Hoofdstuk 12
Het Veilige Land, het koninkrijk
Weyurn, 12 mijl ten noordwesten van Mifurdania,
in de zomer van de 6241 e zonnecyclus
Na het vele oponthoud verliep de rest van hun reis buitengewoon voorspoedig. Ze gingen aan boord van de beide koninklijke schepen die hun ter beschikking waren gesteld en zetten koers naar Mifurdania. Onderweg legden ze aan bij het eiland Windspel en lieten de elf achter onder de hoede van de koninklijke archivaris, die uit naam van koningin Wey de opdracht kreeg hem te verplegen.
Maar toen was het ineens weer gedaan met hun geluk.
Dat een meer hoge golven kon hebben werd de dwergen en hun begeleiders weldra overduidelijk.
De godin Elria leek er tegen de avond genoegen in te scheppen het water in heftige beroering te brengen en de golven tegen de romp van de schepen te laten slaan waarop ze voeren.
Het wateroppervlak bewoog zich voortdurend op en neer en vlagen schuim maakten iedereen die zich aan dek bevond tot op de huid toe nat. Er was - behalve Tungdil - geen dwerg uit het Veilige Land die niet hoefde over te geven. De ondergronders daarentegen verloren niet eens hun evenwicht op het schommelende dek.
Tungdil haastte zich naar beneden naar het vrachtruim om naar het in dekens gewikkelde beeld van Lot-Ionan te kijken. Hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven, wanneer het nu, kort voor het doel, wegens een storm zou vallen en breken. Wijdbeens liep hij om zijn versteende pleegvader heen en controleerde de riemen waarmee hij vastgesjord was. 'Toen trok hij een deel van de deken opzij en bekeek het gezicht.
'Weldra, ' beloofde hij hem met een enkel woord en een brok in zijn keel. De hoop de rechtschapen en geliefde magus levend voor zich te zien staan was bijna in zekerheid veranderd.
Hij vroeg zich af wat Lot-Ionan zou zeggen als hij hoorde wat er allemaal was gebeurd en streek over de zoom van het versteende gewaad dat onder de deken tevoorschijn kwam. Hij betrapte zich erop dat hij zich afvroeg of Lot-Ionan hem wegens het een of ander uit de afgelopen cycli zou kunnen berispen.
Tungdil grijnsde. Nee, daar had hij geen reden voor, tenzij heldendom verwerpelijk was. Hij trok een touw nog wat vaster om de voeten van het beeld en beklom de trap naar het dek.
'Elria heeft een nieuw soort vloek tegen ons verzonnen, ' kreunde Boïndil en hij kokhalsde zacht. Meer dan lucht kwam er niet meer uit, hij had niets meer in zijn maag wat hij over de reling had kunnen spuwen. Het was de eerste keer sinds hun ruzie op de hofstede dat hij iets tegen Tungdil zei. 'Tot nu toe had hij de voorkeur gegeven aan het gezelschap van Goda, de andere dwergen en de toneelspeler.
'Dat is nog niets, ' grijnsde Sirka. 'Wij hebben op onze zeeën wel ergere stormen meegemaakt. '
'Zijn er zeeën in het Land aan Gene Zijde?' Tungdil dacht aan de beknopte verslagen die hij over de wereld aan de andere kant van het gebergte had gelezen. Hij kon zich niet herinneren dat er iets over een zee in had gestaan.
'Nou en of. We bevaren ze. ' Sirka keek naar de stuurman. 'Deze schepen en hun bemanning zouden op onze zeeën reddeloos verloren zijn. Ze zouden de stormen niet kunnen doorstaan. '
Furgas stond bij hen, hij trok zich van het weer niets aan. 'Hier moet het ergens geweest zijn, ' zei hij met een blik op de omgeving en riep Rodario bij zich. 'De afstand klopt en daarginds is een eiland. Ben je daaromheen gevaren?'
Rodario hield zich vast aan de mast, het water droop uit zijn kleren. 'Het zou kunnen. Laten we hopen dat de visser zich niet vergist heeft toen hij over het alfeneiland berichtte. '
'De storm is een voordeel voor ons, ' merkte Sirka op. 'Zo kunnen we dicht genoeg naderen zonder dat de Derden ons meteen in de gaten hebben. '
Tungdils ogen gleden over het handjevol stoutmoedige dwergen en hij moest denken aan de naamloze ondergronder die hen indertijd bij Sûndalon had gebracht. Mij vroeg Sirka naar hem.
'Wat was er met hem aan de hand? Wat betekenden de tekens op zijn voorhoofd en zijn kleren? Waarom vertelde hij niet hoe hij heette?'
'Ik geloof dat er maar zeven personen zijn die weten hoe hij heet, ' antwoordde ze. 'Ik hoor daar niet bij. Hij is Sûndalons vertrouweling en heeft een eed van trouw afgelegd aan de acront van Letèfora. Hij is door hem opgeleid. '
De mededeling riep meer vragen op dan ze beantwoordde. 'Maar wat... '
'Berg vooruit!' brulde de uitkijk naar omlaag. Nu moest Tungdil zijn nieuwsgierigheid bedwingen.
Dergard, die in de deur van de passagierskajuit stond, wenkte Tungdil en Furgas bij zich. 'Dat is de plaats waar de bron zich bevindt, ' riep hij in hun oren. 'Ik voel het heel duidelijk. Geen twijfel mogelijk!'
'Wanneer het eiland opgedoken is, betekent dat dat ze de monsters verwachten of willen afzetten, ' zei Furgas hardop.
Tungdil klemde zijn lippen op elkaar. Tegen die vier monsters, die in het ergste geval nieuwe magische krachten geabsorbeerd hadden, zou het een uitzichtloze strijd worden zolang ze Lot-Ionan niet opnieuw tot leven hadden gewekt. 'We hebben geen keus, ' zei hij. ' We moeten het eiland veroveren en onmiddellijk naar de bodem duiken. Hou je klaar, Dergard. ' Hij snelde de trap op naar de kapitein en de stuurman om zijn bevelen te geven. 'Zoek een plek waar we kunnen aanleggen. '
'Dat gaat niet. Zien jullie dat strand?' riep de kapitein. 'Het bestaat uit scherpe stenen. Daar zal onze boeg op kapot lopen. '
'Er is geen andere mogelijkheid. We hebben niet genoeg sloepen en die kunnen we bij deze storm al helemaal niet uitzetten, ' hield Tungdil vol. 'Laat de schepen desnoods op het strand te pletter lopen. '
'Je bent geen zeevaarder, Tungdil Goudhand! Weet je wat je van ons verlangt?' merkte de man ontzet op. 'Je zet onze levens op het spel!'
'Ja. Doe het gewoon, kapitein. Het gaat om meer dan een paar schepen. ' En een paar levens, dacht hij. Hij keerde terug naar het dek, begaf zich vandaar opnieuw naar het vrachtruim en stuurde de dwergen en de soldaten uit Weyurn naar boven om zich voor de verovering van het eiland klaar te maken. Het ingepakte beeld van Lot-Ionan werd aan dek gebracht en aan de kabel van de lier vastgemaakt. Tungdil hield de voorbereidingen bezorgd en nauwkeurig in de gaten. Vanaf dit moment mocht er niets meer misgaan.
Ze verzamelden zich op de voorplecht, terwijl het alfeneiland als een groot, zwart gebouw op hen afkwam.
Kort daarop liepen de schepen op de basaltplaten. Krakend braken de spanten. Geen van de dwergen en de ondergronders schreeuwde; grimmig klemden ze zich aan touwen of de reling vast om hun evenwicht niet te verliezen. De boeg werd door de scherpe steen als door een bijl gespleten.
'Iedereen van boord!' schreeuwde Tungdil en hij blies op een hoorn om de dwergen op het tweede schip een signaal te geven; daarna sprong hij naar beneden en kwam op de harde rots terecht.
De meeste dwergen en soldaten lukte dit ook; slechts een tiental miste door het slingeren van het schip het vaste strand en kwam in het water terecht. Ze werden ogenblikkelijk door de golven verzwolgen.
Tungdil vloekte in stilte toen hij het zag. Zij zouden hun leven niet voor niets opgeofferd hebben. 'Laat het beeld zakken!' riep hij. Hij zag hoe het water in de open boeg schoot en het schip meteen vulde.
De boom van de lier zwaaide naar buiten, matrozen bedienden de windas en de versteende magus verhief zich van het dek.
Toen hij zich al half boven het strand bevond, ging er een heftige schok door het schip heen. De achtersteven draaide en daardoor werd de romp als een brood doorgesneden.
De zware last danste en schommelde als een gehangene aan een touw, toen werd de spanning te groot. Met een knal brak de ka-hel en het beeld stortte naar beneden.
De dwergen sprongen opzij om niet verpletterd te worden; dreunend sloeg het beeld op het strand en rolde in de richting van de waterkant.
'Hou het tegen!' brulde Tungdil en rende door het water, dat tot zijn heupen kwam. Samen met vijf dwergen trok en rukte hij aan het beeld, maar de dekens waren kletsnat en maakten het nog moeilijker. Een golf spoelde drie dwergen omver en de versteende Lot-Ionan gleed over de rand van het basalt in de diepte.
'Nee!' schreeuwde Tungdil. Hij keek naar de plek waar het beeld naar beneden was gezonken. Hij deed een stap naar voren alsof hij het achterna kon duiken om het te bergen.
'Laat maar, ' hield Woestling hem tegen. 'Wie zal zeggen of het sowieso gelukt zou zijn om hem terug te veranderen. Wij hebben een magus, professor, en die moeten we zijn magische krachten bezorgen. '
De verstening van Lot-Ionan was blijkbaar op Tungdil overgeslagen. Niet in staat zich te bewegen of iets te zeggen stond hij op het strand. De wind ranselde hem in zijn gezicht en hij hoorde het kraken van de stervende schepen. Zijn gedachten veranderden net als zijn plannen in kwikzilver en stroomden weg zonder een spoor achter te laten. Wat nu? Dat was het enige wat hij voortdurend in zijn binnenste herhaalde. Hij was de magus voor altijd kwijt. Door zijn schuld. Zo mocht de verovering van het eiland niet beginnen.
'Tungdil!' snauwde Woestling tegen hem en hij pakte hem bij zijn schouder. 'Verman je! We hebben je nodig. '
'Vervloekt!' schreeuwde Tungdil tegen de stormwind in. Het schuim overdekte zijn tranen van verdriet en woede. Toen won de dwergentrots het van zijn neerslachtigheid. 'Goed. Laten we dit vervloekte eiland gaan veroveren. ' Hij hief zijn hoofd op. 'Furgas!'
Furgas verscheen, knipoogde en sprong van dek. Hij nam de leiding over en bracht hen naar de grot waar Rodario al een keer was geweest. Hij stond voor een gesloten wand. 'Hier is een verborgen uitgang, ' verklaarde hij terwijl hij de zwarte steen betastte.
Tungdil en de anderen wachtten vol spanning, terwijl ze in het rond keken.
Rodario zag door de uitgang van de grot hoe een volgende golf de beschadigde schepen ophief en tegen de bergwand slingerde. Ze braken krakend in vele grote en kleine stukken. Enkele matrozen wisten zich aan land in veiligheid te brengen, maar de meesten gleden samen met de wrakstukken in de woelige zee. Dat betekende dat de veroveraars succes moesten hebben, een terugtocht was niet meer mogelijk.
De wand voor hen gleed opzij. 'We komen door de gang op de middelste verdieping van de smederij terecht, ' verklaarde de toneelspeler.
'Eén groep bevrijdt de gevangenen, ' beval Tungdil en hij wees daar tien soldaten voor aan, 'de rest blijft niet langer staan, maar volgt Furgas en mij direct naar de Derden. ' Hij knikte hun toe. 'Moge Vraccas met ons zijn en ons opnieuw tot beschermers van het Veilige Land maken. ' Hij keek naar Sirka, glimlachte tegen haar en gaf Furgas een teken dat ze verder konden gaan.
De groep van tweehonderd strijders snelde door de smalle gang in de richting van de met grendels en bouten afgesloten deur die zich onder de ervaren handen van Furgas gemakkelijk liet openen.
Rodario herkende de plek meteen. Ze stonden in de buurt van de deur waardoor hij indertijd in de ruimte met de smeltovens was gevlucht.
Dwergen en soldaten verspreidden zich.
'Hé!' Een van de gevangenen had de onbekenden in de gaten gekregen. 'Wie zijn jullie!'
Zijn kreet werd door anderen in zijn buurt gehoord, de dwergen en soldaten waren ontdekt.
'Bij de goede goden: soldaten van de koningin! Elria zij geprezen! Bevrijd ons!' schreeuwde de gevangene opgewonden en stak smekend zijn boeien omhoog. Nu klonk een luid geroep en gehuil in de ruimte op. De mannen en vrouwen waren bang dat ze niet door de soldaten bevrijd zouden worden.
Daardoor lokten ze de wachters aan die eerst aan een opstand dachten. Toen ze hun fout opmerkten, leverden de meesten van de pseudo-alfen maar weinig weerstand. Ze waren met te weinig om een overwinning te kunnen behalen. In plaats daarvan hoopten ze dat de overwinnaars genadig zouden zijn.
Maar tien tegenstanders zaten hoog boven hen en schoten pijlen naar de indringers of bestookten hen met gloeiende kolen. Er vielen gewonden en doden en de snelle opmars kwam tot staan.
Furgas, Rodario, Tungdil, Sirka, Woestling en Goda leidden ondertussen een troep de smelterij in om de Derden gevangen te nemen. De wachters hier gaven zich niet zonder slag of stoot over en renden ook niet voor hen weg. De tegenstand was groot en kon niet zomaar met enkele bijlslagen gebroken worden.
'Kijk uit!' Tungdil zag dat de smeltkroezen boven hen de een na de ander begonnen over te hellen om hun hete inhoud over hen heen te gieten. 'Zoek dekking! Onder de rotsen, snel!'
Vloeibaar geel en rood ijzer kwam als water van boven naar beneden stromen en plensde vonkend op de looppaden en verdiepingen daaronder. De ongelukkigen die zich niet op tijd in veiligheid hadden weten te brengen werden verbrand. Het was een schitterend en tegelijkertijd dodelijk schouwspel.
Ettelijke soldaten en de vastgeketende arbeiders op de grond gingen onder in de vloed; de lucht in de ruimte stonk, werd verzengend en deed pijn aan de longen; gesis en gehuil vermengde zich.
'Waar is Furgas?' Rodario zag zijn vriend nergens meer. 'Furgas!' schreeuwde hij als een krankzinnige en Tungdil kon nog net voorkomen dat hij in een plas vloeibaar ijzer stapte. Het had hem onherroepelijk een voet gekost.
'Daar!' Woestling wees naar onderen, waar de mantel van de magister brandend op het oppervlak van het ijzer dreef en een verkoolde arm in de lichtende massa wegzonk. 'Vraccas heeft hem op gepaste wijze voor zijn wandaden tegen zijn volk gestraft, ' mompelde hij.
'Schiet die achterbakse aanvallers tussen de rotsen vandaan. ' Nog iemand die voor deze onderneming van belang was, was gesneuveld. Hun rijen werden veel te snel uitgedund.
'Furgas, ' fluisterde Rodario ontzet. 'Mijn arme vriend. De goden zijn sinds de dood van Narmora alleen maar wreed voor je geweest. Ik had gedacht dat ze zich met je verzoend hadden, omdat ze me jou hebben laten vinden. ' De verkoolde arm... een laatste groet van de man met wie hij vele cycli door het land was getrokken, die het Curiosum tot een fantastisch droomgebouw had gemaakt en aan wie hij zoveel te danken had. Weg, dood, verbrand. 'En we hadden je zo hard nodig, Furgas. ' Hij veegde de tranen uit zijn ogen en trok zijn zwaard. 'Ik zal de Derden voor je dood laten boeten!' Hij stormde weg door de gang, waardoor hij al een keer was gegaan.
'Hem na!' riep Tungdil tegen de dwergen en hij beval de soldaten de gevangenen te bevrijden en de wachters bezig te houden. Via een luik bereikten ze een hoge spelonk.
Hier bevond zich het hart van het eiland. De ruimte stond vol met draaiventielen, buizen en kettingen, die door het plafond verdwenen. Onder de vijf reusachtige ketels die het grootste deel van de ruimte in beslag namen en vijftig schreden hoog waren, brandden vuren. Zij zorgden voor de stoom, waarmee de talrijke machines op het eiland werkten.
Rodario ontdekte de Derden naast een ijzeren kast, waaruit vele dunne glazen buizen kwamen, waarvan een aantal afboog. Daarin klotste een heldere, borrelende vloeistof. 'Jullie daar!' Hij stak zijn zwaard in hun richting. 'Jullie zullen boeten voor wat je mijn vriend en het Veilige Land hebt aangedaan!' Hij vloog de trap
treden af om Veltaga en Bandilor aan te vallen.
Bandilor vloekte luid en haalde een hendel achter zich over. 'Jullie komen hier nooit levend vandaan. ' Veltaga liep naar een ketel, trok aan een hefboom en draaide aan de ventielraderen.
'Ik hoop dat de Ongeëvenaarde weet dat er geen toneelaanwijzingen zijn die hem de strijd laten winnen, ' merkte Woestling op. Toen snelde hij achter hem aan, gevolgd door Goda, Tungdil en de andere krijgers.
Bandilor hief zijn bijl op en sloeg daarmee de hendel stuk, vervolgens pareerde hij in alle rust Rodario's aanval, ramde zijn schouder in het onderlijf van de acteur en stootte de steel van zijn bijl in zijn buik.
Rodario liet zich daardoor niet uit het veld slaan. 'Ik wil wraak voor Furgas!' Hij schopte Bandilor in zijn kruis en stak toen met zijn zwaard toe. 'Sterf!'
Afgeleid door de pijn lukte het de Derde niet meer het wapen te pareren. Het trof hem in zijn hals en veroorzaakte een wond die geen genezer in het Veilige Land nog met succes kon behandelen. Het bloed spoot in het rond op de ventielen, de meters en de verbogen hendel.
Maar nog was het niet voorbij.
Bandilor haalde uit naar Rodario en trof hem in zijn heup. De bijl trok een lang rood spoor over zijn heupstreek. In kleding en vlees gaapte een groot gat en de acteur viel op de grond. Sneller dan een hamer op het ijzer slaat, stond de Derde over hem heen en haalde stervend naar de gewonde uit voor de genadeslag.
'Nee, dwergenhater!' Boïndil verscheen, sloeg zijn kraaiensnavel tegen de neersuizende bijl en bracht hem uit zijn baan. Galmend kwam hij op de steen neer. 'Ik ben je tegenstander!' Hij gebruikte zijn vaart om zijn wapen in een draaiende beweging boven zijn hoofd te draaien en toe te slaan.
Het stompe uiteinde kwam tegen Bandilors slaap terecht en zelfs zijn helm beschermde hem niet meer tegen het vernietigende resultaat van de slag. Botten braken, Bandilors gezicht werd verwrongen en het bloed spoot uit zijn neus. Door de kracht werd hij tegen de wand geslingerd en hij gleed naast de jammerende Rodario op de grond.
'Weer eentje minder van jullie. ' Woestling spuwde op de Derde en keek naar Goda. 'Het was niet tegen je stam bedoeld. Alleen legen die vervloekte dwergenhaters. '
Tungdil probeerde in de tussentijd Veltaga te stoppen die als een dolle tekeerging. Het kon niet goed zijn wat ze met de machines deed. Hij meende druk op zijn oren te voelen en had het gevoel dat de bodem niet meer zo sterk onder zijn voeten bewoog.
'Water!' schreeuwde Dergard en hij wees naar de ingang van het hol. 'Er komt water naar binnen!'
Tungdil vermoedde wat dat betekende. De beide Derden hadden het duikproces in gang gezet en met een nederlaag voor ogen alles geopend wat er maar te openen viel. 'Sluit de schotten! Maak alles dicht, ' riep hij naar achteren en hij volgde Veltaga op haar hielen die juist naar een ijzeren trap rende en de treden naar een volgende verdieping opklom. Daar waren nog meer hefbomen, waarmee ze nog meer schade kon aanrichten.
'Jullie zullen ons niet ontsnappen!' schreeuwde ze terwijl ze aan twee andere apparaten rukte.
Hij was bij haar, toen ze aan de regelknop wilde gaan draaien.
Ze wierp een dolk naar hem, die hij met Vuurkling wegsloeg, toen trok ze met haar rechterhand een meerkantige strijdknots voor het gevecht van man tegen man. In haar linkerhand lag plots een kort zwaard.
Vanaf zijn hoge positie zag Tungdil hoe een reusachtige golfde smidse overspoelde, waardoor witte stoomwolken sissend omhoogvlogen. Hete smeltovens barstten, toen het koude water ertegenaan kwam, en de brokstukken vlogen als projectielen in het rond.
'Vergrendel die schotten nu eens!' beval hij en hij ontweek Veltaga's strijdknots, die een ventiel kapot sloeg.
De dwergen deden eindelijk wat Tungdil had bevolen. Een paar gewonde Weyurnse soldaten wisten er nog doorheen te komen, toen gingen de dikke ijzeren deuren dicht. Alle andere soldaten en gevangenen waren reddeloos verloren. Daar waar zich kleine, voor het oog onzichtbare naden tussen de rots en het metaal bevonden, spoot het water in dunne straaltjes naar binnen.
'Hoe hebben jullie ons gevonden?' schreeuwde Veltaga en ze haalde uit voor een volgende slag.
'Jullie dwergenhaters kunnen zich niet voor ons verborgen houden, ' antwoordde hij en pareerde haar aanval die op zijn linkerschouder was gericht. Meteen daarop sprong hij opzij om het lemmet van haar korte zwaard te ontwijken. 'De gevluchte Furgas heelt ons bij het zoeken geholpen. '
'De magister? Is die hier?' De dwergenvrouw lachte. 'O, hij heeft werkelijk een prachtige valstrik voor jullie bedacht, wanneer hij jullie naar ons heeft geleid. ' Ze viel weer uit met het zwaard en raakte zijn arm. Zijn maliënkolder behoedde hem voor een verwonding. 'Dan hadden we het eiland niet vol water hoeven laten lopen. ' Veltaga keek naar zijn bijl. 'Jij bent zeker Tungdil Goudhand? De magister had het er altijd over dat hij jou wilde doden. '
Tungdil begreep niet waarover ze het had. 'Een val?' Hij zwaaide Vuurkling in de richting van haar middel.
Nog net op tijd hield ze haar strijdkolf beschermend voor zich, maar die veerde terug en ze verwondde zich er zelf mee. Hijgend viel ze achterwaarts tegen een wand met ventielen. 'Hij zei altijd dat jij de schuld was van al zijn ellende. Jij en alle andere dwergen. Daarom sloot de magister zich bij ons aan toen we hem vroegen ons bij onze wraak te helpen. '
'Dat zijn leugens van een dwergenhater, ' lachte Tungdil haar uit. 'Daar trap ik niet in. '
'Waarom zou ik tegen je liegen?' Veltaga zette zich af en viel hem met beide wapens tegelijk aan. 'Jij bent hier en zult sterven. Is dat niet voldoende bewijs?'
Tungdil ving het zwaard op met zijn bovenlichaam. Dat deed weliswaar erg pijn en brak een rib, maar doodde hem niet. Het blad van Vuurkling hakte de strijdkolf onder de zware metalen kop door, waardoor hij vrijwel ongevaarlijk was.
Bliksemsnel sloeg hij Veltaga met de steel dwars tegen haar voorhoofd en drukte haar op de ijzeren plaat neer. 'Jullie hebben een mooi verhaaltje bedacht om tweedracht tussen Furgas en ons te zaaien. Maar ik trap er niet in. ' Hij zette zijn laars op haar borst en drukte haar naar beneden. 'Geef je je over?'
De dwergenvrouw bloedde uit haar mond en haar gebroken neus, het sigurdatiehout was zo hard als ijzer. 'Ik hoef niets te verzinnen, Goudhand. De magister heeft alles precies uitgedokterd, alles verzonnen en gebouwd. Hij heeft zelfs de monsters voor de Onuitwisbaren geschapen, nadat ze hem hadden beloofd de macht van de steen tegen de dwergen te gebruiken. '
Plotseling hief ze haar arm met het zwaard op en haalde naar hem uil, maar Tungdil zwaaide de zijkant van de bijl met de weerhaak in haar onderarm en hield die daarmee vast. 'Komt er dan gewoon geen eind aan al je leugens?'
Veltaga schreeuwde van de pijn. 'Ik lieg niet! De magister heeft alles bedacht. Ook dat jullie hier zouden binnenvallen. Hij wilde wraak voor zijn gezin. '
Een luid gekreun van ijzer vulde de ruimte.
'Het zijn de deuren!' riep Goda naar hem omhoog. 'Ze zijn niet langer tegen de druk bestand. '
Woestling stond voor de verbogen hefbomen en probeerde die samen met de andere dwergen te bewegen; een brak er af, de andere boog in de tegenovergestelde richting.
Tungdil draaide de bijl en verergerde Veltaga's lijden. 'Hoe diep zinken we?'
'Zeventienhonderd schreden volgens de schatting van de magister. Het is het diepste punt van het meer, ' huilde ze. 'Jullie zullen niet aan jullie ondergang ontsnappen. Zelfs wanneer jullie zouden weten hoe je de ventielen moet bedienen. Wij hebben alle reservoirs vol laten lopen. Jullie zullen verhongeren. ' Ze lachte pijnlijk. 'De grootste held van het Veilige Land en het enige wapen dat tegen de Onuitwisbaren opgewassen is, liggen voor altijd op de bodem van het meer in Weyurn. Dat is een wraak die gewoon niet zoeter kan zijn. ' Ze spuugde hem haar rode speeksel in zijn gezicht. 'Precies zo heeft de magister het bedacht. Hij had de tunnel naar het Land aan Gene Zijde helemaal niet nodig. '
Met een ruk trok hij de weerhaak uit haar onderarm, haar rode bloed stroomde op de ijzeren plaat. 'Jullie Derden zijn meelijwekkend, ' bromde hij.
'Je gelooft me nog altijd niet?' Veltaga keek naar haar gewonde arm. 'Vraag het aan die toneelspeler. Bandilor is hem op bevel van de magister in Mifurdania gaan opzoeken en heeft hem bedreigd opdat hij niet langer naar zijn vriend zou zoeken. Hij was te goedhartig. Ik zou die acteur meteen gedood hebben, maar de magister spaarde zijn leven. ' Ze knipperde met haar oogleden, ze kon elk ogenblik buiten bewustzijn raken. 'Het Veilige Land zal ten onder gaan, zo heeft hij het gewild. En jullie zullen er niets tegen kunnen ondernemen. ' Ze liet haar hoofd achteroverzinken en ademde nauwelijks nog. Het zou niet lang meer duren of de Derde was dood.
'Wat is dat voor een tunnel?' vroeg hij haar. Hij boog zich over haar heen, pakte haar bij de kraag van haar leren wapenrusting en trok haar omhoog. Wanneer er een tunnel was, kon dat de uitweg uit hun waterige graf zijn. 'Waar is die?'
Er voer een stevige schok door de berg. Ze waren op de bodem van het meer terechtgekomen en het kreunen van de ijzeren deuren klonk steeds dreigender.
'Die tunnel is voor jullie onbereikbaar, ' glimlachte ze met bebloede tanden. 'Jullie zullen... ' Veltaga's blik ging dwars door hem heen en haar ogen werden glazig als van een pop. Ze was dood.
Tungdil liet de kraag los en ze viel op het ijzer.
'Heeft ze nog iets gezegd?' vroeg Rodario. 'Bestaat er een mogelijkheid om te ontsnappen?'
Hij schudde zijn hoofd. 'We zullen er zelf iets op moeten vinden. '
'Kom eens kijken!' hoorden ze Sirka's opgewonden stem. 'Moet je dat zien!'
Ze renden naar het midden van het vertrek. Zes metalen pijlers zo dik als boomstammen rezen tien schreden hoog uit de bodem op en voerden naar een zeshoekig platform. Van dat platform hingen talrijke kettingen en leren banden naar beneden en daarnaast stond een grote, kooiachtige constructie die met een takel bediend kon worden.
'Wat heeft dat nu weer te betekenen?' mompelde Goda terwijl ze onwillekeurig de toon van haar meester imiteerde. Ze raakte een van de pijlers aan. 'Koud. Niets bijzonders. '
Dergard deed een stap naar voren. 'Dat is ze, ' fluisterde hij vol ontzag. 'Dat is de nieuwe bron. Ik voel de energie die door het ijzer stroomt. '
'Dat is geen ijzer. ' Tungdil bekeek het metaal wat nauwkeuriger. 'Het is een legering die magie geleidt, ' constateerde hij. 'Natuurlijk! Vermoedelijk gaan de pijlers door de bodem en steken aan de onderkant van het eiland uit. Ze leiden de kracht uit de nieuwe bron omhoog naar het platform. ' Hij legde zijn hoofd in zijn nek. 'Daarboven zijn de monsters van de Onuitwisbaren ontslaan. '
'En nu zijn wij aan de beurt, ' zei Woestling. Hij trok Dergard aan zijn arm en wees naar de kooi. 'Je staat op het punt om een magus te worden. Heb je al een bijnaam voor jezelf bedacht?'
Dergard slikte hoorbaar. 'Ik zal me de Weetgierige noemen, ter nagedachtenis aan Nudin. '
Tungdil klakte met zijn tong. 'Dat is geen goed idee, Dergard. Bij mij en ongetwijfeld talloze anderen roept die naam nare herinneringen boven. Je moet wat beters bedenken. ' Hij liep naar de kooi, opende hem en stapte naar binnen. 'Kom. Hoe eerder jij over die krachten beschikt, hoe eerder het ons zal lukken uit deze gevangenis te ontkomen. '
'Je zult ons toch kunnen bevrijden, niet?' Woestling keek met gefronste wenkbrauwen naar hem. 'Jullie magi kunnen dat beslist. Dat moet gewoon. '
'Ik zal het proberen, ' beloofde Dergard. Hij klom bij Tungdil in de kooi, de anderen bedienden de takel en hesen het tweetal omhoog.
'De Eenzame, ' zei de man halverwege. 'Ik zal me Dergard de Eenzame noemen. Er is geen famulus meer, niemand die van magische krachten gebruik kan maken. Behalve ik. '
'Triest maar juist, ' vond Tungdil en keek naar het platform; plotseling meende hij een geflakker te hebben gezien.
Toen zag hij het heel duidelijk. Zwakke vonken dansten langs de randen, flitsten langs de ijzeren wanden van de ketel en likten eraan.
'Magie, ' zei Dergard zacht en een beetje bang. 'Hoe zal het zijn om daarvan doorstroomd te worden?'
Tungdil lachte hem bemoedigend toe, terwijl de kooi het platform naderde. 'Honderden magi voor je hebben het ook doorstaan en zelfs langer geleefd dan welke mens in het Veilige Land ook. ' Ze gleden langs de rand en keken op het oppervlak. 'Wij... ' Hij verstomde plotseling. 'Bij Vraccas!' stootte hij uit. Dergard week tot de wand van de kooi terug.
Een schrede boven het platform zweefde een elf, gedragen door een flakkerende nevel en ontelbare bliksemschichten, die tussen zijn lichaam en het metaal pulseerden. Zijn borst, buik, onderlichaam, schouders en bovenarmen waren grotendeels bedekt door een wapenrusting, die met zijn vlees vergroeid was, zijn handen staken in zware pantserhandschoenen; de rest van zijn lichaam was naakt. Naast hem roteerde een dunne speer met een smalle punt, waarvan de runen groen glinsterden.
'Geen monster maar een alf, ' zei Tungdil en wilde de deur van de liftkooi openen. 'Laten we hem doden voor hij ontwaakt. ' Het slot klemde. 'Vervloekt!' Hij hief Vuurkling op en sloeg er krachtig tegen; de verankering schoot los en de deur zwaaide open.
Op hetzelfde moment opende het wezen zijn ogen en ze zagen niets dan zwart in de lege oogkassen. Hij blies naar hen en ontblootte zijn tanden, greep de speer en zonk op het platform. Nauwelijks hadden zijn naakte voeten het metaal beroerd of de talrijke symbolen op zijn wapenrusting lichtten op.
'Kom hier!' Tungdil stormde naar buiten, zijn bijl voor een houw geheven.
De alf veerde op en sprong naar de dichtstbijzijnde ketel, zette zich daar af als een kat en schoot omhoog in een spleet in de rots. Voorlopig was hij verdwenen. De vonken en bliksems doofden.
'Wat is daarboven aan de hand?' riep Woestling bezorgd.
Tungdil liep naar de rand en keek even omlaag naar zijn metgezellen. 'Wees voorzichtig. We hebben een alf in deze spelonk. Hij lag op het platform en laafde zich aan de magie. Dat was ongetwijfeld een verrassing van de Derden en de Onuitwisbaren voor ons. ' Oplettend keek hij naar de wanden. 'Dergard, kom hier. '
'Waar is hij heen?' vroeg de famulus die zich in de liftkooi veel veiliger voelde.
'Ik weet het niet. We zullen hem gauw genoeg in de gaten krijgen. ' Tungdil draaide onafgebroken in het rond, tuurde ingespannen in het halfduister dat voor zijn ogen geen enkel probleem vormde. Hij kon de vijand nergens ontdekken. Bij uitzondering had hij daar niets op tegen, want tegen een mogelijk toverende alf hadden ze, afgezien van Vuurkling, geen enkel verweer.
Dergard stapte uit de kooi. Hij betrad het platform en liep naar het midden. Daar sloot hij zijn ogen en hief zijn handen op. Noch hij, noch Tungdil zeiden iets.
Een luid gekraak en een gescheur van metaal verstoorde de stilte. 'Het water komt!' riep Goda opgewonden. 'Bij Vraccas, de deuren zijn gebarsten! We zullen als ratten verzuipen. '
'In de lift, ' riep Tungdil naar beneden. 'Kom omhoog naar het platform. ' Ratelend verdween de kooi naar beneden. Hij riep Dergards naam, die daar echter niet op reageerde. 'Word wakker! Je moet iets doen!' eiste hij en hij stootte hem aan. 'Dergard, doe iels, of we gaan er allemaal aan!'
De magus wankelde en werd door de dwerg ondersteund, toen kuchte hij en drukte zijn hand tegen zijn borst. 'Wat een kracht, ' snoof hij diep onder de indruk. 'Ik voel het! Tungdil, ik voel het in mijn binnenste!'
De dwerg pakte hem bij zijn schouders. 'Gebruik je macht dan om ons van die vloedgolf te redden. Laat het eiland opstijgen!'
De kooi met de laatste overlevenden verscheen en ze sprongen de een na de ander op het platform. Schuimende watermassa's kolkten om de pijlers. Sissend doofden de ovens onder de stoomketels die zorgwekkend tikten. Het hete metaal kwam onder spanning te staan door de grote temperatuurwisselingen en de eerste klinknagels braken of vlogen naar buiten.
En terwijl de bedreiging voor hen steeds groter werd, konden ze niets anders doen dan naar de alf uitkijken en te wachten tot Dergard hen met behulp van de magie van de dood redde.
De magus handelde als in trance. Hij grijnsde, hief zijn armen op en mompelde iets, tot zijn vingers lichtende symbolen in de lucht tekenden, die uit elkaar vlogen en zich glinsterend aan de binnenwand van de berg hechtten.
Opnieuw ging er een schok door het eiland, de druk in hun oren keerde terug. Dat kon maar één ding betekenen.
'Het lukt hem!' jubelde Rodario die een hand tegen zijn gewonde heup drukte. 'Het lukt hem inderdaad. Dat noem ik nog eens een uitdaging die een magus waardig is. ' Hij ging zitten. 'En als hij ons gered heeft en ik intussen in zwijm ben gevallen, wil hij zich dan alsjeblieft om mijn wond bekommeren?' voegde hij er tandenknarsend aan toe.
'Let op de wanden, ' bracht Tungdil hun de alf in herinnering.
'We redden dat beest ook nog eens van de dood, ' mopperde Woestling. 'Laat het niet proberen te ontsnappen, wanneer we opgedoken zijn. ' Hij klonk overtuigder dan hij was.
Maar het water stond ondertussen al tot hun bovenbenen en liep in hun laarzen. Ze moesten hopen dat Dergard deze vuurproef doorstond en hun in leven zou weten te houden. Toen de waterspiegel begon te zakken, bestond daar geen twijfel meer aan.
'Naar beneden en weg hier. Wie weet hoe lang Dergard het eiland drijvende kan houden, ' beval Tungdil. 'Zoek onderweg iets wat als boot kan dienen. '
In allerijl verlieten ze het platform en renden de weg terug, langs de vernielde smeltkroezen en de lijken van dwergen, soldaten en arbeiders, over brokstukken puin die nog altijd een grote hitte uitstraalden, tot aan de grot. Daar vonden ze inderdaad langwerpige boten die in een nis met touwen waren vastgebonden. Rodario herinnerde zich dat hij de als alfen verklede wachters daarmee had zien varen.
Buiten was het donker, de nacht was gevallen. Elria bespaarde hun gelukkig een volgende storm en liet de sterren op hen neer-schijnen. Ze renden over het strand en duwden de boten het water in.
'Heeft iemand die alf gezien?' vroeg Tungdil en hij keek weer om zich heen.
'Geen idee waar die gebleven kan zijn. Maar hij zal hopelijk samen met het eiland zinken, ' zei Woestling. 'Ook al was het me liever geweest als ik hem in tweeën had kunnen splijten.'
Dergard, die in Tungdils boot zat, zakte zonder een woord te zeggen in elkaar. Hij kon de inspanning gewoon niet meer volhouden. Voor een magus die geen ervaring bezat, had hij een ongelooflijke prestatie geleverd.
Maar het eiland zonk niet. Nu de ballasttanks leeg waren dreef het als een kurk op de golven en weigerde in de diepte te zinken.
'We zullen de apparatuur moeten repareren, ' zei Tungdil. 'We hebben het nog nodig. Uiterlijk wanneer Dergard nieuwe krachten op moet doen. '
'Zonder Furgas?' Rodario's boot kwam bij Tungdil langszij. 'Hoe zal ons dat lukken?'
Tungdil stond in tweestrijd of hij hem Veltaga's leugens over de magister moest vertellen.
Van de andere kant, zelfs als er iets van waar was geweest, was het nu nodeloos grievend. Furgas en de beide Derden waren dood, het gevaar voor nieuwe machines geweken. Tot nu toe beschouwde iedereen Veltaga en Bandilor als de schurken. Hij besloot dat het zo maar moest blijven.
'Het zal ons op eens of andere manier wel lukken, ' zei hij tegen Rodario. 'Het hoeft allemaal niet zo ingenieus te zijn als bij Furgas. We hoeven alleen maar omlaag naar de bodem en weer omhoog. Misschien vormen zich ook nieuwe velden die zich tot het land uitstrekken. Maar tot dat moment zal Dergard van tijd lot tijd moeten duiken. ' Hij zag links van zich verscheidene lichten boven het meer, en een donker silhouet. 'Ginds ligt een bewoond eiland. Daar roeien we heen om met een schip van koningin Wey terug te keren. De soldaten moeten onze verovering maar beschermen. Wij moeten dadelijk naar Toboribor of waar de Onuitwisbaren zich ook ophouden. '
Niemand maakte bezwaren. En zo roeiden ze over het meer naar het eiland, vonden de haven van een vissersdorp en vroegen de weg naar de dorpsoudste, opdat hij soldaten bij elkaar zou roepen.
Een visser bracht hen naar het stralend verlichte huis van de dorpsoudste. 'Kom binnen, ' ontving de heer des huizes hen in zijn nachthemd en met verwarde bruine haren. 'Vandaag is het kennelijk een heel bijzondere nacht. '
'O ja? Hoe dat zo?' vroeg Woestling.
'Omdat jullie niet de eersten zijn die hier bij me komen. ' Hij nodigde hen uit in zijn kantoor en wees op de bezoeker die in dekens gehuld voor het haardvuur zijn natte haren zat te drogen en de kou uit zijn lichaam verdreef.
Tungdil herkende de gestalte met de grijze baard, de witte haren en de lichtblauwe ogen meteen, toen die opstond. Toen hij de vriendelijke lach zag op het vertrouwde gezicht van de man die hij voor altijd verloren had gewaand, werd het hem te machtig. Hij rende naar hem toe en drukte zich tegen hem aan. 'Lot-Ionan, ' snikte hij gelukkig.
Het Veilige Land,
het koninkrijk Idoslân, het voormalige orcrijk Toboribor,
in de zomer van de 6241e zonnecyclus
De Onuitwisbare stond in de schaduw van de ingang van de spelonk. In zijn linkerhand hield hij de gekromde handboog en voor hem staken tien dunne, met ijzerdraad versterkte pijlen loodrecht in het rottende lijk van een onvoorzichtige soldaat, die hij elf omlopen geleden had gedood.
Nog steeds lieten zich geen andere krijgers zien.
Hij rook ze. Dertig soldaten, vierentwintig mannen, zes vrouwen. Ze hadden dekking gezocht achter de rotsen en beraadslaagden hoe ze zonder verliezen in de holen zouden kunnen doordringen. Het waren verkenners die naar hem toe waren gestuurd, het eigenlijke leger had zich ertoe beperkt in een dichte linie rond de rotsachtige heuvel stelling te nemen. Alsof ze hem daardoor opgesloten konden houden.
Steeds weer probeerden kleine groepen in de gangen van Toboribor door te dringen. Tevergeefs. Niemand kwam langs hem en de bastaarden heen.
De Onuitwisbare ergerde zich. De verovering van de steen nam aanzienlijk meer tijd in beslag dan hij gedacht had. Het maakte hem onrustig. Daardoor werd hun vertrek vertraagd en het gevaar voor zijn geliefde zuster vergroot. Hij kon maar moeilijk geloven dat het leger van de mensen zich op den duur zou laten tegenhouden. En als de berichten klopten die de bastaarden van hun tochten mee terugbrachten, dan speelden zich rond de versteende oude magus Lot-Ionan allerlei vreemde dingen af. Daar had hij helemaal geen rekening mee gehouden.
De eerste drie dwaze verkenners kwamen de heuvel op en glipten heimelijk achter elkaar van steen naar steen; maar toch kruisten hun wegen zich daarbij steeds weer.
'Jullie zullen samen sterven, ' fluisterde hij. Hij trok een zwarte pijl uit het lijk, legde hem op de pees en trok die met een ruk naar achteren. Kort voor de drie verkenners zich weer in een rechte lijn achter elkaar bevonden, liet hij het projectiel schieten.
De pijl boorde zich door de hals van de eerste man, doodde de tweede daarachter en drong met de punt in het rechteroog van de kleinere vrouw achteraan.
Haar snerpende schreeuw ontlokte hem een tevreden lachje. Ze struikelde, viel achterwaarts op de grond en kroop jammerend achter het dichtstbijzijnde rotsblok. Niemand van haar eenheid waagde het naar haar toe te snellen om haar te helpen. Ze wisten dat de dood op hen loerde.
De Onuitwisbare liet zijn boog zakken en wachtte, terwijl hij naar de vele banieren en tenten keek, die op een veilige afstand stonden. Zo veel mensen waren er dus nodig om een handvol vijanden te overwinnen, dacht hij minachtend. Wat een zwak volk. Ze hadden zich altijd alleen met de hulp van anderen kunnen handhaven. Hij zag dat twee soldaten een poging deden de gewonde terug te halen. Ze zouden vroeg of laat ten onder gaan. Hij pakte een volgende pijl, blies even over de vochtige punt, waaraan de lichaamsvloeistoffen kleefden en bereidde zich voor op het schot. Jammer dat hij er geen getuige van zou kunnen zijn. Hij zou over honderd cycli nog eens terugkeren en zien wat er van het land was geworden.
De twee krijgers deden moeite om niet gezien te worden. Bijna was hun dat ook gelukt, maar de Onuitwisbare deed een stap opzij en ontdekte hen. Ze hadden de gewonde tussen zich in genomen en ondersteunden haar. Precies goed om hen alle drie de dood in te sturen.
Hij liep weg van de ingang van het hol, sprong op een steen, vanwaar hij zijn projectiel van opzij naar hen kon schieten, spande de hoog en liet het gevederde einde los. Vlieg en beroof ze van hun ziel, dacht hij.
De pijl snorde als een zwarte bliksem door de lucht en boorde zich net boven de heup door de drie soldaten. Door de schacht aan elkaar vastgenageld, stortten ze neer. De mannen schreeuwden het uit van de pijn, wat de Onuitwisbare als muziek in de oren klonk.
Door zijn meesterschot gaf hij de rest van de groep moed.
'Daar staat hij!' hoorde hij een vrouw woedend uitroepen en hij zag haar helm achter een paar uitstekende rotsen tevoorschijn komen. 'Snel! Hij is alleen en zal ons niet allemaal aankunnen! Of moet hij doorgaan met moorden?' Met opgeheven schild en getrokken zwaard stormde ze op hem af. De overige vierentwintig krijgers volgden haar terwijl ze zichzelf moed in schreeuwden.
Hij liet zijn boog vallen en trok kalm zijn beide zwaarden, waarna hij hen opwachtte. De uitval kwam hem goed van pas. Hij had vers bloed nodig om een nieuw schilderij te voltooien dat hij ter ere van de opwekking van Nagsar Inàste was gaan maken. Hij miste de kruiden uit Dsôn Balsur om het bloed vloeibaar te houden, daarom had hij steeds nieuwe verf nodig.
Hij bewoog zich niet, tot de eerste linie hem op drie schreden was genaderd. Twee van een afstand afgeschoten pijlen ontweek hij met elegante, snelle bewegingen van zijn bovenlichaam, toen zette hij zich af en sprong midden tussen hen.
Mensen bewogen zich in de strijd sneller en in ieder geval niet zo lomp als orcs. Toch maakte hen dat niet tot gevaarlijke tegenstanders. In ieder geval niet deze hier.
De Onuitwisbare stapte, nauwkeurige dodelijke slagen uitdelend, snel tussen hen door en zorgde ervoor dat ze elkaar bij hun eigen aanvallen op hem hinderden.
Zijn beide zwaarden waren niet karig met het zaaien van dood en verderf. Het bloed droop in stromen van de lemmeten. Vloog in rechte lijnen en bogen in het rond, en kleurde de grijze en zwarte stenen.
De Onuitwisbare zag het en genoot in stilte van deze ongewone manier van toevallig schilderen. Hij versnelde zijn armbewegingen en genoot van de bloedpatronen die hij daarbij schiep.
De strijders en strijdsters werden eenvoudigweg door hem terechtgesteld. Met een gevecht had de slachting door zijn onvergelijkelijke superioriteit niets te maken. Verminkte lijken en afgehakte ledematen vielen op de grond, de geschokte kreten vormden een koorzang die tot in het legerkamp te horen was. Daar ont stond een enorme opwinding, een eenheid van de ruiterij steeg op en maakte zich klaar te hulp te snellen.
De Onuitwisbare bekommerde zich niet om de roffelende hoeven.
Hij stond voor de laatste strijdster, de vrouw die de eenheid tot de aanval had opgeroepen. Hij hield de punt van zijn zwaard op haar gericht en ze sidderde over haar hele lichaam. Ze had haar wapen en haar schild laten zakken en in haar groene ogen las hij een pure ontzetting.
'Je dood heet Nagsor Inàste, ' sprak hij tot haar, wetend dat ze hem niet begreep. De klank van zijn stem was voldoende om haar schild en zwaard te laten vallen. 'Ik dood je lichaam en je ziel, zodat er niets meer van je overblijft. ' Hij stak haar door haar hals, ze verkrampte en pakte het lemmet onwillekeurig met beide handen vast, alsof ze haar ondergang daardoor kon afwenden. 'Verga, sterveling. ' Hij trok het lemmet omlaag, door haar borst in het onderlijf en ze viel met een zucht op de grond.
Hij bukte zich snel en ving haar warme donkere bloed dat als een bron uit haar hals opwelde in haar helm op. Het zou voldoende zijn om een flink stuk verder te komen met het schilderij.
De Onuitwisbare kwam overeind, zag de ruiterij dichterbij komen en trok zich in de spelonk terug. Hij had geen tijd om nog een gevecht aan te gaan. Nu niet. Anders stolde zijn verf.
'Toen hij in zijn verblijf kwam, lag daar een met bloedkorsten bedekte diamant op tafel met daarnaast de reeds ontbindende, afgerukte arm van een onderaardling. De gouden armbeschermer gaf aan dat het iemand van hoge rang moest zijn en hij had de diamant zonder twijfel bezeten, tot hij het pad van een bastaard had gekruist.
Bij Samusin en Pion! De Onuitwisbare zette de helm op tafel, pakte de diamant, wreef het gedroogde bloed eraf dat in roestbruine korrels op tafel viel. Het was gelukt! Hij had hem de diamant gebracht!
Het interesseerde hem niet wie de steen had gevonden en hierheen gebracht. Er zouden geen prijzende woorden gesproken worden. Voor de bastaards kende hij geen andere gevoelens dan verachting en haat, geen medelijden vanwege de pijn die de machines hun bezorgden. Ze bestonden slechts om één reden: om de steen voor Nagsar Inàste te veroveren. Hij had hun zelfs verboden hem aan te spreken; alleen al de klank van hun stem maakte hem razend.
Zijn rechtervuist omsloot de diamant. Zodra ze haar ogen opende zouden de bastaards sterven. Ofwel stuurde hij hen op de mensen af om hun vlucht te dekken, of hij bracht hen eigenhandig ter dood.
De Onuitwisbare rende het vertrek uit, door de gang naar de grot, waarin hij zijn zuster te ruste had gelegd. Hij snelde de trappen op en trok daarbij de helm van zijn zwarte haardos. 'Kijk eens wat ik je hier breng, ' zei hij vriendelijk en knielde naast haar neer. 'Het middel dat je zal genezen. ' Vol verwachting legde hij de diamant in haar gevouwen handen en sprak de formule uit die gedurende zijn tijd in de schacht onophoudelijk door zijn hoofd was gegaan. Elke lettergreep kreeg precies de juiste klemtoon, de bezwerende, zangerige stembuigingen zwollen aan en eindigden zoals de beschrijving in de aantekeningen het had voorgeschreven.
Maar er gebeurde niets.
'Vervloekte eoîl! Wat heb je met die steen gedaan?' Hij pakte de diamant tussen zijn vingertoppen op. 'Gehoorzaam!' sprak hij tegen de steen. 'Ik ben op de hoogte van de toverkracht, die je licht tot mijn onderdaan maakt. De schriftrollen van Dsôn hebben me je geheim onthuld! Je mag je niet verzetten. ' Hij hield de steen op ooghoogte en herhaalde de obscure woorden.
Het binnenste van het artefact lichtte zwak en onwillig op; de facetten van de diamant braken het matte licht en weerspiegelden het in regelmatige patronen op de muren en het plafond, op de gelaatstrekken van Nagsar Inàste en op hem.
'Mijn God, ' fluisterde de Onuitwisbare en boog voor haar. 'Wat ben je toch mooi, geliefde zuster!' Hij legde de steen terug in haar handen en raakte haar schouder aan. 'Ontwaak uit je slaap. '
Ze bewoog zich niet.
'Nagsar Inàste, sta op!' smeekte hij vleiend en hij bracht zijn gezicht vlak bij het hare. Haar borst rees en daalde nauwelijks merkbaar, uit haar neus stroomde warme lucht - maar ze bleef stijf en als dood.
De Onuitwisbare staarde naar de lichtende steen. 'Je hebt meer tijd nodig, is dat het?' Een flikkering gleed over het lichaam van de Onuitwisbare, speelde rond het altaar en keerde weer in de diamant terug. 'Dan zul je die krijgen, ' zei hij somber. Toen stond hij op en zette zijn helm weer op zijn hoofd.
Hij liep achterwaarts de traptreden af, wendde zich ten slotte van zijn zuster al en sloeg de weg in naar het hol, waarvoor hij de soldaat had gedood. De vertraging gaf hem de tijd zijn schilderij te voltooien.
De diamant zou zijn genezende werk verrichten, hoopte hij. Ooit zou hij hem zijn macht ontfutselen om die zelf te gebruiken. Uit de macht van het licht zou hij duisternis scheppen. De elfen zouden niet lang meer in het Veilige Land leven. Desnoods eindigde de strijd om 'Toboribor pas over honderd cycli. Voor hem betekende dat niet meer dan een oogwenk.
Terug bij de ingang zag hij dat tien soldaten van de ruiterij op nog geen veertig schreden van hem vandaan bezig waren de doden op een wagen te leggen die ze hadden gehaald. Hun paarden stonden geduldig vastgebonden aan een rots te wachten.
Wat attent van de mensen. De Onuitwisbare pakte zijn boog en liep naar het rottende kadaver waarin nog acht pijlen staken. Het bloed in de helm van de krijgsvrouw was beslist allang gestold. De gelegenheid was gunstig om zich nieuw te verschaffen.
Zijn zwarte ogen richtten zich op twee mannen die juist een lichaam bij armen en benen hadden gepakt. Zodra ze zich hadden opgericht, stonden ze in een lijn achter elkaar. Twee in één klap.
Hij trok een pijl uit het lijk en legde die losjes op de pees.
Het Veilige Land, het koninkrijk
Weyurn, 12 mijl ten noordwesten van Mifurdania,
aan het eind van de zomer van de 6241e zonnecyclus
Tungdils vreugde dat hij de pleegvader die hij voor altijd verloren had gewaand in zijn armen kon sluiten, wat hij vroeger als diens eenvoudige loopjongen nooit gewaagd zou hebben, was moeilijk in woorden uit te drukken. 'U bent vanuit de steen opgestaan, eerbiedwaardige Lot-Ionan! De goden waren met ons allen, ' jubelde hij.
Lot-Ionan glimlachte tegen hem. De vele rimpels in zijn bejaarde gezicht werden vertrokken en lachten mee. 'Tungdil Bolofar! ben vertrouwd gezicht in het vreemde Weyurn. Wat ben je Merk geworden, sterk en ernstiger. Als een krijger en niet meer zoals mijn smid en loopjongen. ' Hij keek naar de mensen en dwergen in de deuropening, van wie hij er niet een kende. 'Ik neem aan dat er veel te vertellen valt? Ik heb al gehoord dat Nudin vernietigd is. Meer dan zes of zeven cycli geleden. '
'Bent u moe of uitgeput?'
'Helemaal niet. Alsof ik in een verjongingsbron heb gelegen. '
'Wat is het laatste wat u zich herinnert, ' informeerde Tungdil.
De magus dacht na. 'Het was een onenigheid met Nudin. Ik dacht dat er ineens zand door mijn aderen stroomde en dat mijn versteende hart stierf. Het volgende moment kwam ik bij mijn positieven op de bodem van een meer en was ik bijna verdronken. Mijn magie heeft me gered. '
'We weten dat zich daar een nieuwe magische bron bevindt, eerbiedwaardige magus, ' zei Tungdil. 'Maar de andere is voorgoed uitgeput. ' Voor hij verderging wendde hij zich tot zijn metgezellen. 'Jullie kunnen het beste naar bed gaan. Laat jullie wonden verzorgen en breek morgen samen met mij en Lot-Ionan op naar Toboribor. Ik zal met mijn pleegvader praten zodat hij in ieder geval enigszins op de hoogte raakt van wat er intussen in het Veilige Land is gebeurd. ' Toen keek hij naar de dorpsoudste. 'Wees zo vriendelijk om ons slaapplaatsen voor de nacht te bezorgen. Koningin Wey zal alle kosten vergoeden die wij maken. En laat ons alsjeblieft wat te eten en te drinken brengen. '
'Uitstekend, ' zei de man en hij stond op om de nodige bevelen te geven. Even later werd hun kaas, gedroogde vis, brood en wijn gebracht.
Tungdil rook de wijn en weerstond de verleiding. Hij pakte Lot-Ionans hand en schudde die nogmaals. 'Ik ben zo ontzettend blij u te zien, ' herhaalde hij terwijl hij naast hem op een stoel ging zitten.
De magus ontdekte de gouden vlek op zijn hand die in de gloed van het vuur oplichtte. 'Hé, wat is dat? Vertel me alles wat er tijdens de afgelopen cycli is gebeurd. ' De ogen bekeken hem aandachtig. 'Wat is er in het Veilige Land aan de hand?' Hij streek door de korte bruine haren van de dwerg. 'En vooral zou ik graag willen weten wat jij allemaal hebt meegemaakt. '
Tungdil onderdrukte zijn vermoeidheid en vertelde over de afgelopen cycli, over de strijd tegen Nudin en de eoîl met haar avatárs. Tegenover de magus verzweeg hij niets en vertelde dat het een elfin was geweest, die het land diep in het ongeluk had gestort.
Hij vertelde bondig en beperkte zich tot de hoofdzaken. 'Toch verstreek de tijd snel. Toen het morgenrood zich door de vensters aan de hemel vertoonde, was hij toe aan de nieuwste gebeurtenissen rond de stenen, de Derden en de Onuitwisbaren. 'Het is hun gelukt de diamant te pakken te krijgen. Ze zullen proberen de krachten daarin te bevrijden om er kwaad mee te stichten. Tegelijkertijd staat er voor de poorten van de Vierden een reusachtig leger dat uit ondergronders, orcs en nog een volk is samengesteld. Het zijn de oorspronkelijke bezitters van de diamant, die aanspraak op hun steen maken, ' besloot hij. 'U bent precies op tijd uit uw verstarring ontwaakt. ' Hij geeuwde; de drang liet zich niet langer onderdrukken.
Lot-Ionan zweeg en keek in de vlammen van de haard. Zijn haren en ook zijn baard waren intussen gedroogd en hij zag eruit alsof hij nooit in een beeld veranderd was geweest. 'De vrienden van vroeger zijn allen dood, niets is meer zoals ik het kende. ' Zijn lichtblauwe ogen staarden voor zich uit. 'Ben ik net bevrijd van de vloek van Nôd'onn en heb ik nog niet eens alles begrepen van wat er is gebeurd, moet ik de volgende oppermachtige tegenstander alweer het hoofd bieden. ' Hij zuchtte. 'En mijn Tungdil Bolofar is uitgegroeid tot Tungdil Goudhand. Een echte dwerg. Een held. ' Hij schudde zijn witte hoofd. 'Jullie goden! Wat hebben jullie toch van mijn wereld gemaakt?'
'Uw onderaardse gewelven zijn er nog, ' zei Tungdil met een glimlach. 'De orcs hebben niet alles vernietigd, toen ze er binnenvielen. '
'Tenminste iets vertrouwds in deze nieuwe tijd. ' Lot-Ionan draaide zich om en legde zijn hand op Tungdils schouder. 'Maar wanneer Palandiell en kennelijk ook Samusin willen dat wij en de jonge magus het Veilige Land tegen de Onuitwisbaren en hun gedrochten beschermen, dan zal dat gebeuren. Jij hebt je echte vader meer dan trots gemaakt. En mij net zo, mijn beste Tungdil. '
In Tungdils ogen verschenen tranen van ontroering. 'Wat moeien we doen, eerwaarde magus?'
'Wat jij me hebt voorgesteld. Ik ga voor die gewonde elf zorgen, die op Windspel wacht, en zal eens luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Ik kan maar moeilijk geloven dat de elfen het pad van het licht hebben verlaten en volkomen verblind allerlei kwaad aanrichten. ' Hij pakte wat van de kaas. Toen hij zich naar voren boog, snakte hij naar adem en richtte zich meteen weer op, terwijl hij zijn rug vasthield.
'Eerwaarde Lot-Ionan, wat... ?'
Hij hief zijn hand op. 'Het is niets, Tungdil. Ik heb het gevoel alsof mijn lichaam niet op alle plaatsen van de stenen vloek bevrijd is. ' Hij herhaalde zijn poging en ditmaal lukte het hem. 'Het kan ook gewoon mijn leeftijd zijn, ' voegde hij er fijntjes lachend aan toe. 'Ik vergeet liever hoeveel cycli ik al hier mag rondlopen. De tijd als beeld tel ik niet mee. ' Hij nam een hap van de kaas en spoelde hem met wijn weg. 'Daarna gaan we naar Toboribor om naar de Onuitwisbaren uit te zien. Ik zal Dergard onderweg op de proef stellen om me een beeld van zijn talent te vormen. Het zou ons moeten lukken de heersers van de alfen te overwinnen. Als ze tenminste de krachten van de steen niet kunnen gebruiken. '
'Geven we de diamant terug aan de ondergronders?' vroeg Tungdil.
'Ik ben daar sterk voor, want het voorkomt een heleboel bloedvergieten. Wanneer ze werkelijk over een runenmeester en zo'n groot leger beschikken, wat die acronta ook mogen zijn, heeft het Veilige Land niets tegen hen in te brengen. ' Hij keek Tungdil recht aan. 'Integendeel. Dat ze ons tot dusver tegen de monsters hebben beschermd en ondanks hun overmacht nooit aanstalten hebben gemaakt ons land te veroveren, pleit juist voor hen. Dat zal ik iedere koning en koningin graag duidelijk maken. ' Hij merkte hoe klein Tungdils ogen geworden waren. 'Ga wat slapen, Tungdil, zodat je lichaam tenminste eventjes rust krijgt. '
'Ik kan onderweg slapen, tijdens de overtocht naar Windspel, ' wees hij af. 'We hebben eindelijk alle belangrijke mensen bij elkaar; nu mag ik zeker niet slapen. De tijd werkt in het voordeel van de Onuitwisbaren, niet in het onze. ' Hij stond op en verliet samen met Lot-Ionan het vertrek.
De dorpsoudste wachtte hen op met de boodschap dat twee schepen van de koninklijke vloot op zoek naar de vermisten hadden aangelegd.
Ongeduldig wekte Tungdil zijn metgezellen en joeg ze zonder ontbijt het schip op. Lot-Ionan vroeg Dergard mee te komen naar zijn hut, de beide magi onttrokken zich achter de houten wanden aan de nieuwsgierige ogen en oren om in alle rust te kunnen praten.
Een van de schepen zette koers naar het alfeneiland om het te bewaken. Een contingent soldaten zou aan land gaan om naar de alf te zoeken die zich verborgen had. Het tweede schip met Tungdil en zijn vrienden voer naar het eiland Windspel. Daar lag de elf die ze in het voormalige heiligdom van Palandiell hadden achtergelaten en die ze met behulp van Lot-Ionans krachten van zijn koorts wilden genezen.
Ditmaal liet de zomer zich van zijn beste kant zien. Een koele bries vulde de zeilen en dreef het schip voor zich uit.
Tungdil had zijn ogen gesloten zodra de trossen in de haven van het dorp waren losgegooid. Hij sliep tijdens de hele overtocht in een hangmat aan dek en werd 's avonds door Sirka gewekt.
'Zijn we er al?' Hij wreef door zijn ogen en genoot van haar aanblik, die nog altijd vreemd en opwindend was. Des te verbazingwekkender vond hij het dat hij schroomde om op de avances van de ondergronder in te gaan. Balyndis had hem zijn vrijheid teruggegeven. Of kwam het door de manier waarop hij hun trouwband had verbroken? Verwonderd stelde hij vast dat hij zich nog niet in alle opzichten van de trouwband bevrijd voelde.
'Nog niet. Maar weldra. ' Ze stak een hand uit en hielp hem opstaan. Hij keek naar de berg op de steile kust. Daar stond het imposante gebouw dat intussen in Weyurn een grotere rol speelde als koninklijk archief dan als heiligdom. Omdat de mensen zich wegens het vele water tot de godin Elria hadden bekeerd, stond Palandiell hier niet meer zo in aanzien als in andere rijken zoals Tabaîn en Rân Ribastur nog het geval was. In plaats daarvan lagen in het heiligdom nu ontelbare boekrollen over de steden en dorpen en andere aantekeningen, en vormden zo het geheugen van het koninkrijk.
Het schip passeerde de plek, terwijl de golven zich op vijftig schreden afstand over de klippen stortten. Schuimfonteinen vlogen in de lucht en woeien tot aan hun schip, ze bedekten alles en iedereen met een dun laagje water. Tungdil werd nu goed wakker.
'Ik ga Lot-Ionan waarschuwen, ' zei hij tegen Sirka en hij rende weg, waardoor hij diep in zijn hart aan een vlucht moest denken. Toch hunkerde hij er met heel zijn hart naar haar en haar cultuur beter te leren kennen. Er waren nog zoveel vragen over de ondergronders niet beantwoord.
Hij klopte en Lot-Ionan deed hem open. 'We zijn er, eerwaarde magus. '
De magus las in zijn ogen de onuitgesproken vraag hoe de test van Dergard was afgelopen. 'Kom binnen, ' nodigde hij hem uit en hij sloot de deur achter hem.
Dergard zat op een bank en maakte een weinig vrolijke indruk.
'Mijn jonge vriend kent enkele voortreffelijke formules om de magie te vormen en gestalte te geven, maar het ontbreekt hem aan ervaring. Wat begrijpelijk is, ' begon Lot-Ionan zijn toelichting. 'Ik van mijn kant heb ervaring, maar de cycli als versteende mens hebben hun sporen in mijn geheugen achtergelaten. ' Hij tikte tegen zijn witte slapen. 'Vaak wil een passende lettergreep me niet te binnen schieten of beschrijven mijn handen een verkeerde boog. Dat kan rampzalige gevolgen voor de spreuk hebben die ik wil gebruiken. '
'En wat betekent dat voor onze plannen, eerwaarde Magus?'
'Dat wij, Dergard en ik, elkaar wederzijds moeten helpen, wanneer we tegen de Onuitwisbaren optrekken. De een is zonder de ander minder waard. '
'U hebt een voorsprong van meer dan honderd cycli op mij, eerwaarde Lot-Ionan, ' merkte Dergard op.
'Het zou een ramp zijn als dat niet zo was, maar het verandert niets aan het feit dat mijn tong of mijn vingers me in de steek laten. En tijd om de lacunes in mijn geheugen door intensieve studie weg te werken hebben we niet. ' Lot-Ionan keek naar Tungdil en zijn bijl. 'Net als vroeger rust op jouw schouders de taak het voornaamste werk in de strijd te leveren. Dergard en ik kunnen je rugdekking geven, maar waarschijnlijk niet meer. ' Hij wilde Tungdil over zijn hoofd strijken, maar verstarde in zijn beweging en greep naar zijn rug. 'Vervloekte ouderdom, ' mopperde hij. 'Waarom ken ik daar geen toverspreuk tegen?'
Tungdil dacht na. 'We zullen niemand zeggen hoe het met u gesteld is, ' meende hij. 'Alleen wanneer de Onuitwisbaren geloven dat ze in u met een gevaarlijke tegenstander te maken hebben, zal het me lukken dicht genoeg bij hen te komen en ze met Vuurkling te doden. Denkt u ook niet?'
Lot-Ionan glimlachte. 'Ik merk dat je een goede strateeg bent. We laten vriend en vijand in de waan dat Dergard en ik de enigen zijn die zich met de heersers over de alfen kunnen meten. '
Het schip vertraagde zijn vaart. Gestamp en luid geroep maakte duidelijk dat men zich klaarmaakte om aan te leggen.
'Laten we die elf eens gaan bekijken, ' stelde Lot-Ionan voor en hij verliet als eerste de hut.
De groep ging van boord, passeerde het kleine stadje en klom omhoog naar het oude heiligdom, waar ze door de archivaris al werden verwacht. De man was zo'n zestig cycli oud, half kaal en had een rode neus van het vele wijn drinken. Zijn oude kleren maakten de indruk dat hij ze verkreukt en wel had aangetrokken.
'Welkom terug. ' Hij maakte een buiging en ging hen voor langs de talloze hoge kasten die uitpuilden van de boeken. Het waren de gegevens over de onderdanen uit de voorbije cycli, inclusief huwelijken, geboorten en sterfgevallen. Koningin Wey vond het belangrijk de ontwikkeling van haar land te kunnen nakijken. 'De elf is niet bijgekomen, maar ook niet gestorven. ' Hij deed moeite om een gewichtige indruk te maken. 'Dat heeft hij alleen te danken aan mijn zorgzame verpleging en ongetwijfeld aan zijn eigen weerstandsvermogen. ' Hun tocht eindigde voor een drie schreden hoge dubbele deur. 'Ik ben geen dokter, maar ik durf te stellen dat een mens allang gestorven zou zijn. ' Zijn troebele drinkersogen bleven op Lot-Ionan rusten. 'Is hij een dokter?'
'Ja, dat ben ik, ' zei de magus om zich een langere verklaring te besparen. Hij opende de rechter deurvleugel en betrad de kamer daarachter.
In de kamer waarin de namiddagzon scheen, rook het naar de zomer en het meer. Door de geopende vensters kwamen frisse lucht, het gebruis van de branding en talloze kleine druppeltjes naar binnen, het schuim van de golven die ver onder hen onophoudelijk op de steile kust sloegen.
De elf lag in bed, zijn handen boven zijn deken, het bovenlichaam slechts met een verband omwikkeld en de ogen gesloten.
'Dank je, ' zei Lot-Ionan en hij drukte de deur in het slot om de archivaris buiten te laten. Dergard, Tungdil, Woestling, Goda, Sirka, Rodario en hij bevonden zich bij de gewonde. De anderen moesten in de zaal van het heiligdom wachten, tot hun werd meegedeeld wat de magi met hun toverkunsten hadden kunnen uitrichten.
'Wat heb jij bij hem geprobeerd, Dergard?' vroeg de magus.
'Ik beheers de genezingsmagie niet zo goed, ' erkende hij beschaamd.
Lot-Ionan maakte het verband los en bekeek de gaten in het lichaam van de elf, die aan de randen zwart verkleurd waren. Het vlees was aan het rotten. 'Je hebt dus de formules toegepast die je bij Nudin hebt gevonden?'
'Vertel ze me eens. ' Dergard somde ze op en de magus knikte. 'Je beheerst de genezingsmagie uitstekend, Dergard, maak je geen verwijten. Maar de elf heeft een andere vorm van magische zorg nodig. '
Hij hief zijn armen boven de wonden, staarde voor zich uit en mompelde bezweringen tot er tussen zijn vingers een blauwachtig licht zichtbaar werd. Het sijpelde als taaie honing omlaag, drong in de gaten en vulde die langzaam op tot er een kleine plas licht op de borst van de gewonde lag.
Lot-Ionan rondde de formule af, deed een stap achteruit en gaf Dergard een teken. Die voltooide daarop de procedure en veranderde het blauwe licht in een geel schijnsel.
Door de magie werd het afgestorven vlees afgestoten, dat als oude, verdroogde huid links en rechts van de elf op het laken viel. De gaten die de pijlen gemaakt hadden sloten zich en vergroeiden. Alleen de lichtere plekken verrieden waar zich enkele ogenblikken geleden nog drie wonden hadden bevonden.
'Het is klaar, ' zuchtte Dergard en hij knikte tegen Lot-Ionan.
'Alleen had geen van ons beiden het klaargespeeld, ' zei de oudere magus met een glimlach. 'Laten we het als een gunstig voorteken beschouwen dat ons eerste gemeenschappelijke werk met succes is bekroond. ' Hij stapte weer naar het bed. 'Laten we hem wakker maken. '
Woestling nam een schaal met water en goot die boven het gezicht van de elf leeg. 'Hallo, wakker worden! Je hebt lang genoeg geslapen, ' riep hij vrolijk.
De ogen van de elf vlogen open, hij zag de grijnzende dwerg en week met een ruk naar achteren om met zijn hoofd tegen het hoofdeinde van het bed te botsen; zijn andere hand schoot naar zijn heup, waar hij anders zijn wapen droeg.
'Geen angst, vriend, ' zei Tungdil in het elfs. 'We hebben je in de wouden van Âlandur gevonden. Er staken drie pijlen van je eigen volk in je lichaam. We hebben je meegenomen naar Weyurn om je te verplegen. ' Hij wees op zijn pleegvader. 'Dat is Lot-Ionan de Geduldige, en daarnaast staat Dergard de Eenzame. Deze magi hebben je leven gered. ' Toen knikte hij hem toe. 'Ik ben Tungdil Goudhand. Kun je ons vertellen wat je is overkomen?'
'Tungdil Goudhand?' riep de elf opgelucht. 'Dan ben ik in goed gezelschap! Ik ben Esdalân, de wachter van het Woud van de Wraak. '
'Wal zegt hij nou allemaal?' bromde Woestling. 'Zeg hem dat hij zo moet praten dat we hem allemaal kunnen verstaan, professor. '
'Zijn al diegenen die om je heen staan je vertrouwen waardig?' vroeg Esdalân, die de woorden van de dwerg begrepen had, in zijn eigen taal.
Tungdil keek hem aan. 'Spreek elfs. Ik zal later beslissen wie wat allemaal mag horen. '
Hij streek over zijn gezicht en begon te vertellen. 'Ik ben Esdalân, baron van Jilsbon en een goede vriend van Liútasil. ' Hij snikte. 'Mijn vorst is dood. '
'Dat weten we al. Hij stierf in de strijd tegen een van de monsters, toen hij de diamant wilde verdedigen. '
Esdalâns gezicht vertrok van woede. 'Zó draaien ze jullie dus een rad voor ogen! Ze hebben jullie wijsgemaakt dat hij tegen de schepsels van de Onuitwisbaren is gesneuveld. ' Hij liet zijn stem dalen tot een gefluister. 'Liútasil is vermoord. Vier cycli geleden al. '