XVII
Ishím Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsón Faïmon, straalarm Wèlèron, 4371e deel der oneindigheid (5199e zonnecyclus), winter
Sinthoras was opgestaan en op hetzelfde moment klonk het alarmsignaal. Een vergissing!
Maar een blik vanaf de toren liet zien dat hij het was die zich vergiste. Uit de bossen achter de gerooide strook stormden de srinks naar voren, en één enkele alf galoppeerde ze op zijn nachtmerrie tegemoet. Om de leidsels en hoeven waren bliksemschichten te zien en hij meende het donderen tot op zijn toren te kunnen horen.
Aan de manier waarop de alf op de rug van het dier bewoog en de vechtstijl waarmee hij zijn beide korte zwaarden hanteerde, zag Sinthoras al heel snel wie die waanzinnige actie ondernam om alleen tegen een leger op te trekken: 'Caphalor!' Wat heeft hem ertoe gebracht deze zelfmoordactie te beginnen? Dat de bedachtzame alf dit deed, moest een buitengewone reden hebben.
De lijfwachten en twee krijgers stormden over het platform op hem af. 'nostàroi,' hijgde een soldaat, 'wat moeten we doen? nostàroi Caphalor valt de srinks aan!'
'Waarom doet hij dat?'
'Dat weten we niet. Hij wilde de koningin van de srinks ontmoeten om met haar te overleggen.'
Sinthoras vermoedde dat het gesprek volstrekt anders gelopen was dan Caphalor gehoopt had. Het was beter geweest als ik met hem mee was gegaan. Had ik dat maar gedaan, in plaats van me te verstoppen. 'Sla alarm. Zorg dat de andere torens ook paraat staan.'
Alweer moest hij een beslissing nemen. Als hij de katapulten inzette, had hij het bevel van de Onvergankelijken overtreden. Deed hij het niet dan verloren de alfen een van hun grootste helden. En wat bijna nog zwaarder woog, was het feit dat Caphalor door zijn actie een ware legende zou worden, die nauwelijks te overtreffen zou zijn.
Vrijwel onmiddellijk klonken de signalen van de andere eilandvestingen, waarmee de troepen hun paraatheid meldden.
Sinthoras keek hoe Caphalor door de rijen van de srinks maaide. Zijn nachtmerrie stampte de monsters in de grond en denderde ze omver. Zonder die hengst was hij ondanks al zijn kunsten met zijn zwaard allang gevallen. De srinks schenen geen antwoord op de razende krijger te vinden en liepen elkaar door hun grote aantal in de weg bij de aanval.
'nostàroi, wat beveelt u?' drong de soldaat aan.
Een van de gardisten die Caphalor had begeleid, keerde over de brug terug en werd door de soldaten naar Sinthoras gestuurd. Op het platform op de toren aangekomen vertelde de man snel wat er was gebeurd.
Uit liefde dus. Sinthoras had zich tot enige momenten der oneindigheid voordien niet kunnen voorstellen dat hij om die reden de dood tegemoet zou rijden. Hij zou Caphalor niet begrepen hebben en hem een nar hebben genoemd die door zijn wraakzucht veel te veel op het spel zette.
Maar sinds hij Timanris had ontmoet en door haar onvoorstelbare gevoelens had leren ontdekken, sterke en heerlijke gevoelens, begreep hij het. Alleen al het idee dat de obboona met Timanris zou hebben gedaan wat zij Enoïla had aangedaan, liet hem innerlijk van angst verkillen.
Sinthoras haalde diep adem en nam een beslissing.
Caphalors bewustzijn was uitgeschakeld, net als zijn zintuigen.
Hij zag van boven, een paar schreden boven zijn eigen lijf, hoe hij met de zwaarden om zich heen sloeg en Sardaî door de linies van de monsters manoeuvreerde. Hun bloed spoot ver en hoog op waar hij ze trof. Zelf had hij halen van verschillende klauwen in zijn pantser staan en net als de nachtmerrie een paar verwondingen opgelopen.
Maar hij voelde ze niet. Misschien staat mijn ziel al op het punt om uit mijn lichaam te treden. Hij stelde zich voor dat zijn ziel achter zijn lijf aan vloog, als een vlieger die kinderen bouwden en op de wind lieten opstijgen. Een dunne, onzichtbare draad hield haar in de oneindigheid, totdat de lijn zou afbreken.
Caphalor hoorde gesis en een donkergeel schijnsel viel van boven op de tronies van de creaturen. Het licht werd snel intensiever en even later sloegen de vuurprojectielen in, ontploften en lieten hun vloeibare vlammen los om de srinks rondom de alf in lichterlaaie te zetten, weg te vagen en tot as te laten verbranden.
In het geluid van de vuurbommen mengde zich het suizen van pijlen en speren die grote gaten in het leger van de monsters sloegen. Het deed hem denken aan koren dat in grote banen door een harde windvlaag werd omgeknakt, terwijl de rest van het veld overeind bleef staan.
De schutters op de torens wisten wat ze deden en schiepen doorgangen die Sardaî uit zichzelf opzocht door over de dode en verbrande srinks heen te springen. De nachtmerrie struikelde niet één keer, ook niet toen hij door de vlammenzee raasde.
De overgebleven srinks keerden krijsend om en renden terug naar het bos. Caphalor schatte dat het er niet meer waren dan driehonderd. Ze vluchtten in kleine, verspreide groepen, zodat ze op deze afstand moeilijk te treffen waren, zelfs voor scherpschutters. Driehonderd van de tweeduizend. Hoeveel hij er eigenhandig had neergemaaid wist hij niet. Het stak hem dat er nog overlevenden waren.
Een nieuwe strijdmacht kwam tussen de bomen tevoorschijn, kort voordat de srinks het veilige bos bereikten: Caphalor zag de delegaties van de barbaren en de óarco's.
Het was overduidelijk wat ze van plan waren. Op de gebrulde bevelen van Toboribar en Lotor renden de schilddragers de srinks tegemoet. De lange lansen staken vijf schreden naar voren en verhinderden dat de monsters met hun gevaarlijke klauwen te dicht bij de soldaten zouden komen. De vlucht van de srinks eindigde in het ondoordringbare woud van ijzeren lanspunten.
Dan is het vandaag toch niet mijn einde? Caphalor bevond zich plotseling weer in zijn lichaam, beleefde de wereld met al zijn zintuigen en voelde de pijn in zijn hele lijf. Zijn spieren schreeuwden om rust, de wonden eisten behandeling.
Maar de grootste wond in zijn hart had zich niet met het bloed van de vijanden kunnen vullen om zich te sluiten. Caphalor hief zijn hoofd, keek naar de sterrennacht en fluisterde de naam van Enoïla. De goden wilden mij niet tot jou toelaten. Hij miste haar, die onherroepelijk verloren was. Weggesneden. Zij en zijn geliefde dochter...
Hij groette de óarco's en barbaren door zijn zwaard in hun richting te heffen en te laten zinken, en zij antwoordden door hun hoofden voor hem te buigen.
Caphalor stuurde zijn hinkende nachtmerrie de brug op, naar de toren op het eiland waar Sinthoras op hem wachtte. Het kan me niet schelen wat hij ervan zal zeggen. Hij trok aan de leidsels en liet Sardaî stilhouden. 'Ik kon niet anders,' begon hij.
'Laat je wonden verzorgen,' zei Sinthoras verbluffend vriendelijk.
'Ik moet naar de Onvergankelijken,' antwoordde Caphalor met een droge keel. Het bloed op zijn gezicht en handen begon te stollen. 'Zij moeten weten wat ik gedaan heb. Ik bied hun mijn leven aan omdat ik hun geboden heb overtreden.'
'Doe niet zo dwaas, Caphalor,' antwoordde Sinthoras. 'Stijg af. De Onvergankelijken zullen...'
'Ik dank je voor je hulp, maar ik had die niet gewild. Mijn lichaam had dood tussen de monsters moeten liggen, en mijn ziel had naar Enoïla moeten vliegen.' Hij stuurde zijn nachtmerrie aan Sinthoras voorbij en liet zijn zwaarden een voor een op de brug vallen. 'Het heeft geen zin,' kreunde hij. 'Niets heeft meer zin. Ze zijn dood, Sinthoras. Wat moet ik met een eeuwig leven?' Caphalor viel uit het zadel en sloeg roerloos tegen het houten plankier.
'Breng hem naar de toren en stuur een genezer,' beval Sinthoras, die de bloedige zwaarden opraapte.
Ik weet hoe je je voelt. De gedachte dat hij zelf ooit een soortgelijk verlies zou moeten verdragen, maakte een afschuwelijke angst in hem los. Angst om Timanris.
Sinthoras ontdekte een van de grootste nadelen van de liefde: de angst, de bezorgdheid om de dierbare. Gelukkig kan Timanris nooit zo iets vreselijks overkomen als Enoïla. Hij zou elke obboona die hij ooit ontmoette onmiddellijk doden.
Ishím Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsôn Faïmon, straalarm Wèlèron, 4371e deel der oneindigheid (5199e zonnecyclus), lente
Caphalor zat in het halfduister in een kleine officierskamer van de eilandvesting en staarde naar de muur.
Het perkament met het zegel van de Onvergankelijken lag ongeopend voor hem, het bericht van de allerhoogsten aan hem interesseerde hem niet.
Hij had zich - net als Sinthoras - met de voorbereidingen op de veldtocht tegen Tark Draan moeten bezighouden. Hij had met commandanten moeten spreken, kaarten moeten bestuderen en alles doen wat noodzakelijk was in de aanloop naar een even belangrijke als gevaarlijke onderneming.
Voor mij is het voorbij.
Hij zat in de kamer, in het halfdonker. Al tien momenten der oneindigheid, zonder te eten of te slapen. Zijn ogen leken uitgedroogd van het staren naar de wand, die hij echter niet zag. Hij zag het gelaat van Enoïla voor zich, en van zijn dochter. Verloren.
Nooit zou hij zichzelf ombrengen, hoe welkom de dood ook was. Hij had hem niet tegen de srinks op het slagveld mogen vinden, en dus zou hij hem op een andere manier lokken. Door te wachten en niets te doen.
Er werd op de deur geklopt.
Caphalor reageerde niet.
Er werd nog een paar keer geklopt en ten slotte ging de deur open. Sinthoras kwam binnen, bleef even staan, keek naar hem en ging vervolgens op een stoel tegenover hem zitten.
'Je hebt de boodschap niet geopend,' zei hij zacht en tegelijk verwijtend.
'Maak jij hem maar open als je weten wilt wat ze schrijven. Ik heb hun een brief gestuurd waarin ik mijn aftreden als nostàroi aankondigde,' antwoordde Caphalor hees. Het spreken was onwennig geworden.
'En waarom ben je nog hier?'
'Wat moet ik op een plek waar niemand op mij wacht? Ik kan net zo goed hier zitten.'
Sinthoras zuchtte, pakte het opgerolde perkament, verbrak het zegel en las. 'Ze hebben je aftreden afgewezen,' vatte hij de boodschap samen. 'De Onvergankelijken willen dat je je opdracht uitvoert, en voelen met je mee. Je moet je haat tegen de elfen richten.' De alf legde het perkament voor de ander neer, zodat hij er zelf een blik op kon werpen. 'Weet je wel dat er in heel Dsôn Faïmon over je gepraat wordt? Dat ze je als een held zien? Dat iedereen zegt dat je het juiste hebt gedaan?'
Verwonderd keek Caphalor op. 'Het juiste? De srinks zullen niet meer deelnemen aan de veldtocht...'
'Vergeet de srinks! De barbaren en de óarco's hebben je geholpen zonder dat ik het van hen vroeg. Ze kwamen je uit vrije wil te hulp omdat ze de srinks haten. Het volk deelt in jouw smart en rouwt met je mee,' onderbrak Sinthoras hem ontroerd. 'Je daad is nu al een legende geworden, Caphalor.'
'Ik zou er alles voor overhebben geen legende te zijn en Enoïla nog bij me te hebben,' fluisterde de rouwende alf, terwijl er zwarte tranen over zijn wangen liepen.
Sinthoras dacht aan Timanris en voelde zijn hart zwaar worden. Ergens in zijn lichaam voelde hij steken. 'Ik zou in jouw plaats hetzelfde gedaan hebben,' zei hij na een poosje en slikte moeilijk. 'Elke alf en elke alfenvrouw zou hetzelfde hebben gedaan, Caphalor. Je moet nostàroi blijven. De troepen, en zelfs onze bondgenoten bewonderen je!'
Caphalor keek op. 'Als ik zo naar je luister, hoor ik begrip in je stem. Dat had ik niet van jou verwacht. Wat weet jij van de liefde, Sinthoras? Of van de oneindige genegenheid van een vader?'
'Ik geef toe dat ik het gevoel nog niet erg lang ken. Maar ik ken het wel,' antwoordde Sinthoras tot zijn eigen verwondering. Hij nam Caphalor zijn open opmerkingen niet kwalijk. 'Vroeger had ik me jouw verlies niet kunnen voorstellen. Maar tegenwoordig...' Hij maakte de zin niet af.
Caphalor pakte het perkament op en zag het handschrift van Nagsor Inàste. 'Mijn rampspoed begon met de veldtocht tegen Tark Draan,' gromde hij. 'Een veldtocht waar ik niets in zag, die ik nooit gewild of begrepen heb. Het heeft mij alles gekost.' Achteloos liet hij het document vallen, dat met zacht geritsel naast zijn rechterlaars landde. 'Dat is meer dan ironie. Zelfs Samusin kan daar geen compensatie voor bieden.' Hij keek weer naar de muur en verviel in stilzwijgen.
Sinthoras wist niet wat hij moest zeggen. Hij keek naar de vloerplanken en het perkament. Overal elders werden dingen die met de Onvergankelijken in aanraking waren gekomen vereerd, maar hier belandden ze naast de voeten in het stof en vuil.
Hij stond op en liep naar de deur. 'Kom tot bezinning, Caphalor. Overwin je pijn en trek ter ere van Enoïla ten strijde,' zei hij ten afscheid.
'Dat schenkt haar het leven niet terug,' antwoordde de ander somber, zonder hem aan te kijken. 'Naar Tion met alle roem, eer en oneindigheid.' Caphalor deed zijn ogen dicht.
Sinthoras zuchtte opnieuw en verliet de kamer. Hij zou het de volgende dag weer proberen, net zo lang tot hij de alf uit zijn somberheid had losgescheurd.
Terwijl hij - omgeven door zijn lijfwacht - door de smalle gangen van de eilandvesting liep, dacht hij aan de brief die hij de Onvergankelijken had gestuurd, waarin hij om een mild oordeel over Caphalor had gevraagd. Ook al iets wat vroeger ondenkbaar zou zijn geweest.
Timanris veranderde hem. Is dat goed? Hij hoopte dat hij met deze nieuwe en ongekende zachtheid nog tegen zijn politieke tegenstrevers opgewassen zou zijn. Ik moet harder optreden. Als ze het merken, bespringen ze me van alle kanten.
Caphalor had hem ook aan het denken gezet over de oneindigheid. Tot dan toe had hij daar nooit over nagedacht. Alfen leefden eeuwig, en elke alf was door Inàste boven alle andere rassen gesteld. Ook de dood was dus iets bijzonders, als die niet door geweld veroorzaakt werd. Het scheen dat zeer oude alfen naar de dood verlangden,maar zelfmoord kwam niet voor. Een alf leefde eeuwig, net als de Onvergankelijken.
Sinthoras ging na hoeveel delen der oneindigheid de oudste alf die hij kende, moest tellen. Iets meer dan tweeduizend, en als je hem ziet, schat je hem hooguit acht- of negenhonderd. Hij woonde in Dsôn, handelde in kunst en was zo oud dat niemand meer wist wat hij voor die tijd had gedaan.
Wat zou een dergelijk leven zonder Timanris waard zijn? Ik zal alles doen om haar te beschermen. De stem van zijn verstand probeerde hem vertwijfeld tot een huwelijk met Yantarai te bewegen, maar klonk steeds zwakker.
Hij reed terug naar het kampement, regelrecht naar de groene besprekingstent. Daar waren de kaarten van de omgeving van de Stenen Poortweg en de aantekeningen over Tark Draan verzameld.
Ik had nooit gedacht dat er maar zo weinig over te vinden zou zijn. Geruchten, halve waarheden, verhalen van handelaren, meer niet. Om daarop een goed aanvalsplan te baseren, bleek uiterst moeilijk. Je kunt evengoed blindelings een pijl in het bos schieten en hopen datje een hert raakt. Het zou kunnen, maar het was meer dan onwaarschijnlijk. De onderaardsen letten er kennelijk heel goed op dat er geen vreemde rassen via de passen in de bergen binnenkomen, ongeacht of ze vredelievende of vijandige bedoelingen hebben.
Sinthoras steeg voor de enorme tent af en liep naar binnen. De afmetingen waren noodzakelijk om de ogers, trollen en reuzen te kunnen herbergen.
Hij zag Lotor en Toboribar en groette met een hoofdknik in het rond. Dienaren rolden de kaarten op de tafel uit. 'De zaken liggen zo dat we ook jullie kennis omtrent de Stenen Poortweg willen uitbuiten,' begon hij. 'Zeg me wat jullie over de hoogte en dikte van de muren, de aard van de rotsen, het Grijze Gebergte en de Poort weten. Ik laat alles door de schrijvers noteren om onze kennis te vergroten.' Ze moeten de indruk krijgen dat we de meeste geheimen al kennen. Hij wees naar de reuzin. 'Begin maar.'
Gattalind zette een vragend gezicht. 'Nou ja, er is die Poort. En die is groot,' zei ze haperend. 'Groter dan mijn volk. Hoger, bedoel ik.' Ze krabde op haar hoofd. 'Van steen. Meer weet ik niet.'
Sinthoras glimlachte, maar was niet tevreden. De goden mogen ons bijstaan als er niet iets meer uitkomt. Hij probeerde zijn teleurstelling te verbergen. 'Toboribar, wil jij ons met de kennis van de óarco's verrijken?'
Een soldaat kwam snel de tent binnen en liep naar hem toe. 'nostàroi, u wordt verwacht,' fluisterde hij zo zacht dat niemand anders hem kon horen.
'Nog een delegatie?'
'Een Galran Zhadar.'
Sinthoras werd ijskoud. Wat te doen? Het was erg genoeg dat hij het overleefd had. Maar dat hij uit zijn hemelvesting was gekomen om de dieven te pakken, overtrof de voorstellingskracht van Sinthoras. 'Is hij alleen?'
'Ja, nostàroi.'
'Wat wil hij?' Hij keek op naar Toboribar. 'Spreek vrijuit. De schrijvers zullen geen enkel woord ongehoord laten passeren,' zei hij hardop.
'Hij wilde u spreken, nostàroi. En nostàroi Caphalor.'
Hij wil zijn fiool hebben, of een schadevergoeding. Een ongelegen moment. Sinthoras stond op. 'Excuseer me,' zei hij, terwijl hij wegliep. 'Er is een gast aangekomen die ik moet ontvangen.' Hij zag de nieuwsgierigheid op hun gezichten maar gaf geen nadere toelichting. Een Galran Zhadar buiten zijn bolwerk zou in hun ogen maar één ding kunnen betekenen: moeilijkheden. Heel veel moeilijkheden.
De opmerkelijke gast stond voor de tent, in volledige wapenrusting, met zijn beide strijdhamers links en rechts op zijn heupen in een brede riem gestoken. Hij leek rustig en niet uit op ruzie. Sinthoras was een beetje opgelucht. Maar ook niet meer dan dat. Achter het dwergachtige creatuur stonden drie pakpaarden met zakken op hun ruggen en in het draaggestel.
De Galran Zhadar keek nadrukkelijk en langzaam om zich heen, alsof hij spioneerde en zich alles probeerde in te prenten. 'De On-vergankelijken maken serieus werk van hun voornemen,' zei hij in plaats van een begroeting. De zware stem liet alle ingewanden van Sinthoras resoneren. 'Zo ongeveer alles wat kan vechten, verzamelt zich en is in overleg met jullie.' Pas nu richtte hij zijn ogen op Sinthoras. 'En jij bent tot de rang van nostàroi gestegen, werd mij verteld. Een grote beloning voor een dief
Sinthoras zette de speer die ooit eigendom van de Galran Zhadar was geweest op de grond. 'Er is niets onrechtmatigs aan het bestelen van dieven en rovers,' antwoordde hij met gespeelde luchtigheid. 'Door iemand als jij laat ik mij niet beschuldigen.'
'Ik neem niet aan dat ik mijn eigendom terugkrijg?'
'Nee. Dat hebben jouw strijders al tevergeefs geprobeerd.'
Gelaten legde de Galran Zhadar zijn brede handen op de hamer-koppen. 'Dat had ik ook niet werkelijk verwacht.'
'Dan wil je dus iets van mij en Caphalor horen?'
'Ik wil weten wie zo dwaas is geweest de fiool aan het nevelwezen te geven.'
'Dat gaat je niet aan.' Sinthoras was niet van plan om tekst en uitleg te geven over zijn handelwijze, die niet opzettelijk was geweest. Ik ben onschuldig. 'En wat maakt het eigenlijk uit?'
Nu stokte zijn adem. 'Wil je me voor de gek houden, alf?!' De Galran Zhadar gooide zijn hoofd in zijn nek en stootte een doordringend gelach uit dat de tentwanden om hen heen liet beven. 'Hoe had jij kunnen weten wat je meenam?'
Sinthoras wilde geen zwakheid laten merken en redde zich met een herhaald 'dat gaat je niet aan'. En zeg nu wat er met de inhoud van het flesje aan de hand was. Hij kon geen manier vinden om de ander een toelichting te ontlokken zonder zijn eigen onwetendheid te verraden. Hij heeft mij waarschijnlijk al lang doorzien.
'Tjonge,' zei de Galran Zhadar, die zich de tranen uit zijn ogen wreef. 'Dat is uitermate grappig. Een ramp voor alle rassen en volken die hier leven, maar heel geestig. Het is werkelijk maar het beste dat je hem naar Tark Draan stuurt. Anders betekent het het einde van Ishi'm Voróo, en van het Sterrenrijk van de alfen.' Hij grijnsde toen hij het zei. 'We vergeten die fiool. Hoe ver staat het met de voorbereidingen voor de strijd?'
Sinthoras werd geen wijs uit zijn woorden, maar voelde wel een ongemakkelijke beklemming. Een beklemming die hem zei dat de Galran Zhadar niet loog. 'Wat wil je, als je er al van overtuigd was dat je je eigendom niet zou terugkrijgen?'
'Ik wil jou en Caphalor als nostàroi een voorstel doen,' antwoordde de ander onmiddellijk. 'Ik ken een zwakke plek in de verdediging van de Stenen Poortweg.'
'Jij?'
'De alfen zijn niet de enige wezens die heel, heel lang leven. Misschien ben ik zelfs nog ouder dan de Onvergankelijken.' Kennelijk vond hij het leuk om de alf te prikkelen. 'Ik heb veel kunnen ervaren en voorbereiden.'
En dat zal waarschijnlijk informatiever zijn dan het gezwets van het uitschot in de tent. 'En wat voor zwakke plek zou dat moeten zijn?' Sinthoras bleef voorzichtig, zich zeer bewust van hoe gevaarlijk zijn gesprekspartner eigenlijk was.
De Galran Zhadar wreef met zijn rechterhand over zijn baard. 'Je ziet met eigen ogen dat ik veel op een dwerg lijk. Het is me gelukt een van mijn vertrouwelingen bij de onderaardsen te laten infiltreren. Ik vond het een goed idee, voor het geval ik op een dag - of op een moment der oneindigheid, zoals jullie het noemen - naar Tark Draan zou willen, zonder tegengehouden te worden. Dit voordeel wil ik jullie nu doorgeven.'
Pas op voor zijn wilde beweringen. Sinthoras keek hem indringend aan. 'Hoe kom ik erachter dat het ook klopt wat je zegt?'
'Doordat ik je vertel dat de poort in de Stenen Poortweg met vijf magische grendels is afgesloten, die alleen met een speciale formule te openen zijn. Ik zal je niet tegenhouden om naar de Noordpas te gaan en te proberen een blik op de doorgang te krijgen, die je de waarheid zal openbaren.' Hij grijnsde naar de alf. 'En er zijn maar heel weinigen die de formule kennen. Raad eens wie daarbij hoort, alf.'
'En wat wil je als beloning hebben? Een eigen koninkrijk in Tark Draan? Of in Ishím Voróo?' Sinthoras zag een mogelijkheid om er bij alle voorzichtigheid een voordeel voor zichzelf uit te slepen. Na de aanval van Caphalor en die kwestie met Robonor was zijn aanzien niet bepaald gestegen.
Weer lachte de Galran Zhadar. 'Alf, als ik een koninkrijk of een stuk land wil hebben, dan pak ik dat wel. Daarvoor heb ik niemands toestemming nodig. Om het maar rechtuit te zeggen: ik ben mijn vesting beu en wil iets nieuws ervaren. Maar Ishím Voróo ken ik vanbinnen en vanbuiten.' Hij leunde voorover. 'Geef mij toegang tot Phondrasôn.'
Sinthoras wist onmiddellijk dat hij als een dwaas keek toen hij zijn gezicht vertrok. Phondrasôn? Het onderaardse rijk was het summum van geweld en vuistrecht. We zich daarin waagde, was vertwijfeld of wilde tijdens een gevecht sterven, was op de vlucht of moest een proeve van moed afleggen. Het was een soort gevangenis, een ballingsoord voor alle mogelijke rassen, met ten minste zeven ingangen.
De Galran Zhadar verheugde zich over de gelukte overrompeling. 'Ik weet dat jullie de jongsten van jullie daarheen zenden om als man en krijger terug te keren - of helemaal niet,' zei hij. 'Jullie en vele anderen verbannen de gevaarlijkste misdadigers naar dat oord.'
'En het is jouw wens om daar ook heen te gaan?' Sinthoras dacht aan de krochten waarin de weerzinwekkendste creaturen leefden en die niemand verkend had omdat ze te gevaarlijk, te dodelijk waren. De Onvergankelijken dachten er niet aan een leger op te offeren om
de waardeloze spelonken te verkennen en in kaart te brengen.
'Ja. De ingang van Phondrasôn is ten eerste verborgen en ten tweede zeer goed bewaakt en van talrijke vallen voorzien. Ik geef het toe: zonder jullie toestemming kan ik daar niet binnenkomen.'
Sinthoras zag het labyrint van grotten, gangen en kloven, geschapen door water en de werktuigen van de verbannenen, weer voor zich. Hij was indertijd niet ver doorgedrongen en had zich tegen talloze hongerige óarco's en twee salamanderachtige schepselen moeten verweren voordat hij ternauwernood als krijger naar zijn ouders kon terugkeren. 'Naar Phondrasôn,' herhaalde hij ongelovig. 'Jij wilt je leven voor een wisse dood verruilen?'
'Laat dat mijn zorg zijn. Bovendien wil ik verveling voor uitdaging verruilen.' De Galran Zhadar wreef zijn neus. 'Wat denk je? Krijg ik toegang in ruil voor de naam van mijn spion bij de dwergen van de stam van de Vijfden? Ik kan ervoor zorgen dat hij op de dag van jullie aanval bij de poort is.'
'Dat lijkt mij te onzeker.' Sinthoras wendde voor dat hij niet geïnteresseerd was. In werkelijkheid is het een aanbod dat mij niets kost. Het betekende in elk geval een extra mogelijkheid om het bolwerk van de onderaardsen op de knieën te krijgen, voor het geval de kracht van de reuzen en ogers niet voldoende zou zijn.
'Dan zal ik mijn aanbod nog verder uitbreiden,' zei de Galran Zhadar verrassend genoeg. 'Er bevinden zich bij de verdedigers een paar gasbronnen die ze tot nu toe niet ontdekt hebben. Mijn spion is in staat een paar daarvan zo om te leiden dat ze in de bewoonde holen blazen en de bewoners ziek maken.'
Sinthoras leek geïnteresseerder. 'Is dat alles?'
'Je krijgt de Stenen Poortweg bijna op een presenteerblaadje van mij aangereikt, alf!'
'Als je tenminste de waarheid spreekt. Bovendien zijn de onderaardsen taaier dan je denkt. Ze zullen dat gas beslist overleven.'^ hebt vast nog meer te bieden.
De Galran Zhadar tuitte zijn lippen. 'Een dief, en nog brutaal ook.'
'Jij wilt naar Phondrasôn, ik niet.' Sinthoras keek onverschillig naar de punt van zijn speer.
'Mijn spion heeft een recept van de fflecx bij zich. Hij kan hun water verontreinigen. Voordat ze dan hebben uitgevonden wat er aan de hand is, is de aanval al begonnen.'
Sinthoras keek hem weer aan en glimlachte. 'Ik zie wel mogelijkheden.'
Al met al klonk het er niet naar dat de Galran Zhadar alles zomaar uit zijn duim had gezogen. De geëiste beloning leek daarentegen zeer gering. 'Ik zal met mijn heersers praten. Jij kunt het best in een van de tenten wachten tot ik je vertel wat ze hebben besloten.'
'Wacht niet te lang. De demon is op weg hierheen.' De Galran Zhadar knipoogde naar Sinthoras. 'Er wordt gezegd dat jij degene was die macht over hem had en hem kon bevelen. Maar ik zeg je dat je jezelf een rad voor ogen draait. Jij hebt die fiool gebroken en daardoor iets ontketend, alf!' Hij giechelde. 'En je had er geen idee van wat je aanrichtte. Een van jullie goden had een heel slechte dag toen hij jouw hand en schreden leidde.' Hij liep naar de pakpaarden en sneed de zakken open.
Er rolden lijken van fflecx uit, die op de grond vielen. De lijven waren deels vergaan en opgezwollen, en uit de gaten in hun lichamen stroomde zwart, stinkend bloed. Dat was niet normaal.
'Zie je wat de demon met de zwarte gnomen heeft gedaan?'
'Hij heeft ze omgebracht. Dat is niets nieuws,' antwoordde Sinthoras.
'En ze weer tot leven gebracht. Zijn kwaadaardigheid doordrenkt het aardrijk, vergiftigt de grond, het water, de planten en dieren.' De Galran Zhadar keek naar de kadavers. 'Dat ze zich niet bewegen, betekent dat zijn macht nog niet tot hier is doorgedrongen. Goed voor jullie, alf. Maar hij beweegt zich snel. De fflecx heeft hij al op Munumon en een paar van zijn getrouwen na ingelijfd. Als deze baasjes hier hun ogen opendoen en opstaan, weet je hoe ver hij al gevorderd is. Vertel dat aan je heersers en haast je, want zij noch ik bezitten de macht om de demon tegen te houden. Niet meer.''
De alf begreep waarom hij het laatste woord zo merkwaardig benadrukte. Die vermaledijde fiool. 'Hij gehoorzaamt mij,' zei hij koppig.
'Nee. Hij laat zich door jou roepen.'' De Galran Zhadar keerde zich om en liep naar de tent die de alf hem als onderkomen had aangewezen. 'Haast je,' herhaalde hij en zijn stem klonk weer zeer vrolijk. En vol leedvermaak.
Ishín Voróo (Land aan Gene Zijde), alfenrijk Dsôn Faïmon, straalarm Wèlèron, 4371e deel der oneindigheid (5199e zonnecyclus), lente
Waarom duurt het zo lang? Caphalor had zich nog steeds niet verroerd. Hij was sterk vermagerd, nog maar een schaduw van de held die
het volk van het alfenrijk kende. Zonnen- en manenlang bracht hij in de torenkamer van de eilandvesting door, terwijl Sinthoras de voorbereidingen voor de veldtocht in zijn eentje uitvoerde.
De alf zat voor hem, zoals hij zo vaak deed, en vertelde over de voortgang, over het opduiken van de Galran Zhadar, over hun plannen en over het antwoord van de Onvergankelijken op het aanbod.
Caphalor staarde alleen maar naar de muren en luisterde zonder iets te laten merken. Waarom duurt het zo lang? Hij wachtte op de dood.
Maar het leek alsof de vergankelijkheid zich niet om hem bekommerde, hem zelfs meed en met een boog om hem heen liep, alleen om hem te bewijzen dat hij het moment van zijn dood niet in eigen hand had. Caphalor hief zijn armen en bewoog ze. Ik voel me niet eens zwak!
De ergernis laaide in hem op, de woede op de dood, die hem voor de gek hield en de terugkeer naar zijn gezin weigerde.
Toen hoorde hij iets wat hem er toch toe bracht niet langer naar de muur te staren maar zijn ogen op Sinthoras te richten.
'We hebben ontdekt hoe de obboona ongemerkt in Dsôn kon doordringen,' zei de alf, die in elkaar dook toen Caphalor zijn hoofd met een ruk omdraaide. 'Een bemanning van een wachtpost heeft verzuimd de in de gracht drijvende bossen zwemgras op tijd te controleren. Zwemmend onder die matten zijn zij en een handvol srinks naar de andere oever gekomen.'
Caphalor knarste met zijn tanden. Ze hadden de mogelijkheid gehad haar dood te voorkomen! Samusin, dood hen daarom! 'Slordigheid heeft Enoïla en mijn dochter het leven gekost?' Zijn stem klonk hees en dof, doordat hij hem lang niet meer gebruikt had. 'Het is de plicht van de eilandvestingen om alles wat in de stroom drijft in brand te steken en te laten zinken!'
'Ik weet het. Dat hebben ze ook gedaan, maar te laat. We hebben de mannen gestraft.'
'Met de dood?'
Sinthoras zweeg even voordat hij begon: 'Je moet begrijpen, dat...'
'Hoe hebben jullie hen dan bestraft?' schreeuwde Caphalor. 'Hebben jullie hun het liefste afgenomen wat ze bezaten? Hebben jullie hun harten verbrijzeld en hen gedwongen toch verder te leven?' Als ze voor me zouden staan, zou ik ze wurgen!
'Ze zijn verbannen, Caphalor. Een zwaardere straf hadden ze niet kunnen krijgen.'
'Toch wel,' bromde hij woedend. 'Zeg mij waar hun gezinnen wonen en ik...' Hij onderbrak zichzelf en zijn gezicht stond verbijsterd.
'Zie je wat die obboona mij heeft aangedaan? Ik wil het bloed van mijn eigen volk gaan vergieten.'
'Ik zal het je niet verwijten. Ik kan het begrijpen.'
Lange tijd zeiden ze niets meer. Caphalor bedwong zijn toorn en keek Sinthoras aan. 'Waarom hebben de Onvergankelijken nog niemand gezonden met het bericht dat ik uit mijn ambt ontslagen ben?'
'Waarom geloof je dat ze dat zouden moeten doen?'
'Omdat ik me nergens om bekommer. Omdat de hele oorlog me niets kan schelen en ik alles aan jou overlaat. Held of niet, ik deug nergens voor.' Hij zag de ogen van Sinthoras fonkelen - en begreep het. 'Jij houdt mij een hand boven het hoofd?'
'Laten we zeggen dat ik hun niet precies vertel hoe het met je gaat en...'
Caphalor lachte bitter. 'Zo ver is het dus al gekomen. Ooit waren we rivalen, en nu schenk je mij uit medelijden het ambt van nostàroi. Doe je dat om jezelf des te stralender uit te laten komen, of geniet je ervan om me een glimp van de oneindigheid te vernederen en te overvleugelen?'
'Als ik dat gewild had, had ik het allang kunnen doen.' Sinthoras stond op. 'Jij hoort op de rug van je nachtmerrie, in gevecht tegen Tark Draan, Caphalor.' Hij deed de deur open. 'En ik geloof dat de dood er net zo over denkt als ik. Anders had ik je allang levenloos teruggevonden.' Hij deed de deur van buiten dicht.
Caphalor staarde in het halfdonker en wachtte erop dat zich iets aan hem zou openbaren waar hij kracht uit zou kunnen putten. Of de moed het onuitsprekelijke te doen. Zijn linkerhand sloot om het heft van de dolk, die in het zwakke licht mat oplichtte.
Zichzelf van het leven te beroven, de goddelijke onsterfelijkheid te vergooien, gold als een zware overtreding. Zijn naam zou op de Lijst van de Smaad worden geschreven en er voor eeuwig op blijven staan, vervloekt en gehaat door alle alfen.
Daarvan is zelfs een held als ik niet gevrijwaard. Caphalor voelde het vertrouwde wapen in zijn hand. Het had het leven van veel van zijn vijanden beëindigd, en nu stond het op het punt edel bloed te vergieten. Ik ben benieuwd watje dan doet, dood, dacht hij en hij moest glimlachen. Je kunt niet eeuwig aan mij voorbijgaan. Hij zette de punt ter hoogte van zijn hart op zijn borst.
Er werd geklopt.
'Ga weg, Sinthoras!' schreeuwde hij. 'Ik ben je voortdurende berichten beu!'
'Ik ben Sinthoras niet,' zei de stem van een alfenvrouw. 'Mijn naam
is Timanris, en ik moet u dringend spreken, nostàroi.'
Het kan geen kwaad haar te bekijken voordat de eindigheid me inhaalt. Caphalor was nieuwsgierig hoe de alfenvrouw eruitzag die Sinthoras in haar ban had gebracht en hem de liefde had geopenbaard. Langzaam liet hij de dolk zakken. 'Binnen. Maar maak het kort.'
De deur zwaaide open en ze stapte naar binnen. 'Ik zal u niet lang storen.' Ze hield in toen ze zag in welke toestand hij verkeerde. Haar blik richtte zich op de dolk en haar ogen gingen een paar hartslagen lang wijd open. 'U ziet er niet...'
'Ik weet hoe het met mij is,' onderbrak hij haar bot. 'Wat wilt u?'
Timanris maakte een buiging. 'Ik ben hier om te vragen of u mij uw slavin Raleeha wilt verkopen.'
Zijn wenkbrauwen trokken samen en hij fronste. 'Hoe komt u op Raleeha?'
'Ik kwam haar toevallig tegen en zag haar werk, nostàroi. Voor een mensenvrouw bezit ze een buitengewoon talent en ondanks haar blindheid heeft ze iets geschapen wat nauwelijks iemand na kan maken.' Ze liep naar hem toe en legde een dik stuk perkament op de tafel. Er was een ingekrast tafereel uit een alfenstad op te zien. De details waren verbluffend nauwkeurig. 'Hoeveel blinde alfen kent u die zoiets kunnen?'
Ik ben haar in mijn woede vergeten. Hij schaamde zich er nu voor. Nu was hij in elk geval in staat de slavin een goed, nieuw tehuis te bieden. Hij verried niet dat Raleeha misschien met één oog weer zou kunnen zien. 'Ik ken er niet een,' antwoordde hij. 'U wilt Raleeha hebben?'
'Ja. Ze moet gestimuleerd worden.'
'Ze is een slavin!' Hij lachte. 'Waarom zou u dat doen?'
'Ze is een mensenvrouw die zich vrijwillig in dienst van een alf heeft gesteld. Hij heeft haar aan u verkocht, en ik wil haar graag van u kopen,' corrigeerde Timanris.
'Als ik begrijp wat u bedoelt, dan zou ik een barbaarse moeten verkopen die ik niet als mijn eigendom mag beschouwen,' zei hij en de alfenvrouw knikte. Hij begreep waarom Sinthoras haar aantrekkelijk vond, maar niemand kon in de schaduw staan van Enoïla. 'Vraag het dan aan Raleeha zelf. Ik schenk haar de vrijheid.'
Timanris leek overrompeld. 'nostàroi, meent u dat in ernst?'
'Absoluut: ik schenk haar de vrijheid.' Hij trok het perkament naar zich toe, nam pen en inkt uit de bureaulade en kraste op de achterzijde een verklaring dat hij geen aanspraak op Raleeha zou maken. 'Uw zienswijze is juist. Als Raleeha zich bij u zou willen voegen, kunt
u haar bij u opnemen.' Hij schoof het blad naar haar toe.
Timanris maakte opnieuw een buiging. 'Mijn dank, nostàroi.' Ze wees naar de dolk. 'Doe het niet. U vernietigt meer dan een leven.'
Caphalor spande zich in om zwakjes te glimlachen. 'U denkt dat u mij met drie woorden van een lang overwogen besluit kunt afbrengen?'
'Nog afgezien van het feit dat het volk teleurgesteld zou zijn en een held zou verliezen tegen wie het kon opzien, bestraft u met uw dood de verkeerde.'
'O ja?' Hij ging rechtop in zijn stoel zitten. 'Ik heb de moordenares van mijn gezin gedood, maar voelde geen genoegdoening. Wie moet ik verder nog afslachten voordat het beter met me gaat? Hoeveel schuldigen zijn er nog? Als ik sterf, zal mijn pijn eindelijk verdwijnen.'
Timanris trok langzaam haar schouders op en liet ze weer zakken. 'Dat kan ik niet zeggen, nostàroi. En ook kan ik u geen troost beloven of iets opbeurends zeggen. Maar doe het niet. Zoek een gedachte die u levensmoed geeft en klamp u daaraan vast tot u iets beters gevonden hebt. Of een nieuwe liefde.' Ze pakte het perkament op.
'Nieuwe liefde?' Hij sprong op uit zijn stoel alsof hij werd afgeschoten en hief zijn dolk alsof hij zich op haar wilde storten. 'Hoe waagt u het over een nieuwe liefde te praten? U kende Enoïla niet! Niemand kan in haar schaduw staan, hoort u?' Hij wees naar de deur. 'Eruit! Neem Raleeha mee en verdwijn!'
Timanris liep achteruit, met haar ogen op de dolk in zijn vuist gericht. Zonder nog een woord te zeggen verliet ze de kamer.
Was ik maar vast dood! Caphalor wachtte tot ze verdwenen was en slingerde de dolk met al zijn kracht naar de deur om zijn emotie ruim baan te geven; de kling drong tot aan het heft in het hout.
Hij wierp zich op de stoel, balde zijn handen tot vuisten, liet zijn hoofd erop rusten en hamerde tegen zijn schedel. Een gedachte die me levensmoed geeft, om me daaraan vast te klampen...
Al mijn rampspoed en ongeluk begon met die veldtocht tegen Tark Draan. De veldtocht die ik nooit wilde. Toen, onverwachts, viel hem de reddende gedachte in: ik wil mijn woede, mijn rouw smoren in het bloed van het land dat mij mijn gemalin en dochter ontnam. Tark Draan moet uitgeroeid worden. Iedere grijsaard en elk kind moet voor Enoïla vallen. Hij klampte zich aan de ingeving vast, zocht de zin van zijn bestaan erin. Tark Draan was de schuldige. Tark Draan en de laffe elfen die zich daar verscholen hadden! Pas als die twee niet meer bestonden en hij tot dat moment niet in een veldslag gesneuveld was, zou hij de hand aan
zichzelf slaan. Dan heeft Enoïla haar rust en mijn ziel haar vrede.
Caphalor liet zijn armen zakken en zijn handen ontspanden. Langzaam stond hij op, ging naar het raam en stootte de luiken open om het licht van het nachtgesternte binnen te laten en de koele lucht in te ademen. Met elke ademtocht die fris in zijn longen stroomde, werd zijn voornemen sterker. Hij riep luid naar een van zijn dienaren en liet zich iets te eten en te drinken brengen. 'En zeg tegen Sinthoras dat ik morgen aan zijn zijde zal staan,' riep hij hem na.
De alf trok zijn wapenrusting aan, en voelde het vertrouwde gewicht. Het leven keerde in hem terug, opdat hij dood en verderf zou zaaien. Ik zal de meest meedogenloze en onverbiddelijke vijand van de elfen zijn, en van alle volken die hen bijstaan. Dat is mijn heilige eed.