voor hem oprees, zou een uitdaging zijn geweest als het om een normale belegering was gegaan.

Hij schatte dat de vestingmuur ongeveer twee pijlschoten lang was en twintig schreden hoog. Er waren veel sporen van inslagen op te zien, zoals gebarsten en gehavende stenen. Het was duidelijk te zien waar de zware projectielen de muren hadden getroffen. De belegerden hadden verschillende bressen met nieuwe stenen gesloten. Aan de voet van de muur lagen gebroken stormladders, pijlen en afgebrokkelde muurresten - getuigen van verbitterde pogingen tot bestorming. De poort zelf was slechts vier schreden breed, en drie hoog.

Op de weergangen zag Sinthoras vlammen uit vuurkorven slaan en wachters op en neer lopen. Twee overdekte torens staken nog eens tien schreden boven de muur uit. Overstekende delen van de werp-machines verrieden wat zich in de torens bevond.

Uitstekend. De alf glimlachte. De muur met zijn vele gaten en barsten bood hem meer houvast dan een klimtouw, en het handjevol wachters vreesde hij niet. Hij hoefde ze niet eens te doden om er voorbij te komen. Weer kon hij kostbare tijd uitsparen.

Hij bond de speer met een leren riem op zijn rug en begon aan de klim. Nu en dan schoten er kleine steentjes onder zijn voeten weg als hij zich afzette, maar het geluid waarmee ze afbraken, was te zacht om de aandacht van de soldaten te trekken.

Langzaam trok hij zich over de rand van de kantelen en keek naar rechts en links. Ik kom van de dommen bij de dwazen, dacht hij ongelovig. De wachters liepen net in tegengestelde richtingen, met de gezichten van elkaar afgewend. Het was iets wat krijgers van de alfen nooit zouden doen. Voor Sinthoras was het een uitnodiging om ongezien aan hen voorbij te sluipen.

Hij keek naar de rotsspleet die achter de vesting in het gebergte te zien was. De weg naar het noordwesten liep door de kloof, waarover op verschillende hoogtes touwen en bruggen waren gespannen. Aangezien er geen gebouwen achter de poort stonden, vermoedde hij dat de verdedigers zich in de berg hadden teruggetrokken. Vier brede, zwaaiende houten bruggen voerden daarvandaan naar de weergangen.

Wat Sinthoras niet beviel, was dat hij het einde van de kloof niet kon zien. De opening maakte een flauwe bocht. Was het twintig schreden door de smalle doorgang, of honderd, of misschien wel duizend? Ondanks alle vermogens en gaven waarover hij beschikte, kon een kloof snel tot een val worden.

Hij stond nog na te denken hoe hij het snelst door de smalle doorgang zou kunnen komen, waarbij hij het gebruik van de bruggen en touwen in aanmerking nam, toen hij een schaduw aan de andere kant van de muur voorbij zag schieten.

Honden? Sinthoras ademde diep in en staarde naar de schimmen. Geen probleem, ze zouden zich niet tegen de angst kunnen verzetten.

Bij nader inzien bleken het echter driebenige beesten te zijn, zo groot als veulens, met een geschubd lijf en tangvormige armen. Op een korte hals die naar voren uit het lijf stak, zaten veel kleine, zwarte, lidloze ogen, waaronder neusgaten te zien waren. De muilen bestonden uit twee verticale maalkaken. Het was een grove kruising van verschillende monsters.

Sinthoras kende het wezen niet. Was het misschien aan hen te wijten dat de verdedigers in de bergen zaten en niet op de grond achter de muur verbleven? Maar de creaturen konden ook als extra poortwachters zijn uitgezet. De dunne benen, die in lange punten en niet in voeten eindigden, waren niet geschikt om steile hellingen te beklimmen.

Nadat hij een van de wezens gezien had, ontdekt hij er meer. Ze lagen op de grond, hadden de benen onder het lichaam getrokken en zagen er door hun onbeweeglijkheid uit als rotsblokken. Daar had hij niet op gerekend! Ingespannen kneep hij zijn ogen half dicht. Kan ik aan hen voorbijkomen en de brug bereiken? Zijn ze makkelijk te misleiden?

Snel keek hij op naar de wachters, die nu weer naar elkaar toe liepen. Hij maakte zich iets kleiner en concentreerde zich op de schaduw, die hij met zijn magische krachten opriep, uitbreidde en zwarter maakte zodat het licht er niet in kon doordringen. Alle helderheid werd erdoor verslonden en versterkte slechts de duisternis. Deze twee erbarmelijke gestalten zullen mij niet opmerken.

Onbewust voelden de wachters dat de schaduwen anders waren en zonder het te beseffen hielden ze over de weergang een route aan die hen niet door de duisternis voerde. Daardoor kon Sinthoras nu hun gezichten zien.

Ze hadden benige, krabachtige koppen, net als de creaturen die op de grond lagen, maar hun lijven leken op die van heel kleine mensen. Onder hun lange geweven mantels droegen ze wapenrustingen die aanzienlijk beter waren dan die van de barbaren. Sinthoras begon te begrijpen waarom twee wachters voldoende waren: de tien zwarte knopogen zagen waarschijnlijk aanzienlijk meer.

We zullen eens kijken wat de beestjes beneden doen als ze iets voor de voeten geworpen krijgen. Toen de wachters elkaar passeerden en met de ruggen naar elkaar toe doorliepen, nam Sinthoras zijn speer op en vergrootte de schaduw zodanig dat beiden erdoorheen moesten.

Een van de wachters bevond zich op zijn hoogte en had hem met de hand kunnen aanraken, maar als onderdeel van de duisternis was hij tegen ontdekking beschermd. De alf stootte de wachter met het stompe uiteinde van zijn speer aan, zodat hij zijn evenwicht verloor en van de weergang op de binnenplaats viel. Nieuwsgierig volgde hij de val en wat er daarna gebeurde.

De wachter was nog in vrije val toen de creaturen al op hem af renden, opsprongen en met hun tangen knipten. Nauwelijks had de soldaat de grond geraakt of ze stortten zich op hem en verscheurden de prooi met hun sterke armen.

De overgebleven wachter keek in de binnenhof en haalde een soort trompet van zijn gordel die hij aan zijn mond zette. Er klonk een klaaglijk en bedompt alarmsignaal.

Onder hem ging de slachtpartij gewoon door. Delen van de wapenrusting vielen kletterend op de grond of werden weggeslingerd. De insectenachtige huid brak krakend open en het donkerblauwe, zachte vlees werd naar buiten getrokken. Het lichtblauwe bloed van de soldaat spoot naar alle kanten, terwijl de tangen zijn ribben verbrijzelden. In hun vreetroes ontwikkelden de wezens een ongelooflijke snelheid en kracht: de armen en benen van de wachter werden afgeknipt en onmiddellijk weggesleept, tegen concurrenten verdedigd en haastig achter hun kauwhaken geduwd.

Weerzinwekkend, maar snel en dodelijk, constateerde de alf tot zijn ongenoegen. Nu moest hij wel de weg via de touwen en bruggen nemen. Het was hem niet ontgaan dat twee beesten onmiddellijk naar de weergang hadden opgekeken. De zwarte ogen bleven op de kantelen gericht, de tangen ging snel open en dicht en het klikken klonk harder dan voorheen.

In de berg was nu licht te zien van de lampen die in de behuizingen werden aangestoken.

Sinthoras zou zich terugtrekken. Zijn experiment met de soldaat had een grotere uitwerking dan hij had vermoed. Bovendien moest hij zijn voornemen om onopgemerkt door de vesting te komen kennelijk opgeven.

Dan moet ik het maar iets grootser aanpakken. Hij sprong over de kantelen in de weergang, precies voor de voeten van de wachter, die geschrokken zijn trompet liet zakken en naar zijn wapen greep. Maar voordat zijn vinger zich om de greep konden sluiten, was hij al doorboord met de speer. Lichtblauw bloed sijpelde uit de wond.

'Je hebt er toch niets op tegen als ik je meeneem, veeloog?' vroeg Sinthoras hem vriendelijk en boosaardig tegelijk. Zonder verdere omhaal slingerde hij hem over de muur, om daarna zelf ook razendsnel af te dalen.

Eenmaal beneden, legde hij de wachter over zijn schouder en rende weg. Hoewel de dode niet bijzonder zwaar was, drukte hij Sinthoras' voeten tot aan zijn enkels in de sneeuw. Deze keer lieten zijn laarzen wel sporen achter in de witte deken.

Dat was ook de bedoeling.

'Ik heb geen idee waar hij het over heeft. Zeg hem dat.' Hasban Ze-vensterk, prins van de windzonen, keek de tolk aan. Zelf zat hij met ontbloot bovenlijf aan een wanordelijke tafel waarop de resten van de nachtmaaltijd stonden die de donkere ruimte met hun geuren vulden. Een aardewerken beker was omgevallen en het bier was tussen de borden gelopen.

De prins krabde op zijn hoofd, tussen de zwarte haren, die verward naar alle kanten uitstaken. Hij had niet eens tijd gehad om zijn broek fatsoenlijk dicht te binden, en het maakte hem ook niet uit.

Voor hem stonden, in volle wapenrusting, vier keverkoppen, zoals hij de jeembina noemde, die hem woedend uit hun tien kleine zwarte steeloogjes aankeken en op hun tolk inpraatten. Het praten klonk in hun geval als hoge piep- en klikgeluiden. Het liefst had hij ze tot moes geslagen.

'Zeg hun dat ik niet in een goede stemming ben.' Hasban keek in zijn kroes en nam een slok - het bier wekte zijn levensgeesten. 'Ze hebben me midden in de nacht bij mijn twee vrouwen weggehaald om me ervan te beschuldigen dat ik een spion en moordenaar naar hen toe zou hebben gestuurd.' Hij boerde onderdrukt en keek naar de indringers. De keverkoppen wonden zich vreselijk op over het voorval, zoals het trekken van hun steeloogjes verried.

Hasban had werkelijk geen idee waar de jeembina het over hadden. Hij kon zich evenmin voorstellen dat een van zijn soldaten op eigen houtje een actie zou zijn begonnen. Waarom? De onderhandelingen met de poortwachters waren goed verlopen en hij stond op het punt om een overeenkomst te sluiten met Uoilik, de vorst van de jeembina. Zijn leger streefde ernaar de regeling tot stand te brengen. Dat zou het einde betekenen van de jarenlange oorlog om het passeerrecht van de windzonen via de weg die ze traditioneel voor de jacht en de handel gebruikten. Het was een belangrijke route om de aanvoer van het rali-zout zeker te stellen, een levensbehoefte van zijn volk.

Hij gebaarde met de bierkroes naar de jeembina. 'Zeg hun dat ik de nachtelijke daad ook voor volkomen zinloos en onverklaarbaar houd.' Hoe graag zou hij weer in zijn bed liggen, tussen zijn vrouwen, om verder te gaan waar de keverkoppen hem gestoord hadden.

'Ik moet je van Uoilik zeggen dat hij je graag zou willen geloven, omdat ook hij niet begrijpt welk nut de daad had. Maar toch is het gebeurd,' zei de tolk, die eveneens een jeembina was. Hij sprak met een kinderstemmetje. De ogen bewogen op hun korte steeltjes en wiegden heen en weer als waterplanten in een rivier. 'En de sporen van jouw dader lopen naar het legerkamp.'

Hasban begreep dat hij de jeembina niet met woorden zou kunnen overtuigen. 'Ik ga mee en wil die sporen zien,' zei hij, waarop hij de kroes leegdronk en opstond.

Zijn halfnaakte blonde minnares kwam naar voren om hem zijn bontmantel om te hangen, terwijl de roodharige zijn koppelriemen vastmaakte. Samen met de blonde reikte ze daarna het machtige zwaard aan. Het was zwaar, zoals het bij een windzoon betaamde, en kon de pantsers en schubben van keverkoppen met één enkele slag breken.

Boerend trok de prins zijn met bont gevoerde laarzen aan en volgde de vreemdelingen naar buiten.

Voor zijn hut, die al vier lange jaren zijn paleis moest voorstellen, hadden zich dertig bewapende mannen verzameld. Een paar van hen hadden fakkels en lampen in hun handen, anderen hielden hun wapens paraat. Zijn onderdanen hadden het onaangekondigde bezoek opgemerkt en vreesden het ergste.

'Rustig allemaal!' riep de prins. 'Doe die zwaarden en messen weg. De jeembina zijn het slachtoffer van een vergissing, meer niet.' Hij legde snel uit wat de reden voor de aanwezigheid van de keverkoppen was. 'Mocht blijken dat een van jullie er iets mee te maken heeft, dan laat ik de betrokkene terechtstellen,' voegde hij eraan toe. 'Ik heb zelf elf jaren voor de kloof doorgebracht en rijpte in die tijd van knaap tot man. Ik heb vrouwen genomen en nakomelingen verwekt die hun vaderland slechts uit de verhalen kennen.' Hij keek de soldaten een voor een indringend aan. 'Moet ik jullie aan de vele bloedig verlopen gevechten, slachtpartijen en belegeringen herinneren? Ik ben met de jeembina gaan onderhandelen en trof gelukkig iemand die er net zo over dacht als ik.' Hij schudde dreigend met zijn gebalde vuist. 'Vier jaren van onderhandelen - voor niets? Vanwege domme geldingsdrang of door bier geïnspireerde wraaklust? Daardoor laat ik de terugkeer naar ons vaderland, waar iedereen met smart op ons wacht, niet in het honderd sturen!' Na deze woorden stampte hij weg, met de jeembina in zijn kielzog. Hij nam twintig man mee als lijfwacht.

Door het kamp onderweg naar de sporen, herinnerde hij zich hoe hij de kroon van zijn vader had overgenomen. Dat was vier jaar geleden. Hij herinnerde zich ook hoe de windzonen na hun jacht en met een enorme voorraad zout voor de gesloten poort hadden gestaan, waar de jeembina hun de doorgang weigerden.

De vesting was oorspronkelijk een bolwerk van het mensenvolk Gramal Dunai, maar er moest een gevecht hebben plaatsgevonden dat zij hadden verloren. De jeembina hadden niet ingezien waarom zij de windzonen zouden toestaan terug te keren. Wat daarvoor de redenen waren, wist Hasban nog steeds niet. Hij bad bij elke zonsopgang tot de elementen dat zijn volk aan de andere kant van de kloof nog in leven was. Binnenkort zou hij nieuw rali-zout brengen.

Mocht een van zijn mannen iets met de misdaad van doen hebben, dan zwoer Hasban dat hem een vreselijke dood te wachten stond. Hij zou ijspegels door hem heen laten groeien en hem langzaam ombrengen. Of hij zou eerst alle nagels en tanden uitdrukken om het lijden te vergroten, de vingers met een zware hamer plat slaan en... Het spoor dat voor hem opdoemde, onderbrak zijn gedachtestroom. Het liep inderdaad vanaf de andere kant van het keteldal naar het kampement en was bovendien niet over het hoofd te zien. Het lichtblauwe bloed van een jeembina nam elke twijfel weg.

Hasban werd misselijk van woede. Die idioot is ook nog zo stompzinnig geweest om een trofee mee te nemen!

'We volgen het spoor,' zei hij en hij trok zijn zwaard. 'Zeg tegen Uoilik dat ik de man of de vrouw of wie het ook gedaan heeft eigenhandig zal terechtstellen.' Zwaar door de sneeuw stampend volgde hij het spoor door het kamp tot bij een hut. Op de kleine, houten veranda zag hij blauwe bloeddruppels.

Zijn mannen mompelden.

Hasbans mond vertrok. Hier woonde Fandati, een voormalige geliefde van de prins en een uitstekende strijdster. Hun verhouding was niet in goede harmonie beëindigd. Zou ze uit wraak zijn succes teniet hebben willen doen?

De prins stormde de veranda op en gooide de deur met veel lawaai open. 'Waar zit je, Fandati?' brulde hij de donkere ruimte in. De jeembina kwamen achter hem aan en drie mannen met lampen wurmden zich eveneens naar binnen.

In het schijnsel van de lamp zagen ze Fandati ineengedoken aan de tafel zitten, met haar hoofd op haar armen. Aan haar voeten lag de torso van een jeembina-soldaat. Haar zwaard stak in zijn borst en het lichtblauwe bloed liep uit de wond over de vloerplanken.

'Fandati!' schreeuwde Hasban verbijsterd. 'Wat heb je gedaan?!' Hij deed een stap naar voren en gaf een trap tegen de tafel, waardoor ze naar achteren schoof.

De vrouw werd achterovergeslingerd, sloeg met haar hoofd tegen de houten wand en bleef stil liggen. Haar ogen waren open, glazig en keken levenloos naar het plafond. Uit haar borst sijpelde het rode levenssap.

Hasbans adem stokte en hij keek naar de jeembina. Was het zijn laatste daad geweest? Of had ze zichzelf van het leven beroofd?

'Uoilik zegt dat het duidelijk is wat er gebeurde. U, prins Hasban, dient alle onderhandelingsresultaten als nietig te beschouwen,' meldde de tolk op ongelukkige toon. 'Een van de voorwaarden was namelijk dat het moorden zou stoppen. Zoals we beiden kunnen zien, is dat niet gebeurd.'

Het ergste vond Hasban nog dat hij Fandati niet eens meer ter verantwoording kon roepen. Maar toen begon zijn verstand bedenkingen op te werpen tegen wat zijn ogen zagen.

Hij draaide zich met het zwaard in zijn hand om naar de jeembina. 'Vraag Uoilik het volgende: waar is het wapen waarmee Fandati werd omgebracht? Waar is het hoofd van de soldaat gebleven? Waarom is er wel een spoor vanuit de vesting naar het legerkamp, maar geen vanuit het legerkamp naar de vesting?' Hij nam de keverkoppen nauwkeurig op terwijl hij de vragen stelde, maar het was moeilijk een reactie van hun benige trekken af te lezen. Hun ogen verrieden echter wat er in hen omging. Ze trokken, bogen en kronkelden alsof ze zich in de knoop wilden leggen.

De jeembina overlegden lang.

Ondertussen gaf Hasban zijn mannen instructies. 'Stuur wachters op pad die het hele kamp uitkammen! Ze moeten elke keverkop en alle mannen, vrouwen en kinderen bij wie sporen jeembina-bloed worden gevonden bij mijn hut brengen.'

De mannen knikten en verdwenen naar buiten, terwijl nieuwe lijfwachten Fandati's woning binnenkwamen. De prins mocht niet alleen blijven met de jeembina.

'We weten het niet,' zei de tolk ten slotte. 'Nu u erover begint, komt het ons ook vreemd voor. Het is ook merkwaardig dat onze wacht-dieren in de kloof, de kimiin, niet hebben gemeld dat er een mens de vesting naderde.'

'Dan was het dus geen jeembina en geen windzoon die de moorden beging,' concludeerde Hasban.

'Er blijft bijna geen andere conclusie over.'

'Maar wie zou er voordeel kunnen hebben van een gevecht tussen onze krijgers?' Hasban liet zijn zwaard zakken, ten teken dat hij de afvaardiging niets zou aandoen.

'Het is zonneklaar dat iemand ons tegen elkaar probeerde op te zetten,' merkte de tolk op.

'We zullen hem vinden,' antwoordde de prins, die op zijn brede borst krabde. 'Ik heb mijn mannen...'

De lampen doofden.

Krakend viel de deur dicht en de zware vergrendelingsbalk schoof op zijn plaats. Onmiddellijk daarna klonk de eerste doodskreet. Een van de windzonen was het slachtoffer.

'Te wapen!' schreeuwde Hasban, die zijn zwaard hief en achteruitliep tot hij de wand achter zijn rug voelde. Hij zwaaide zijn zwaard voor zijn lichaam heen en weer, om aanvallers in de duisternis af te weren. 'Overval!'

Wapens kletterden en opnieuw klonken er gesmoorde kreten. Zwaarden en lichamen vielen op de grond, en de jeembina stootten vertwijfelde, onbegrijpelijke klanken uit. De hoge, krijsende stem van de tolk gaf de indruk dat er een kind op beestachtige wijze werd afgeslacht. Het rook naar bloed. Veel bloed, terwijl het tegelijkertijd steeds stiller werd.

Hasban had het vreselijke gevoel dat de duisternis in hem binnendrong! Ze kroop in zijn aders en liet zich door zijn bloed naar zijn hart pompen, dat sneller begon te slaan en gloeide. Hij kreeg het warm en werd overmand door een angst zoals hij nog nooit eerder had gekend. Geen tegenstander, geen roofdier, niets had ooit het gevoel in hem gewekt dat hij nu ervoer. Het zweet brak hem uit en blindelings sloeg hij met het zwaard om zich heen.

Iedereen leek door de raadselachtige tegenstander te worden opgezocht, alleen hij niet. Zijn vrienden vielen om hem heen, maar hij kon er niets tegen doen.

Met de beschermende wand achter zijn rug hoopte Hasban dat de mannen voor het huis te hulp zouden komen. Harde dreunen lieten de deur en de luiken voor de ramen kraken. Het zou niet lang meer duren voordat er hulp kwam.

De angst liet zijn nekharen overeind komen en hij geloofde dat er iets naderde. Iets dodelijks. In stilte bad hij tot de elementen.

'Jouw dood heet Sinthoras,' fluisterde een mannelijke stem in zijn rechteroor. De stem klonk fluweelzacht en dreigend tegelijk. 'Ik neem je leven, maar laat dit een troost voor je zijn: je geeft het voor een hoger doel, Hasban, prins van de windzonen. Net als de rest van je mannen.'

Hasban sloeg schreeuwend en zinloos om zich heen en stuitte op een metalige weerstand. De druk werd beantwoord. Hij schoof langs de wand, struikelde over een obstakel op de vloer en viel boven op een lijk. De geur van bloed werd doordringend en een warm vocht liep over zijn gezicht. 'Wie ben jij?' riep hij, blind naar voren slaand.

'Voor jouw mensen zal ik een jeembina zijn, prins Hasban,' antwoordde de welluidende stem. 'Ik zal met jouw afgehakte hoofd door het kamp rennen en de haat weer oprakelen die uitgedoofd leek. Jouw barbaren zullen je dood willen wreken en nog deze nacht een bestorming van de vesting ontketenen die de jeembina op de knieën zal dwingen. Je kunt trots op hen zijn, prins!'

Hasban kreeg iets hards tussen zijn ogen. Half verdoofd zakte hij in elkaar en hij raakte zijn zwaard kwijt. 'Nee,' stamelde hij, naar lucht snakkend. Hij voelde steken in zijn borst en zijn hart bonkte als dol-

'Daardoor kan ik mijn reis voortzetten,' ging de onzichtbare ondertussen verder, met een zacht lachje. 'Wie had dat ooit gedacht: jullie barbaren zijn toch nog ergens goed voor.'

Hasban vermande zich, verzamelde zijn laatste krachten, trok zijn dolk en sprong met een schreeuw naar voren, waar hij de stem had gehoord. Hij vloog zijn aanvaller voorbij en zijn hart scheen van angst te smelten. Hij verloor al zijn kracht.

'Je zwaard zal me helpen om zijn heer te onthoofden,' zei de onbekende en er klonk een suizend geluid.

Hasban kende het precies. Ontelbare keverkoppen hadden het gehoord voordat ze stierven. Een paar opstandige krijgers hadden het gehoord voordat ze hun laatste straf ontvingen. Maar het was de eerste keer dat Hasban het te horen kreeg, terwijl de uithaal voor hem bedoeld was. De kling van het zwaard produceerde een eigen geluid, onmiskenbaar, dreigend en krachtig.

Hij dacht vreemd genoeg aan het zout dat hij nu toch niet meer zou kunnen brengen toen een hete pijn van voren door zijn keel joeg. Nog voordat hij kon schreeuwen, was zijn hals doorgesneden en de ruggengraat door de machtige uithaal doorkliefd. De zwaardkling schoot door en bleef met een krakende slag in de houten bank steken.

Voor de prins van de windzonen was het wachten op een terugkeer naar zijn vaderland ten einde.


Barbaren! Sinthoras trok zijn krachten terug en liet de vlammen in de lampen hoger branden.

De deur beefde onder de bijlslagen. Het zou niet lang meer duren voordat het hout het begaf.

Hij pakte het hoofd van de prins en tastte met zijn vrije hand naar zijn masker - het afgesneden jeembina-gezicht van de wachter uit de vesting, dat hij voor zijn aanval met leren riempjes aan zijn vizier had bevestigd. De steelogen had hij met houtspaanders overeind gezet. De combinatie van het masker met de geweven mantel was voldoende om deze simpelaars te laten geloven dat ze met een echte jeembina te maken hadden. Wat zou hij ook anders moeten zijn?

Hij zette het hoofd op een lans en hing er een lantaarn bij, zodat het gezicht duidelijk te zien was. Tevreden kijkt hij rond in de kamer.

Overal lagen jeembina en barbaren, met getrokken wapens en door

hem zo gearrangeerd dat de mensen onmiddellijk moesten aannemen dat de vreemdelingen een aanslag op hun vorst hadden gepleegd. En het was gelukt. Nu zal ik me zo gedragen dat ze onmiddellijk te hoop lopen en de vesting aanvallen. Dan is mijn plan gelukt en kan ik in de chaos mijn weg naar het noordwesten vervolgen.

Sinthoras sneed Uoilik het hoofd af en bond het in een cape die hij van een ander lijk wegnam. Daarna ging hij naast de deur staan en wachtte tot die onder de bijlslagen bezweek. De eerste twee barbaren die naar binnen drongen, stak hij dood, om vervolgens lichtvoetig naar buiten te glippen.

Neersuizende zwaarden misten hem en troffen eigen mannen, handen grepen naar hem maar vingen niets dan lucht.

De alf zwaaide met de lans met het hoofd, bootste de geluiden van de jeembina na en sprong van tent tot tent. Maar hoe snel en behendig hij ook bewoog, het kostte hem kracht en veel concentratie om zijn achtervolgers steeds weer te ontlopen. Hij wilde hen niet doden, maar zij moesten zijn bloed wel willen drinken. Hij was omringd door slapende vijanden, en met elke woedende kreet uit een barbarenkeel werden het er meer. Het werd voor hem van seconde tot seconde gevaarlijker. Waar hij de kans kreeg, zette hij de tentdoeken met blokken brandhout uit de kampvuren in lichterlaaie.

Sinthoras verheugde zich toen hij de vlammen zag die de bebaarde tronies belichtten. Kom me maar halen! Ik heb jullie bespottelijke prins gedood!

In die euforie begaf zijn rechterknie het plotseling. Eerst dacht hij door een pijl te zijn geraakt, maar het gewricht was onbeschadigd van buiten. Het gif! Hij schrok en zijn roesachtige zelfverzekerdheid verdween. Strompelend viel hij tegen een tentdoek, dat hem verend opving.

'We hebben hem bijna!' gromde een van de barbaren.

Sinthoras zag de eerste boogschutters en de pijlen suisden om hem heen. Mislukkelingen! Dat jullie me op deze korte afstand nog missen!

Snel sneed hij de tent open, haastte zich erdoor en haalde opgelucht adem toen zijn knie weer normaal functioneerde. De weg dwars door de tenten beviel hem omdat die dekking gaf tegen het schieten. Onderweg stak hij op de slapenden in en stichtte nog meer branden.

Er werd hard op grote trommels geslagen en er klonken woedende kreten en hoorngeschal. De mensen wilden de jeembina grijpen en doden. Na de schrik had hij zijn glimlach snel teruggevonden. Hij was er zeker van dat ze hem volgden om de moordenaar in handen te krijgen en alle jeembina voor het verraad te bestraffen.

De opwinding wordt me te groot. Ik lok ze naar de andere kant. Sinthoras rende door de schaduwen naar de paarden, stal er een en reed op het briesende, nerveuze dier naar de vesting.

Halverwege tussen het kampement en de poort hield hij het paard in en keerde, om te kijken wat de barbaren deden.

Tegen het schijnsel van de brandende tenten zag hij tweehonderd achtervolgers opdoemen, waarachter zich een strijdmacht zonder aanvoerders formeerde, maar aangespoord door een tomeloze wraakzucht. Een combinatie die niets dan verlies kon opleveren.

'Kom op,' mompelde Sinthoras ongeduldig. 'Jullie zijn te langzaam voor een verrassingsoverval.' Hij keek naar de vesting. Op de kantelen werden steeds meer vuren aangestoken. De jeembina hadden alarm geslagen.

Nu zou het kritieke deel van de onderneming volgen.

Hij sloeg zijn hakken in de flanken van het paard en bracht het dier in galop. Daarop liet hij de leidsels los omdat hij beide handen nodig had.

De alf trok zijn masker af, nam de schedel van de jeembina en haalde uit voor de worp. Toen hij voor de muur was gekomen, slingerde hij het hoofd van Uoilik naar boven, op de weergang, waar nu talrijke helmen en lansen te zien waren. 'We zullen jullie vernietigen!' brulde hij en hij probeerde zo veel mogelijk te klinken als de barbaren. 'Dood aan jullie allemaal!'

Het antwoord was een regen van speren die over paard en ruiter neerdaalde.

Sinthoras sprong van het rijdier en zette zijn krachten in om de schaduw voor de poort te verdichten. Hij slingerde de lantaarn en het hoofd van Hasban van zijn speer en dook in het diepste zwart onder. De duisternis omhulde hem vriendelijk en bood meer veiligheid dan een schild. Onzichtbaar voor de verdedigers drukte hij zich dicht tegen de muur en hield zich roerloos, zodat ze dachten dat hij onder het door speren gevelde paard bedolven werd. Hij had geen sporen achtergelaten, zodat de illusie volkomen was.

Het leger van de windzonen kwam met groot kabaal opzetten. Blind van woede voerden ze op wagens gemonteerde stormladders mee en rukten over een breed front op in de kennelijke veronderstelling dat ze onkwetsbaar waren.

Sinthoras keek op naar de verdedigers. Ik ben benieuwd wat ze daar tegen gaan doen.

Onder luid geratel werden tien steile hellingbanen van de muren neergelaten, waarvan de uiteinden drie schreden boven de grond bléven hangen. Tegelijkertijd klonk er een schril gefluit, als van een lier die veel toeren maakte. Daarop daverden geklonken stalen tollen van de banen af, waarvan de alf de doorsnede bovenaan op een goede vier schreden schatte. Door de snelle draaibeweging schoten er ontelbare degens uit de tollen tevoorschijn. De platen waaruit de apparaten bestonden, waren goed afgewerkt, zag hij, en getuigden van een hoogontwikkelde ambachtelijkheid.

De ongebruikelijke oorlogsmachines sprongen op de harde bodem, wierpen sneeuw op en zetten licht naar voren gebogen koers naar de troepen van de barbaren. Op de eerste golf volgde een tweede, een derde en een vierde. Een luid gebrom vervulde de lucht. De helling-banen bewogen voor de muur heen en weer en zetten de tollen op verschillende plaatsen voor de vesting af.

Sinthoras moest erkennen dat hij respect had voor de vindingrijkheid van de jeembina. Tollen had hij tot dan toe louter en alleen als speelgoed gezien. Van kinderen kun je dus toch iets leren.

De eerste strijdmachines hadden inmiddels het front van de wind-zonen bereikt. Als metalen wervelwinden suisden ze door de troepen en de degens verwoestten alles wat ze troffen. Doordat de klingen niet star bevestigd waren, konden ze na een treffer terugklappen en onmiddellijk daarna weer naar buiten komen, zonder dat de tol al te veel werd afgeremd. De bewegingen van de tollen waren niet te voorzien, ze verliepen in een zigzagbaan, een cirkel of een rechte lijn.

Pas na lange tijd kwamen ze tot stilstand, en zelfs bij het omvallen verpletterden de zware apparaten nog soldaten. Maar de windzonen lieten zich niet afschrikken en schreeuwden nog harder en woedender.

Sinthoras glimlachte tevreden. Nog even en ik kan over een berg van doden ongehinderd de kloof nemen. Of moet ik eigenlijk wel zo lang wachten? Hij kreeg een idee en rende onder dekking van de ware sneeuwstorm die de tollen hadden veroorzaakt naar een van de hellingbanen. Hij sprong op, kreeg de zijkant van de baan te pakken en werkte zich aan de handen hangend naar boven, tot hij, verborgen in de schaduw, de kantelen voorbij was en in de linkertoren aankwam, van waaruit de tollen werden gelanceerd.

Dat wil ik wel beter zien. Sinthoras klom door de opening en sloop de toren binnen. Drie dozijn jeembina bedienden machines die door kettingen werden aangedreven. Op platformen werden tollen uit de diepte aangevoerd, waar lange touwen omheen werden gewikkeld. Zolang ze nog niet draaiden werden ze met een ketting aan de top in staande positie gehouden.

Het uiteinde van het touw werd in een houder gespannen en na het omzetten van een hendel ongelooflijk snel door een lier opgerold. De tol begon te draaien, de ketting schoot los en het platform werd naar voren gekiept waardoor de machine op de hellingbaan sprong en naar buiten raasde.

Die hebben een uitstekende vondst gedaan! Sinthoras prentte zich het principe van de uitvinding in om het na zijn terugkeer als zijn eigen idee aan de Onvergankelijken te kunnen presenteren. Het was een uitstekende vorm van verdediging. Je zou de wanden bovendien van gaten kunnen voorzien, de tollen met petroleum kunnen vullen en ze aansteken zodra ze de hellingbaan verlaten. Een vuurspuwend, alles kort en klein snijdend wapen! Sinthoras zag in zijn verbeelding door slaven voortbewogen, verplaatsbare torens met hellingbanen, die hij op zijn veroveringstocht zou kunnen inzetten. De verwoestende, brandende tollen van staal zouden een enorme indruk maken op vijandige volken.

Bliksemsnel ontstond er een nieuw plan in zijn hoofd. Waarom niet ook de verdediger verzwakken? De barbaren zouden tenslotte nog kunnen falen, in plaats van mij die kimiin van het lijf te houden! Hij sloop langs de muur van de toren naar een lier waarvan het touw naar een zwenk-arm met een lege haak leidde. Die is waarschijnlijk zwaar genoeg.

Toen een nieuwe tol aan het draaien was gebracht, liet Sinthoras de arm naar het platform zwenken. Voordat de tol op de hellingbaan sprong, werd hij door de haak getroffen en uit zijn baan geslingerd.

Slingerend, maar nog steeds overeind, belandde het gevaarte tussen de jeembina. Waar de messen tegen de stenen wanden schampten, vlogen er vonken af, terwijl de tol de ene ronde na de andere maakte en door de soldaten maalde.

Sinthoras was inmiddels op de vaste zwenkarm geklommen om het schouwspel te volgen. Hij werd gefascineerd door het lichtblauwe bloed van de wezens, dat door de snijdende messen tegen de muren werd geslingerd en grillige patronen vormde. Het droop parelend van de stenen af of vormde langgerekte stralen, die aan vertakkingen deden denken. De wanden kregen blauwe aderen.

'Ware kunst,' fluisterde de alf geboeid en hij wenste dat hij nog meer tollen en nog meer jeembina had, tot de wanden allemaal versierd waren. Dat zou hij, nee, dat moest hij in Dsón Faïmon met een paar slaven herhalen. Het best kon hij verschillende rassen gebruiken voor verschillende kleuren bloed. Waarop zou het beter uitkomen: op doek of op steen? vroeg hij zich af. Dankzij de aanstaande veldtocht zou hij snel over genoeg slaven uit het Veilige Land beschikken om verschillende varianten uit te proberen.

Wiebelend viel de tol om, en de volgende schoot al op het platform naar boven.

Sinthoras bevestigde het uiteinde van het touw zoals hij gezien had, maar verschoof eerst de hellingbaan zodat die boven de binnenplaats uitkwam, dicht achter de poort.

Van buiten klonk luid geschreeuw op, om hem op de vermeende fout opmerkzaam te maken.

Laten we eens zien, hoe kimiin bloeden. Hij grijnsde en zette de lier aan, waarop de tol begon te draaien. Sinthoras liet hem neer, liep snel naar het venster en keek naar beneden.

De machine vernietigde een aantal wachtdieren en slingerde ledematen, ingewanden en bloed in de rondte voor hij tegen de poort dreunde.

Kimiin hebben zilverblauw bloed! Sinthoras was gebiologeerd. Hij ergerde zich dat hij geen flesje bij zich had om er iets van mee te kunnen nemen.

Het hout van de poort kraakte en brak gedeeltelijk onder de eerste inslag, maar stootte de oorlogsmachine terug, die nu als een verdwaasde danser tegen de muren knalde, begon te wiebelen en voor de tweede keer tegen de poort dreunde.

Sinthoras was opgetogen. Een zo verzwakte poort zouden zelfs die barbaren kunnen neerhalen om de weg voor mij te effenen. Hoe zouden ze zich tegenover die kimiin houden?

Er naderden stemmen van beneden en er kwamen geen tollen meer omhoog. De jeembina waren voorzichtig geworden.

De alf greep een afgerold touw, klom uit het raam op het dak van de toren en bekeek in kleermakerszit de slag die voor de muren woedde.

De barbaren hadden op verschillende plaatsen stormladders geplaatst en probeerden op de weergangen te komen. Ze hadden al een paar stukken van de muur veroverd. Precies op dat moment wist een andere groep een doorbraak bij de poort te forceren.

'Brave, kleine krijgertjes!' riep Sinthoras geamuseerd. 'Niet versagen! Waar zitten jullie met jullie gedachten, simpelaars?' schold hij onmiddellijk daarna.

Voordat de barbaren in vreugde konden uitbarsten, stormden de kimiin naar voren en drongen massaal uit de vesting naar buiten om de vijand in het vrije veld aan te vallen. Vanaf de vier bruggen schoten de jeembina pijlen op de windzonen af en slingerden speren naar beneden. Dé eerste hellingbanen werden gedraaid, zodat de tollen net als die van Sinthoras op de binnenhof zouden belanden.

De barbaren kregen al snel de weergangen in handen. Toen de eerste van de twee oorlogsmachines achter de poort op de grond sprong, stortten de bruggen met alle daarop staande jeembina in. De mensen hadden de kabels en verankeringen doorgeslagen. Allen die de val overleefden, vielen ten prooi aan hun eigen tol. Daarna begon de strijd op de grond pas echt.

Wat zou ik nu graag een goed glas rode wijn hebben. Sinthoras wilde dat hij tijd en materiaal had om de verbeten slag in schetsen te kunnen vastleggen. Hij werd geïnspireerd door wat hij zag. De ruwheid die het gevecht kenmerkte, het wilde en onbesuisde, de ongebreidelde kracht zonder verstand had iets pakkends. Het was de fascinatie van het primitieve, waarvan hij gruwde en dat hem tegelijk aantrok. Niet dat hij zou willen zijn als die barbaren, maar ze wekten een nieuwsgierigheid in hem om deze vorm van leven en handelen nader te onderzoeken. Hij betreurde het dat er zoveel beenderen, schubben en andere materialen zomaar op de grond bleven liggen, maar hij moest verder.

Toen de eerste vlammen uit de onderste ramen sloegen van de toren waarop hij zat, stond hij op, bond het touw dat hij had meegenomen aan een balk en slingerde met een grote zwaai over de hoofden van de strijdenden heen, om vederlicht op de aarde te landen, precies voor de toegang tot de kloof.

Er was maar één weg. Aan de gangen door de berg had Sinthoras niets omdat de barbaren ze uitkamden op achtergebleven jeembina. Snel rende hij de kloof binnen en hij was er zeker van door niets of niemand te worden gevolgd.

De rotswanden rezen loodrecht naar boven en op de bruggen boven hem zag hij nu en dan strijders. Dankzij zijn inspanningen slachtten de barbaren en jeembina elkaar wederzijds af.

Sinthoras zag er de humor van in. Ze zouden me dankbaar moeten zijn. Ik heb ervoor gezorgd dat er eindelijk een duidelijke beslissing komt, in plaats van allerlei laffe compromissen. Bij compromissen waren er altijd twee verliezers, na een eerlijke veldslag slechts één.

De weg door de kloof eindigde al na honderd schreden en kwam uit in een dal. De alf moest lachen: Voor die honderd schreden belegeren ze de vesting al een kleine menselijke eeuwigheid. Ze zullen het nooit leren. Het ontbreekt hun aan de wijsheid van het eeuwige leven. Juist zij zouden hun fouten niet mogen herhalen.

Voor hem lag een altijd groen bos. De bomen met breed uitwaaierende, dikke takken bestreken het hele gebied tot aan de rand van het dal. Er groeiden vingerdikke, spitse bladeren aan, waarop nauwelijks sneeuw bleef liggen. Ze vormden dan ook - omgeven door het alomtegenwoordige witte tapijt - een merkwaardige aanblik.

Uitermate onaangenaam waren de talloze zilveren draden die van de takken neerhingen en de bomen versierden. Sinthoras wist wat het waren en kreunde: wat onwetenden voor zaaddozen of buitengewone bladeren hielden, waren uiterst zeldzame phaiu su.

Voordat hij zich ermee kon bezighouden, ratelden er kettingen en hoorde hij ijzer kletteren. De wind voerde de akelige stank van zweet aan. Oud, bijtend zweet, dat zich onuitwisbaar in leer en stof had gevreten. Zo stonken barbarenkrijgers.

'Daar heb je er nog een!' schreeuwde een dergelijke krijger achter hem.

Sinthoras draaide zich om en zag een meute van vijftig ongewassen, besmeurde mensen op zich afkomen, zwaaiend met hun armzalige wapens en met pure moordlust in hun ogen.

Bovendien speelde zijn knie weer op en schoot er een stekende pijn uit het gewricht door zijn boven- en onderbeen. Een herinnerings-boodschap van de alchemikanten... Van de ene hartslag op de andere stond hij voor nieuwe, grote moeilijkheden.

Op deze manier was reizen geen lolletje.