Hoofdstuk 1

Het Veilige Land

in het Grijze Gebergte aan de zuidgrens

van het rijk van de Vijfden,

in de lente van de 6241e zonnecyclus

 

'Toen ik de laatste keer hier was, lag alles in puin, Puntoor. Maar dit... dit had ik nooit kunnen denken. ' Tungdil Goudhand aaide de grijze pony, waartegen hij gesproken had. Vol verbazing reed hij langs de laatste bocht in de weg, hield in en legde zijn hoofd in zijn nek om omhoog te kijken naar de spits van de vijfhoekige toren die imposant en ongenaakbaar naast het bergpad naar de hemel reikte. 'Niet na slechts vijf zonnecycli. ' Hij gebruikte de korte rust om de bijna lege drinkzak aan zijn lippen te zetten en de laatste rest brandewijn door zijn keel naar binnen te gieten. De alcohol brandde op zijn gebarsten lippen.

Langs het bouwwerk waarbij zelfs een oger nietig had geleken, kwam hij op het plateau voor de ingang naar het rijk van de Vijfden, de nakomelingen van Giselbart IJzeroog.

Hij had het gevoel dat het nog pas gisteren was dat hij samen met zijn vriend Boïndil en zijn huidige levensgezellin Balyndis aan het hoofd van twintig krijgers op verkenning was uitgereden. Indertijd hadden ze tussen de ruïnes doorgelopen waarvan de stenen met mos waren begroeid. Het grootste deel van wat de Vijfden ooit hadden gebouwd, was toen verwoest geweest.

Deze dag nam hij een heel ander tafereel waar dat het hart van elk kind van de Smid zou laten gloeien van trots.

Op de plek die hij nu op zijn pony passeerde had zich het gat bevonden, waarin ze een deel van Ushnotz' orcleger hadden laten verdrinken. Nu was het gedempt en met zwarte marmeren platen afgedekt; inscripties die met goud en vraccasium waren versierd, herinnerden aan de glorieuze strijd en eerden de gesneuvelde dwergen. Ieder van hen was een held geworden en leefde in de liederen over deze strijd voort.

Er was geen spoor meer terug te vinden van de verweerde bouwvallen, waar Tungdil ooit tussendoor geslopen was. De oude stenen waren stuk voor stuk opgeruimd en ergens opnieuw bij het bouwen gebruikt. Rechthoekige blokken lichtgekleurd graniet en donker basalt vormden een twintig schreden hoge effen ringmuur die als een beschermende arm voor de eigenlijke doorgang lag.

Daaruit rezen drie torens van zwart basalt op. Vanaf de platforms bovenop konden de dwergen zeker meer dan honderd mijl ver over de steile, bochtige weg in het koninkrijk Gauragar kijken. De banier van de Vijfden met daarop een gesloten ketting uit vraccasium als symbool voor de goudsmeden en de eenheid van de stam wapperde aan de vlaggenstok en maakte tot ver in de omtrek duidelijk wie de wacht hield.

Tungdil voelde nattigheid op zijn gezicht. Hij draaide zijn hoofd en keek naar de waterval vlakbij die net als vijf cycli geleden donderend naar beneden raasde. Het schuimende water met de fijne nevelwolken glinsterde in steeds wisselende kleuren in de lentezon alsof het kristal was. Het geheel maakte een overweldigende indruk.

Puntoor snoof, bleef voor de poort van de imponerende en tegelijk prachtige vesting staan, zocht naar gras, maar vond niets van zijn gading op de kale rots. Hij stampte ongeduldig met zijn rechter voorhoef.

'Ik weet het, je hebt honger, maar we zullen beslist gauw binnengelaten worden. ' Tungdil kreeg voorlopig geen kans meer de prachtige bouwwerken die van de volmaakte steenhouwerskunst van de Tweeden getuigden, uitvoeriger te bekijken.

De vleugeldeuren van de huizenhoge poort gingen langzaam open. Pantserplaten aan de buitenkant boden nog meer bescherming tegen stormrammen en andere belegeringswerktuigen.

Uit de ingang trad een dwerg naar voren, wiens helm schitterde en fonkelde van de diamanten. Tungdil wist wie een dergelijke opvallende hoofdbescherming droeg. Grootvorst Gandogar Zilverbaard uit de clan der Zilverbaarden van de stam der Vierden ontving hem hoogstpersoonlijk en snelde hem met grote passen tegemoet.

'Grootvorst Gandogar, ' begroette Tungdil hem. Hij liet zich op een knie zakken en tastte naar zijn bijl Vuurkling om die naar v<> ren te steken en het dwergensaluut te brengen. Het was de zwijgende hernieuwing van de eed het eigen leven voor het welzijn van de dwergen en het Veilige Land op te offeren.

Gandogar verhinderde het met een snel gebaar. In plaats daarvan stak hij Tungdil zijn hand toe. 'Nee, Tungdil Goudhand, jij hoort niet voor mij te knielen. Geef me de vijf en dat is dan dat. Jij bent de grootste held van ons volk. Je verdiensten zijn onmetelijk. Ik zou voor... '

Tungdil kwam overeind, pakte de toegestoken hand en maakte zo een eind aan de loftuitingen van de grootvorst. Zijn maliënkolder die vol roestvlekken zat, knarste bij de beweging.

Gandogar verborg zijn schrik zo goed mogelijk. Tungdil zag er oud uit, ouder dan hij in werkelijkheid was. Er lag een wezenloze blik in zijn bruine ogen, alsof de dwerg door onnozelheid was bevangen. Zijn gezicht leek pafferig, de bruine baard en haren waren onverzorgd en zaten vol klitten. Dat kon niet uitsluitend het gevolg van de lange reis zijn. 'Ik zou voor jou moeten buigen, ' maakte hij zijn zin af.

'Prijs me niet zoveel, ' glimlachte Tungdil. 'Ik word er gewoon verlegen van. ' Ze schudden elkaar de hand. De rivalen van vroeger waren dikke vrienden geworden.

'Laten we naar binnen gaan, zodat je met eigen ogen kunt zien wat de besten uit de stammen van de Eersten, de Tweeden en de Vierden hebben gepresteerd. ' Gandogar hoopte dat zijn schrik niet al te zeer zou zijn opgevallen en maakte een uitnodigend gebaar naar de ingang. 'Na jou, Tungdil. '

'Hoe zit het met de Derden, grootvorst? Wat is hun bijdrage?' vroeg Tungdil, terwijl hij zijn pony bij de teugel nam en het dier met zich mee voerde.

'Behalve die van jou, die dit allemaal mogelijk heeft gemaakt?' antwoordde Gandogar. Het kostte hem moeite in de onverzorgde Tungdil de dwerg van vijf cycli geleden te zien. Wanneer een kind van de Smid zijn maliënkolder liet roesten, was dat een veeg teken. Goed, hij zou beslist de kans krijgen hem ernaar te vragen. Maar niet nu. Hij zette zijn helm af, zodat zijn lange, donkerbruine haar tevoorschijn kwam. 'De Derden doen wat ze het beste kunnen: ze trainen ons in het vechten. En daarin zijn ze onvoorstelbaar goed. ' Hij glimlachte. 'Kom, we hebben een verrassing voor je. '

Ze liepen door de poort.

Aan de andere kant wachtte Tungdil een emotionele ontvangst.

Dwergen en dwergenvrouwen van alle leeftijden hadden zich aan weerskanten van de weg naar de ingang in de berg opgesteld. Hij keek naar vrolijke, lachende gezichten. Ze verheugden zich over zijn bezoek, applaudisseerden en bejubelden hem. Muzikanten stonden op regelmatige afstanden langs de weg en op de muren en torens opgesteld. Kromhoorns en fluiten speelden te zijner eer en de dwergen sloegen op de maat van de muziek tegen hun schilden. Er heerste een mateloos enthousiasme, dat enkel en alleen hem gold en hem als vloeibaar goud omspoelde.

'Het nieuws dat je ons zou bezoeken is je vooruitgesneld, ' merkte Gandogar met een grijns op. Hij verheugde zich over de geslaagde verrassing. 'Ze verlangden ernaar de grootste held van het dwergenvolk weer eens te zien. '

'Bij Vraccas!' Tungdil voelde de ontroering en hij moest even slikken. 'Je zou haast denken dat ik als overwinnaar na een veldslag terugkeer. ' Zijn ogen gleden over de vrolijke gezichten van de mannen, vrouwen en kinderen, die de kans hem een hartelijk welkom te bereiden met beide handen hadden aangegrepen. En dat terwijl hij vijf cycli lang afgezonderd in de gewelven van zijn pleegvader had gewoond. Van de andere kant: vijf cycli waren voor een dwerg ook weer niet zó lang.

Hij wuifde naar hen, terwijl hij aan de zijde van de grootvorst tussen de erehaag door liep. 'Dank je wel, ' riep hij blij. 'Dank jullie allemaal!'

De bijval zwol aan, ze riepen zijn naam.

En dat terwijl het gemakkelijk op een spitsroedenloop had kunnen uitdraaien, want zijn vrouw Balyndis was vroeger de gemalin van Glaïmbar Scherpkling uit de clan der IJzerbuigers van de stam Borengar geweest. En die was tegenwoordig niet minder dan de koning der Vijfden.

Hem ontmoeten betekende de grootste uitdaging van zijn bezoek. De bewoners van het Grijze Gebergte namen het hem blijkbaar niet kwalijk dat hij en Balyndis elkaar gevonden hadden, maar dat ze zo massaal die mening waren toegedaan... Hij glimlachte dapper tegen hen en haalde opgelucht adem, toen ze de reusachtige gang betraden die naar het binnenste van het bergmassief voerde.

Gandogar bleef bij de ingang staan; hij merkte dat Tungdil te midden van al deze vrolijke opwinding een beetje gereserveerd bleef. 'Hoe voel je je?'

De dwerg antwoordde niet meteen. 'Een beetje vreemd. Ener zijds zingt mijn hart galmend als ijzer op het aambeeld onder de hamer van een smid. Anderzijds... ' Hij zweeg peinzend en schraapte zijn keel. 'Ik veronderstel dat ik niet meer gewend ben om zoveel dwergen om me heen te hebben, Gandogar. ' Hij lachte verontschuldigend en knipoogde. 'Gewoonlijk is het maar één dwergenvrouw. '

'Ik begrijp je goed. Gedeeltelijk, ' gaf Gandogar toe. 'Maar hoe jij buiten elke vertrouwde gemeenschap kunt leven, is voor mij een raadsel. Het zien van vele vreemde gezichten om je heen, kan iemand angst aanjagen. ' Hij knipoogde. 'Ik weet waarover ik het heb. De clan van mijn gemalin is enorm. Ik ga gewoon met knikkende knieën naar hun familiefeesten. '

Tungdil lachte. Ondertussen nam een van de dwergen de teugels van zijn trouwe pony over en beloofde uitstekend voor het dier te zorgen. Tungdil en de grootvorst liepen verder door de gangen, kamers en zalen; de muziek en de kreten van de menigte dwergen klonken steeds zachter.

De herinneringen kwamen weer bij Tungdil boven. Hij en zijn vrienden hadden hier indertijd niets dan stof en vuilnis gevonden. Na de vernietiging van de stam der Vijfden hadden de monsters van de god Tion honderden zonnecycli in de bergen geheerst.

Maar dat was nu verleden tijd. Er waren afvaardigingen van alle dwergenstammen gearriveerd en deze hadden na de overwinning voor nieuw leven hier gezorgd. Het Grijze Gebergte bruiste weer, Tungdil hoorde het schelle gelach van kinderen en de klank deed hem pijn.

'We hebben ons niet beperkt tot het repareren van de schade in de talloze vertrekken, ' hoorde hij een mannenstem uit de gang daarnaast komen. Er verscheen een dwerg samen met zijn gevolg. 'Wij hebben nieuwe zalen uitgehouwen. Nieuwe zalen voor de nakomelingen die hier het licht zien van de opgaande zon boven de Drakentong, de Grote Kling en de andere toppen. '

Tungdil wist onmiddellijk aan wie de stem en de indrukwekkende verschijning toebehoorde; hij had gehoopt de dwerg pas later te ontmoeten. 'Gegroet, koning Glaïmbar Scherpkling, ' zei hij met een lichte buiging. Verrast constateerde hij dat achter de heerser een dwergenvrouw in een geborduurd bruin gewaad met een pasgeborene op haar arm stond. 'Mag ik je feliciteren met je nakomeling?'

Glaïmbar die groter en krachtiger was dan Gandogar, streek over zijn dichte, zwarte baard. 'Dank je, Tungdil Goudhand, en welkom in mijn koninkrijk. ' Hij wees op het kind. 'Dat zijn de echte Vijfden. Wij letten erop dat niemand hun hun rijk betwist tot ze het zelf kunnen verdedigen. ' Hij strekte zijn hand uit; de kleine metalen plaatjes van zijn kostbare wapenrusting wreven rinkelend over elkaar. 'Ik zie de zorg op je gezicht, Tungdil. Wat in het verleden is gebeurd, is vergeten. Mijn hart heeft iemand anders gevonden en ik koester geen wrok. Noch tegen jou, noch tegen Balyndis. Vertel haar dat zodra je bij haar terug bent. '

Hoewel hij in zijn korte leven talrijke avonturen had beleefd, en al vele malen een hachelijke situatie fortuinlijk had doorstaan, had Tungdil zich zelden zo opgelucht gevoeld als nu. Hij pakte de hand van de koning met allebei de zijne en schudde die zo wild dat Gandogar hem moest afremmen. 'Voorzichtig, mijn vriend. Glaïmbar heeft die arm nog nodig, ' lachte hij goedgemutst. Hij kende de voorgeschiedenis van het tweetal.

Een snelle blik op Glaïmbars gezicht maakte Gandogar duidelijk dat de koning van de Vierden zich ook over de onverzorgde Tungdil verwonderde. Zo hoorde een held er niet uit te zien. Ook niet als hij lange tijd teruggetrokken had geleefd.

'Helaas heb ik mijn arm niet meer nodig om te strijden, ' voegde Glaïmbar er na een kort stilzwijgen aan toe. 'Het is rustig geworden bij de Noordpas. '

'Wees blij, koning Glaïmbar, ' zei Tungdil. Hij had het gevoel alsof een loden last van vele tonnen van hem afgevallen was. Na de feestelijke ontvangst bevrijdden de vergevingsgezinde woorden van zijn vroegere rivaal hem minstens van twee zorgen. "Toch hield hij zich voor niet al te goed van vertrouwen te zijn. Zonder daden die met die woorden in overeenstemming waren, zou hij voorlopig waakzaam blijven. 'Je armen worden zeker vaak moe van het kinderen wiegen. '

'Kom mee. Ik zal jullie rondleiden langs alle pracht van een opbloeiend dwergenrijk. ' Gandogar, Glaïmbar en Tungdil liepen naast elkaar door de vesting.

Alle stammen hadden er met hun eigen perfecte, specialistische vakmanschap aan gewerkt. De steenhouwers van de Tweeden hadden fantastische wederopbouwwerkzaamheden verricht en nieuwe verblijven, zalen, pilaren, bruggen en trappen in de rots uitgehouwen, die zo volmaakt waren, dat men er slechts vol verbazing naar kon kijken.

De smeden van de Eersten hadden het werk bekroond met schoren, sierhekken, traliewerk, meubels, kroonluchters en allerlei andere voorwerpen van uiteenlopende soorten metaal.

De Vierden tilden de kunst van de anderen op een volmaakt niveau door allerlei edelstenen te slijpen die op de meest uiteenlopende plekken voor een geflonker van jewelste zorgden.

Samen met de adembenemende reliëfs van goud, vraccasium en andere edelmetalen van de uitgemoorde stam van de Vijfden, hadden de nieuwe bewoners verreweg het mooiste van alle dwergenrijken geschapen, waarin het beste van alle stammen verenigd was.

Glaïmbar genoot van de verbazing in de ogen van zijn voorname gasten. 'Jullie zien dat het hele Grijze Gebergte één grote schatkamer geworden is. En de beste krijgers van de Derden leren ons nieuwe gevechtsmethoden om onze rijkdom en het Veilige Land te beschermen, ' besloot hij de rondleiding, waarna hij hen naar de vergaderzaal bracht.

Tungdil kon zich de ongewone ruimte die als een theaterzaal gebouwd was nog maar al te goed herinneren. Hij bestond uit een cirkelvormige vloer met een middellijn van ongeveer twintig schreden. De wanden liepen een schrede loodrecht naar boven om vervolgens met een rechte hoek ongeveer vier schreden naar achteren te lopen, zodat er een breed vlak ontstond, voor de wanden zich opnieuw loodrecht naar boven verhieven.

Hier had hij zijn aanspraken opgegeven en was Glaïmbar in zijn plaats tot koning gekozen. Terwijl hij naar de lege rijen keek, vroeg hij zich af hoe alles verlopen zou zijn als hij koning van de Vijfden was gebleven. Beter of slechter?

Vandaag zou er niet gestemd worden. In plaats daarvan wachtten de clanhoofden op hen om samen met hen te dineren. Ze zaten aan een lange tafel midden op de vloer, waarop de heerlijkste gerechten, specialiteiten van alle dwergenrijken, stonden.

Toen het drietal binnentrad, verstomden de gedempte gesprekken en de aanwezigen verhieven zich van hun stoel. Iedereen zonk op een knie, wapens werden getrokken en omhoog geheven en hoofden gebogen. Het was de onuitgesproken belofte lijf en leven voor de grootvorst te geven.

'Kom overeind en eet, ' zei Gandogar en liep naar zijn plaats aan het hoofd van de tafel. 'We zullen bet ons laten smaken. De rondleiding heeft me hongerig en vooral dorstig gemaakt. Straks zullen we met elkaar praten. ' Tungdil ging aan zijn linker en Glaïmbar aan zijn rechterzijde zitten. Iedereen tastte toe en muzikanten begonnen te spelen.

Tungdil bediende zich verheugd van de lekkernijen die hem lieten watertanden: gekruide wortelgelei, geitenvlees, kimpapaddenstoelen, zure kruidenkaas en dampende knoedels van steenknollenmeel. Het maal betekende een buitengewone afwisseling van het eten in zijn gewelven. Hij noch Balyndis waren helden in de keuken; bovendien had hij liever menseneten, terwijl zij de voorkeur aan de traditionele keuken gaf. De compromissen smaakten gewoonlijk maar matig.

Hij veegde zijn vingers aan zijn smerige baard af. Hij ging zo op in de smulpartij dat hij de verschrikte gezichten van de aanvoerders van de clans helemaal niet in de gaten had. Ze waren pijnlijk getroffen door zijn verlopen uiterlijk.

Gandogar reikte hem een pul bier aan. 'Moet je dit eens proeven. Zoiets heb je thuis niet, wel?'

Het was beslist niet onvriendelijk bedoeld, maar de opmerking deed Tungdil pijn. Zijn gezicht verstrakte. 'Ik ben tevreden met wat ik krijg. ' Hij bediende zich van het gebraad en zette zijn tanden in het geitenvlees. De bruinrode saus droop als bloed in zijn lange, onverzorgde gezichtshaar. Zijn onbehouwen gedrag logenstrafte zijn woorden.

'Hebben jullie al kinderen?' informeerde Glaïmbar zonder te kunnen vermoeden dat hij hiermee weer een gevoelige snaar raakte. 'Wie weet wanneer we weer een held nodig hebben, en wanneer jullie kinderen... '

Tungdil gooide het stuk vlees met een ruw gebaar terug op zijn bord, veegde zijn mond met de mouw van zijn maliënkolder af en goot zijn bier naar binnen. Vervolgens wenkte hij een dwerg om hem nog eens in te schenken. 'Wanneer er niets bijzonders is, vertel me dan waarom je me hebt ontboden, grootvorst Gandogar, ' zei hij. Daarmee gooide hij het gesprek zo nadrukkelijk over een andere boeg, dat de hint zelfs de traagsten van begrip niet kon ontgaan.

Glaïmbar en de grootvorst wisselden een snelle blik. 'Zoals ik net al zei, is het hier bijzonder rustig geworden, Tungdil, ' zei de koning, terwijl hij nog een hap nam. 'Dat maakt me achterdochtig. '

'En terecht, ' voegde Gandogar eraan toe. 'Wij hadden in het Bruine Gebergte de afgelopen zonnecyclus de ene aanval van de orcs na de andere. Ze probeerden met alle macht door de pas te komen, alsof de macht van het goede hen op de hielen zat. ' Hij kreeg een zoet gerecht aangereikt. 'Maar hier aan de Stenen Poortweg is het zo stil als in een graf. '

'We hadden de poort al vier cycli lang open kunnen laten staan, er zou niets gebeurd zijn, ' merkte Glaïmbar op.

Tungdil herkende het nagerecht meteen en bestelde ook wat voor zichzelf. Het was een zoete, lichte crème die hij bij de Vrije Dwergen in de stad Goudschat had gegeten. Bij de dwergenvrouw Myr thuis, die het verraad dat ze gepleegd had met haar leven had betaald. En die hij bemind had.

De keuze was een grote vergissing. De eerste lepel bracht alle bittere herinneringen weer boven, waardoor zijn genot vergald werd. Opnieuw stak hij zijn hand uit naar zijn bier.

'Dat is inderdaad vreemd, ' fluisterde hij meer dan hij sprak. Hij kuchte en verdrong de schimmen uit het verleden. Het kostte veel bier om de beelden weg te spoelen en nog meer om te voorkomen dat ze weer opdoken. 'Hebben jullie verkenners uitgestuurd?'

'Nee, ' antwoordde Glaïmbar. 'We wilden geen slapende ogers wakker maken, zolang we onze vestingwerken hier en aan de andere kant niet hersteld en verder uitgebreid hadden. '

'Daarom ben jij hier. We dachten aan een kleine eenheid onder jouw commando, Tungdil Goudhand, ' ging Gandogar verder. 'Jij was al eens in het Land aan Gene Zijde, is me verteld. ' Hij wees naar de bijl van de held die naast diens stoel op de grond stond. 'Jij bezit Vuurkling die alles overwint wat we zouden kunnen tegenkomen. Jij bent de beste aanvoerder voor een dergelijke onderneming. '

Tungdil schoof zijn volle bord van zich af en verlangde een derde pul bier. Hij was ertoe overgegaan zijn honger met gerstenat te stillen. Zoals zo vaak tijdens de laatste paar cycli. 'Ja, grootvorst, ik was al eens in het Land aan Gene Zijde. Een zonneomloop lang ongeveer. Het was er mistig, ik heb drie krijgers tegen de orcs verloren en in een spelonk heb ik een rune ontdekt die ik niet kon ontcijferen. De tocht was het allemaal niet waard. ' Hij goot het bier naar binnen, zette de pul weer op tafel en onderdrukte een boer. 'Je zult moeten toegeven dat mijn ervaring geen naam mag hebben. '

' Toch moeten we zekerheid hebben over wal er zich daar al speelt. ' Zo te horen was de grootvorst niet van plan een weigering te accepteren, zelfs geen bedekte. 'Ik had graag dat je morgen met een groep van de beste krijgers via de Stenen Poortweg het Land aan Gene Zijde in trekt om poolshoogte te nemen. '

Tungdil had de vierde pul net naar zijn mond gebracht, maar liet hem nu weer zakken. 'Het is er mistig, grootvorst. Je weet toch wat mist is? Hoeveel tinten grijs moet ik je beschrijven, wanneer ik terugkom?'

'We zullen zien, Tungdil Goudhand. ' Glaïmbar at zijn toetje opzettelijk langzaam op. 'Misschien moet je je wel bij de grootvorst verontschuldigen, omdat het daar wemelt van de monsters die zich klaarmaken voor een aanval. '

Tungdil richtte zijn aandacht weer op zijn bier en keek toen naar Glaïmbar. Hij wilde hem dus het Land aan Gene Zijde insturen. Misschien was hij toch niet zo vergevensgezind als hij eerder had voorgespiegeld? Tungdil schold zichzelf uit voor een gnoom om dit wantrouwen.

Met een vloek zette hij zijn bier weer neer. 'Vergeef me mijn ongepaste toon, grootvorst Gandogar, ' zei hij wat vriendelijker en zachter. 'Natuurlijk ga ik naar de Noordpas. ' En tegen Glaïmbar: 'Het zou me zelfs verheugen als ik op de schepsels van Tion zou stuiten. Wanneer ik in de strijd de dood vind, is het me ook best! Want... ' Hij klemde zijn lippen op elkaar. 'Neem me niet kwalijk, ik ben te moe om plezierig gezelschap te zijn. ' Hij stond op, maakte een buiging voor de beide heersers, pakte de pul en verliet de zaal.

De dwergen keken hem zwijgend en kauwend na. Iedereen zweeg, niemand durfde de groeiende twijfel aan de vroegere held uit te spreken.

Gandogar keek bezorgd naar het volle bord dat Tungdil had laten staan. 'Hij is ergens door veranderd. '

'Wat heeft hem veranderd?' vroeg Glaïmbar zich af. 'Mijn gevoel zegt dat Balyndis er iets mee te maken heeft. '

'Hij zal bij de Stenen Poortweg iemand vinden met wie hij daarover kan praten. Iemand met wie hij een hechtere band heeft dan met ons. ' Hij nam een slok bier, terwijl Glaïmbar hem verbaasd aankeek.

'Komt hij ook?'

'Nee, ' klonk de grootvorstelijke stem hol uit de pul. Gandogar keek over de rand, liet de pul zakken, zwaaide ermee om het schuim van de randen te spoelen en goot de rest van het bier door zijn keel. 'Hij is al hier, mijn beste Glaïmbar. '

 

Het Veilige Land,

in het Rode Gebergte aan de oostgrens

van het rijk der Eersten,

in de lente van de 6241e zonnecyclus

 

Fidelgar Slagkracht, een stevig gebouwde dwerg met een lichtblonde baard, ging zitten, haalde het kleine metalen doosje uit zijn rugzak en zette het op de stenen tafel voor zich. Het eerste deel van zijn ronde zat erop en hij gunde zich enkele ogenblikken rust in de ruime spelonk waarvan het hoge plafond door pilaren werd gedragen. Hier werden vroeger de lorries op de rails gezet, maar tegenwoordig had men weinig behoefte meer aan de wagens. Hij moest gangen controleren en de wegen leken eindeloos.

Baigar Vierhand die bij een omgekeerde lorrie met een hamer aan een kleine haak bezig was, keek naar hem. Zijn bruine baard hing in twee lange vlechten over zijn schouders, om te voorkomen dat hij in het smidsvuur terecht zou komen. Naast hem stond een mobiele smidse zoals die door rondtrekkende ambachtslieden werd gebruikt. Voor kleinere werkzaamheden was ze uitstekend geschikt. 'En, alles rustig?' vroeg hij hem en hij keek nieuwsgierig naar het doosje.

'Nu ik vier orcs en een trol gedood heb wel, ja, ' antwoordde hij schertsend. Hij haalde een veldfles tevoorschijn waarin het teken voor goud gegraveerd was, samen met twee kleine bekertjes. 'Nee, ik heb niets bijzonders gezien. '

Nu legde Baigar hamer en haak weg en kwam nieuwsgierig dichterbij. 'Wat heb jij daar bij je?'

'Het nieuwste snufje uit Goudschat. ' Fidelgar streek met zijn vingers over de zijkant van het doosje, knipte het slot open en tilde voorzichtig het deksel op. De geur van kruiden en brandewijn verspreidde zich. Baigar zag de bruine voorwerpen, zo lang en zo dik als een vinger. 'Rookrollen. '

'Uit Goudschat? Een van de steden van de Vrijen?'

'Precies. Een van hun kooplui heeft ze vandaar meegebracht. Ik kon het gewoon niet laten ze te kopen. ' Hij pakte een rookrol en bood hem aan Baigar aan. 'Opgerolde tabaksbladeren die in een kruidenbad zijn gemarineerd. Of de kruiden zijn er gewoon in gerold. '

Baigar snoof eraan en liet zijn baardvlechten weer op zijn borst vallen. 'Moet je er een stuk af snijden en het in je pijp stoppen?'

'Nee, je hebt geen pijp meer nodig. De Vrijen hebben iets bedacht wat tijd spaart. ' Fidelgar stond op, liep naar het smidsvuur en pakte met een tang een gloeiend kooltje. Het ene uiteinde van de rookrol stopte hij in zijn mond, het kooltje hield hij tegen het andere. Knetterend ging de brand in de tabak. 'Daarna trek je, net als aan een pijp, ' verklaarde hij mompelend. Snel pafte hij een paar keer achter elkaar en sloot genietend zijn ogen. Het rook erg lekker, naar vanille, honing en onbekende aroma's.

'Dat is nog eens een goed idee. ' Baigar volgde het voorbeeld van de andere dwerg en stak de rookrol aan. De rook smaakte heter, scherper als bij een pijp. En het effect was duidelijk sterker. Hij werd er bijna duizelig van. 'Ik had nooit gedacht dat handel met de Vrijen ons zoveel voordeel op zou leveren. ' Hij zwaaide met de gloeiende rookrol. 'En daarmee bedoel ik niet alleen dit hier. Maar neem nou gugulvlees. En hun genezende kruiden zijn heel effectief, hoor je iedereen zeggen. '

Fidelgar klemde de rookrol in een mondhoek en opende de fles. Hij schonk een heldere vloeistof in de bekertjes. 'En ze hebben Goudschats  Goudwater. Dat is een likeur met een vleugje bladgoud. ' Hij knikte Baigar uitnodigend toe. 'Hij smaakt voortreffelijk. '

'Bladgoud? In de likeur?' Hij nipte, kauwde op de dunne plaatjes. 'Hij smaakt naar... ' Hij smakte en zocht een passend woord. 'Goud... Deze volmaakte smaak is met geen ander woord te omschrijven. ' Hij zuchtte gelukzalig. 'Ongelooflijk. Ik voel het door mijn aderen stromen om vermoeidheid en een slecht humeur te verdrijven. Het is gewoonweg een geneesmiddel. '

'Het goud of de likeur?' Fidelgar grijnsde. 'Afhankelijk van de soort likeur en het goud dat ze ervoor hebben gebruikt, smaakt het steeds weer anders. Dichter kun je niet bij goud komen, wel?' Hij nam een slok en trok weer aan zijn rookrol. Vervolgens keek hij om zich heen. 'Ongelooflijk hoe vredig alles geworden is. '

Baigar trok en probeerde kringetjes van de rook te blazen. 'Weet je het zeker? Geen rotsgnomen?'

'Zou ik hier anders rustig zitten roken?' Fidelgar keek naar de kapotte lorrie waaraan Baigar gewerkt had. 'Zeg, waarom repareer jij die lorries, nu we de tunnels niet meer gebruiken?'

'Omdat je nooit kunt weten, ' antwoordde Baigar. 'Bovendien gebruiken we ze wel. De bouwvakkers reizen erin om de schade te herstellen. En waarom ben jij aan het wachtkloppen, terwijl er in het Veilige Land geen monsters meer zijn?'

'Omdat je nooit kunt weten, ' antwoordde Fidelgar lachend. Hij wees op de vier tunnels waar de rails in verdwenen. 'Toch jammer eigenlijk. Uitgerekend nu, nu de eenheid onder alle stammen een feit is, zijn de onderaardse verbindingen nog altijd niet hersteld. Vervloekt die aardbeving die de Ster der Toetsing heeft veroorzaakt!'

'Wees niet bang. Vraccas is ons gunstig gezind. ' Baigar schudde zijn hoofd. 'We zijn hard op weg de belangrijkste verbindingen weer gereed te maken. Gisteren nog heeft een van de werkploegen het puin over een halve mijl uit een hoofdtunnel weggeruimd. ' Hij zuchtte. 'Het puin is één ding. Helaas is het net zo'n moeizaam karwei de rails die door de vallende stenen verbogen zijn door nieuwe te vervangen of ze ter plaatse recht te smeden. ' Hij wees met de hamer naar de lorrie. 'Als je zulke kromme rails hebt, worden de assen van de wagens verbogen. De bouwploegen hebben daar voortdurend last van en dat betekent dan weer werk voor mij. '

'Ach, dat waren nog eens tijden, toen je vliegensvlug van het ene dwergenrijk naar het andere kon reizen, ' zei Fidelgar vol heimwee, terwijl hij een volmaakt rookkringetje blies. Hij had er kennelijk meer op geoefend dan Baigar. 'De lorries vlogen over de rails, door de snelheid blies de wind door je haren en baard en begon je maag te kriebelen. '

'Heb jij er al eens mee gereisd?' vroeg Baigar verbaasd.

'Ja, ik was erbij, toen het leger van koningin Xamtys II uit het rijk der Tweeden vertrok om tegen de horden van Nôd'onn te strijden. Dat was me nog eens een veldslag!' Hij blies over de roodgloeiende punt om de rookrol niet uit te laten gaan. 'Ik herinner het me nog als de dag van gisteren dat we... '

Baigar hief plotseling zijn hand op. 'Stil!' Hij keek luisterend naar de donkere tunnelingangen. 'Ik dacht dat ik iets hoorde. ' Hij nam de rookrol uit zijn mond en legde hem op de stenen tafel.

'Dat is goed mogelijk. Er is beslist nog een bouwploeg bezig en... '

Ze hoorden een ijzingwekkende kreet, die snerpend uit de meest linkse van de vier tunnels klonk.

Fidelgar herkende er de dood in. Een dwerg had zo-even zijn leven verloren. Meteen daarna kwam een tweede gil, gevolgd door een panisch geschreeuw. 'Kom mee!' Hij klemde zijn rookrol in zijn mondhoek. Hij was duur geweest en hij vond het zonde om hem zomaar tot een askegel te laten opbranden. Snel greep hij zijn schild en bil en draafde naar de tunnel.

Baigar pakte zijn gereedschapstas en twee brandende fakkels en rende achter hem aan. Vroeger zou hij meteen aan een aanval van de orcs hebben gedacht, tegenwoordig eerder aan een ongeluk.

Ze renden de vlakke, kaarsrechte gang in die zo was aangelegd om de lorries na hun reis voldoende tijd te geven af te remmen en niet in volle vaart de hal in te schieten.

De kreten kwamen dichterbij, vermengd met het kletteren en ratelen van mechanische voorwerpen. Baigar moest denken aan de bekende geluiden van draaiende windassen, snel rondwentelende tandraderen en roterende buizenstelsels in de steengroeven van de dwergen. Maar een combinatie van al die geluiden had hij nog nooit gehoord.

Voor zich uit ontwaarden ze een dansend lichtschijnsel. Daarin verhief zich een monsterachtig wezen dat de hele gang vulde. Het maaide met talloze blikkerende nagels en bronskleurige armen om zich heen, terwijl de dwergen van de bouwploeg vertwijfeld probeerden om het tegen te houden. Maar met hun houwelen konden ze tegen de gepantserde huid van het gedrocht niets uitrichten. De stelen braken als luciferhoutjes.

Ieder die door een klauwnagel getroffen werd, schreeuwde in doodsnood. Enkelen vlogen ettelijke schreden door de gang en bleven liggen.

'Vraccas sta ons bij! Wat is dat!?' Tot zijn ontzetting was Fidelgar er getuige van hoe een enorme klauwnagel het lichaam van een dwerg doorboorde en er aan de achterkant weer uit kwam; vervolgens trok het monster zijn arm naar achteren en sleurde de spartelende ongelukkige naar zich toe tot hij binnen de reikwijdte van de andere suizende klauwen kwam. De dwerg werd levend aan repen gescheurd.

Van de bouwploeg was nog één zwaargewonde over, die kreunend op de grond lag en zich in veiligheid probeerde te brengen. Het monster kroop ondertussen verder naar voren.

'We moeten hem in ieder geval redden, ' zei Baigar met een blik op de gewonde en hij rende naar voren. Fidelgar aarzelde geen ogenblik.

Toen ze beiden dicht bij het monster waren gekomen, merkten ze dat ze zich hadden vergist. Ze stonden niet tegenover een schepsel van vlees en bloed, maar een ruitvormige constructie die met de punt vooruit naar voren schoof.

De huid bestond uit ijzeren, aan elkaar geklonken pantserplaten. De twee schreden lange armen waren eveneens van metaal. Aan de uiteinden daarvan zaten lemmeten, maar ook getande grijpklauwen, die in een hortend ritme naar voren schoten en zich klikkend sloten. Hoe het gedrocht zich voortbewoog, konden ze niet zien. Het ijzeren omhulsel verhinderde nieuwsgierige blikken maar ook doelgerichte aanvallen.

'Dat is geen beest, ' riep Baigar ontzet. Hij keek naar het bloed van de slachtoffers dat van de lemmeten en klauwen op de rotsbodem droop. Op de platen zag hij runen en toen hij die ontcijferd had, sloeg de schrik hem in de benen. Hij hoopte dat hij dit zou overleven om zijn koningin verslag uit te kunnen brengen.

'Kijk uit!' Fidelgar trok hem aan zijn mouw naar achteren, een klauw miste hem op een baardhaardikte na. Hij liep struikelend achteruit. 'Laten we maken dat we wegkomen! Tillen!' De beide dwergen hielpen de gewonde overeind en ondersteunden hem.

Het ding siste luid en blies een golf hete, naar olie stinkende damp over hen heen, die hun het ademen onmogelijk maakte. Hoestend trokken ze hun kameraad achteruit, weg van datgene wat hen volgde en op een tot leven gekomen machine leek.

Het gedrocht dacht er niet aan op te geven, maar sloeg zijn bloedige klauwen in de zware reparatielorrie, waarop zich een mobiele smidse en gereedschappen bevonden, en duwde hem gewoon over de rails achteruit.

'Wacht even, ' riep Fidelgar. Hij sprong in het gevaarte en trok de rem aan.

Onmiddellijk stokte de opmars van hun angstaanjagende tegenstander, maar de wagen bewoog nog steeds. De kracht van dat ding was enorm.

'De voorsprong moet genoeg zijn, ' zei Fidelgar en hij sprong uit de lorrie om naar Baigar en de gewonde dwerg terug te gaan. Ze renden zo snel als ze met hun last konden door de tunnel.

Toen ze in de hal kwamen, liep Baigar van hen weg. Fidelgar liet zijn rookrollen bij hem achter. 'Ik rij nog een paar lorries de gang in, ' deelde hij paffend zijn plan mee. 'Breng jij hem snel naar een genezer en roep nog meer wachters. Hij haakte een lorrie aan een ketting vast, die naar een grote takel liep. Omdat het te lang zou duren de stoommachine te starten, waarmee ze gewoonlijk zware lasten ophezen, moest hij op zijn spierkracht vertrouwen. Hij draaide aan de reservewindas; ratelend wikkelde de ketting er zich omheen en spande zich toen.

'Zeg hun dat ze lange ijzeren stangen mee moeten brengen, ' riep hij Fidelgar na.

De wachter sleepte de gewonde de hal uit. 'Wat moet ik hun vertellen als ze vragen wat voor een monster het is?'

'Vertel hun dat het de zoveelste smerige streek van de Derden is, ' antwoordde Baigar hem.

Fidelgar kon zijn oren niet geloven. 'Hoe is dat moge... '

'Ik heb de runen op de pantserplaten ontcijferd. ' Baigar zweette van de inspanning; met behulp van de takel slaagde hij erin de lorrie op te hijsen. ' Verslagen maar niet vernietigd, brengen wij de vernietiging, '' citeerde hij tussen opeengeklemde tanden door. 'Dat kan alleen van de Derden komen. Bericht dat aan de koningin voor het geval ik dit niet overleef. ' De spieren van zijn bovenlichaam en op zijn armen zwollen op, toen hij de vlak boven de grond zwevende wagen opzij naar de rails duwde.

Dat was maar net op tijd. Uit de tunnel klonk een gesis, een witte wolk vloog naar buiten en verkondigde de nadering van de dodelijke tegenstander.

'Vooruit!' schreeuwde Baigar. 'Ik weet niet of het tegen te houden is!' Hij maakte aanstalten de wagen te laten zakken.

'Moge Vraccas je beschermen!' Fidelgar knikte, tilde de gewonde op zijn schouder en rende ervandoor.

Nooit in zijn leven had hij sneller gelopen en voor het eerst vond hij de uitgestrektheid van het dwergenrijk een nadeel. Met luide kreten waarschuwde hij dat hij eraan kwam. De dwergen staakten hun normale bezigheden en wapenden zich zodat hij al snel vijftig krijgers om zich heen had verzameld. De gewonde vertrouwde hij aan een andere dwerg toe, waarna hij met zijn begeleiders terug naar de hal rende.

Maar ze kwamen te laat.

De omgegooide lorries lagen als een barricade dwars over de rails in de tunnel. Ze hadden voorkomen dal het monster in de ruimte daarachter en vandaar in het rijk van de Eersten doordrong.

Maar de dappere Baigar vonden ze niet, alleen een deel van zijn been, een flard van zijn wambuis en de bebloede rookrol. Meer was er van hem niet terug te vinden tussen de verminkte resten van de dwergen, die over de grond verspreid lagen en tegen de wanden en het plafond van de tunnel kleefden.

Fidelgar keek door de duistere gang maar kon niets onderscheiden.

Hun nieuwe vijand had zich teruggetrokken en lag waarschijnlijk ergens in een gang op de loer. De Derden hadden hun broeders en zusters na meer dan vijf cycli opnieuw de oorlog verklaard. Dat zou de koningin uit zijn mond vernemen, zoals Baigar hem op het hart had gedrukt.

 

Het Veilige Land

het Grijze Gebergte aan de noordgrens

van het rijk van de Vijfden,

in de lente van de 6241e zonnecyclus

 

Tungdil had zich door Glaïmbars koninkrijk op weg begeven naar de Stenen Poortweg, en wel langs dezelfde route die hij indertijd samen met Balyndis en Boïndil had afgelegd.

De schoonheid om hem heen leidde hem af van zijn gebruikelijke gepieker en van de onvrede die diep in zijn binnenste was geworteld. Maar niet van de pijn, want die lag als een kwaadaardig dier in een hoekje van zijn verstand op de loer en sprong maar al te vaak tevoorschijn om haar klauwen in zijn gekwetste innerlijk, in zijn ziel te slaan. Sinds die vervloekte dag waren ze zijn vaste begeleiders onvrede en pijn.

Het beetje afleiding werd door elk kindergelach dat hij onderweg hoorde tenietgedaan. De vrolijke klank vlijmde door zijn hart. Hij scheurde de wond in zijn ziel open en liet die bloeden, voor Tungdil de stortvloed met bier liet opdrogen. Jammer genoeg was de uitwerking van deze vloeibare remedie altijd van korte duur, zodat hij haar voortdurend moest herhalen. Zo was het tot een gewoonte geworden.

Een beetje wankelend bereikte Tungdil de reusachtige poort met de twee kolossale deurvleugels die slechts één keer door verraad waren geopend. Verder hadden ze de aanvallen van de monsters duizenden cycli lang weten te trotseren.

En zo zou het weer worden. De beschadigingen waren door de steenhouwers gerepareerd, de vijf grendels zaten weer op hun plaats en verschoven alleen wanneer de geheime formule werd uitgesproken.

'Wanneer je één oog miste en zou zingen, zou ik denken dat je Bavragor Hamervuist was, ' liet een dreunende stem achter hem hem uit zijn gedachten opschrikken.

'Spreekt de stem van een dode over een dode?' antwoordde hij en hij draaide zich met een ruk om, te snel om overeind te kunnen blijven. Twee krachtige armen grepen hem vast en voorkwamen dat hij viel.

'Ziet een dode er zo uit, professor?'

Tungdil bekeek de gespierde, gedrongen dwerg voor hem. Het lange zwarte haar was opzij van de schedel weggeschoren, de rest hing in een vlecht op zijn rug. De baard van dezelfde kleur reikte tot de gesp van zijn riem. Maliënkolder, leren wambuis, laarzen en helm maakten hem tot een echte krijger. Een kraaiensnavel, een soort strijdhamer met een spoor zo lang als een onderarm aan de zijkant - lag naast hem op een rots, de steel tegen zijn heup.

'Boïndil?' fluisterde hij ongelovig. 'Boïndil Dubbelkling!' riep hij toen opgetogen en hij trok de vriend tegen zich aan die hij vijf cycli lang niet meer had gezien. Hij schaamde zich niet voor zijn tranen en het luide gesnuif vlak naast zijn oor maakte hem duidelijk dat zelfs een geharde krijger als zijn vriend zijn gevoelens niet verborg.

'De laatste keer dat we elkaar hebben gezien was aan het graf van mijn broer Boëndal bij de Hoge Poort, ' weende Boïndil vol vreugde.

'En ook daar lagen we huilend in eikaars armen, ' zei Tungdil en hij klopte hem op zijn rug. 'Boïndil! Wat heb ik je gemist!' Hij het de vriend los met wie hij ongelooflijke avonturen had beleefd, lief en leed had gedeeld, vreugde en droefheid had doorgemaakt.

De overgebleven tweelingbroer veegde de tranen van zijn baard die er als overeen verenkleed langs omlaag stroomden. 'Ik vet hem nog geregeld in, ' zei Boïndil stralend. 'Professor, wat heb ik je toch gemist. ' Tungdil zocht naar een spoor van de waanzin die vroeger in de krijger had gesluimerd en hem geregeld in zijn greep had gekregen. De blik in de bruine ogen had echter niet langer die krankzinnige schittering, maar was vriendelijk. 'De dood verandert ook de levenden, heb je ooit tegen me gezegd. ' Hij tikte tegen Tungdils maliënkolder. 'Maar als je als levende zo doorgaat, wordt die verandering nog je dood, ' plaagde hij. 'Smaakt het bier dat Balyndis brouwt zo lekker?'

'Het bier betrekken we van een koopman en het smaakt lang niet zo goed als wat de dwergen brouwen. Het heeft dezelfde uitwerking, de hoofdpijn de dag daarna is veel erger. ' Tungdil nam hem de toespeling op zijn lichaamsomvang niet kwalijk.

Maar zijn vriend trok verwijtend zijn zware wenkbrauwen op. 'Met andere woorden, je bent net zo'n zuiper als Bavragor geworden, ' concludeerde hij. Hij rook de penetrante zweetlucht, zag de vettige haren en het sterk verouderde gezicht. 'Je hebt je laten gaan, heldhaftige dikzak. Hoe is dat zo gekomen?'

'Zien we elkaar eindelijk na vijf cycli terug, krijg ik een preek van je, ' mopperde Tungdil nu toch. 'Vertel me liever wat jou van de Hoge Poort hierheen heeft verdreven. ' Hij keek om en zag de vele krijgers die in het zonlicht in het gelid aangetreden stonden om aan hun gevechtsoefeningen te beginnen.

'Niets heeft me verdreven of gedreven. Ik hunker niet meer naar de strijd, en de gloed in mijn aderen is geblust. De grootvorst heeft me verzocht je te begeleiden. Iemand moet tenslotte op jou passen. ' Hij streelde de steel van de kraaiensnavel. 'En de herinnering aan mijn broer in ere houden. Anders dan ik verlangt die spoor wel naar de strijd. Hij wil zich in de pens van een varkenskop boren. '

Voor de rijen krijgers liep een Derde heen en weer; de zwarte tatoeages op zijn gezicht verrieden zijn beroep en waar hij vandaan kwam. Enkele cycli geleden hadden de Derden en de dwergen over wie hij nu het bevel voerde op het slagveld tegenover elkaar gestaan; inmiddels was de tomeloze haat verdwenen. Bijna overal.

Boïndil had zijn blik gevolgd. 'Ik verbaas me er ook steeds weer over, ' bekende hij. 'Afgezien van een paar uitzonderingen... ' hij legde een hand op de schouder van zijn vriend '... vind ik de Derden nog even verdacht. Ik kan niet vergeten dat een paar van hen gezworen hebben ons te verdelgen. Ik ben bang voor hun achterbaksheid. '

'Ja, maar ze zijn nog maar met een handjevol en niet meer met een hele stam als in de tijd van Lorimbas. De kortzichtigen zullen uitsterven, ' zei Tungdil vol vertrouwen. 'Zijn dat mijn mensen?' Hij liep op de groep toe en zijn vriend volgde hem.

De Derde merkte dat het tweetal naderde en wendde zich tot hen. 'Ik groet jullie, Tungdil Goudhand en Boïndil Dubbelkling. ' Hij boog. 'Ik ben Manon Dreunstap uit de clan der Doodsbijlen. Dit zijn de twee dozijn krijgers die ik persoonlijk voor de expeditie naar het Land aan Gene Zijde heb getraind. ' Zijn bruine ogen keken zelfverzekerd. 'Niets wat hun schrik aan kan jagen. '

Boïndil lachte vriendelijk. 'O, geloof me, Manon, er is altijd iets wat een krijger angst aanjaagt. ' Hij legde zijn wapen over zijn schouder. 'Wat niet wil zeggen dat men die niet kan bedwingen. '

Manon grijnsde uitdagend. 'Dan zullen mijn mannen je laten zien dat er dwergen zonder angst bestaan. '

'Ongetwijfeld zullen we niets anders vinden dan puin en zwerfkeien, ' antwoordde Tungdil bedaard. 'Wanneer kunnen we vertrekken?'

'Wanneer je maar wilt, ' antwoordde Manon.

'Morgen bij zonsopgang dan, ' besloot Tungdil. Toen liep hij naar de toren om binnen de trap naar boven op te klimmen en zo op de weergang boven de poort te komen. Boïndil week niet van zijn zijde.

Samen keken ze naar het Land aan Gene Zijde dat in deze late namiddag in alle helderheid voor hen lag. Voor de poort lag de verlaten vlakte, waarop monsters en gedrochten zich vroeger herhaaldelijk hadden verzameld om het bolwerk tevergeefs te bestormen.

'Het is nauwelijks te geloven dat ze het hebben opgegeven, ' zei Tungdil zacht en hij genoot van de koele wind die om hen heen speelde en de naweeën van het bier uit zijn schedel blies. De lucht was fris, zuiver en vrij van elke zweem van monsters. 'Alleen de bergen kunnen zich de onophoudelijke aanvallen van de misbaksels van Tion herinneren. '

'Het zal door de Ster der Toetsing zijn gekomen, ' veronderstelde zijn vriend. 'Kennelijk heeft zij niet alleen het Kwaad in het Veilige Land vernietigd, maar ook buiten de grenzen van het gebergte zijn uitwerking gehad. ' Hij zuchtte. 'Denk je eens in, professor, hoe vredig dat zou zijn. ' Aan zijn toon was te horen dat hij het zelf niet durfde te geloven.

'Ik herinner me die dag nog goed. ' De magische golf van licht die na de uitschakeling van de eoîl over het land was gerold, had al het Kwaad tot as verteerd en de energie ervan in een diamant samengebald. Wie deze steen bezat en de macht magisch wist te gebruiken, zou het machtigste wezen worden dat ooit had geleefd. Voor alle veiligheid hadden de dwergen een aantal nauwkeurige kopieën gemaakt die over alle koninkrijken verdeeld waren; ook Tungdil had een steen zonder te weten of het een valse of de echte was. Maar één was er inmiddels verloren gegaan. Hij vroeg er Boïndil naar.

'Dat is nog altijd een onopgelost raadsel. De steen die naar koningin Isika van Ran Ribastur gebracht had moeten worden, is verdwenen. Tot op de dag van vandaag, ' antwoordde hij. 'Noch van de bode, noch van het escorte dat de diamant moest beschermen, is een spoor gevonden. De diamant is nergens meer opgedoken. ' Hij keek naar de toppen van de Drakentong waar de wolken omheen hingen; de berghellingen straalden schilderachtig donkerrood in het licht van de ondergaande zon. De schaduwen werden langer en de wind woei met elke hartslag killer. 'Alle naspeuringen zijn vruchteloos gebleken. '

'Dat was vijf cycli geleden, ' merkte Tungdil huiverend op. 'Zijn er sindsdien pogingen gedaan een van de stenen te stelen?'

'Voor zover ik weet niet, ' zei Boïndil en hij schudde zijn hoofd; de zwarte vlecht zwaaide als een lang stuk kabel op zijn rug heen en weer. 'In het Veilige Land is geen magus of maga meer, die de macht van de steen zou kunnen gebruiken. '

'Op een handvol famuli na, die bij de verrader Nôd'onn in de leer waren, ' corrigeerde Tungdil.

'Zij bezitten geen enkele kracht. De magiebron zou door de eoîl uitgeput en opgedroogd zijn. Waar zouden die famuli hun krachten vandaan moeten halen? Bovendien hadden ze hun opleiding nog niet voltooid. Wat zouden zij nu kunnen uitrichten, professor?'

Tungdil gaf geen antwoord. Hij was in de school van de magus Lot-Ionan opgegroeid; hij kende de mogelijkheden van de magie. Maar omdat er al lange tijd niets was gebeurd, stemde hij in met de optimistische kijk van zijn vriend. Te veel zwartkijkerij stond zelfs hem niet erg aan. 'Laten we naar beneden gaan. De lente laat bij de Noordpas nog op zich wachten. ' Hij wierp een blik op de majesteitelijke bergmassieven, waar de wind de sneeuw van de rotswanden blies, zodat van de toppen witte vlaggen leken te wapperen. 'Ik verheug me op een pul warm bier met mede. '

Ze daalden de trap af.

'Hoe maakt Balyndis het?' informeerde Boïndil toen ze de toren verlaten hadden en naar de onderaardse gewelven hepen. 'Wat doet de beste smid van het Veilige Land tegenwoordig?'

'Ze treurt, ' zei Tungdil verbitterd en zo stuurs dat de krijger het verstandiger vond niet verder te vragen. Voorlopig. Zwijgend liepen ze naast elkaar in de richting van hun verblijf.

'Pst! Tungdil Goudhand!' klonk het plotseling zacht door een kier van een deur. 'Heb je een ogenblikje?'

Boïndil fronste zijn voorhoofd. 'Wat moet al die geheimzinnigdoenerij?' Hij deed een paar stappen naar voren, duwde de deur open, een hand stevig rond de steel van de kraaiensnavel op zijn schouder. 'Laat je zien, wanneer je eerlijke bedoelingen hebt!' Een vrouwenstem schreeuwde geschrokken, omdat ze de tweede dwerg niet in de gaten had gehad. 'Kom maar, professor. Ze is ongevaarlijk, ' riep Boïndil over zijn schouder.

Tungdil liep langs hem heen het vertrek binnen, waarin een dwergenvrouw stond. Ze was sober gekleed en zeker driehonderd zonnecycli oud. 'Wat wil je?'

Ze boog haar grijze hoofd voor hem. 'Vergeef me dat ik je heb aangesproken, maar... Klopt het wat ik heb gehoord? Dat je naar het Land aan Gene Zijde gaat?'

'Dat is algemeen bekend. '

'Ik ben Saphira IJzerkaak. ' Ze aarzelde en sloeg haar ogen neer. 'Mag ik je om een gunst vragen?'

'Moet hij soms een souvenir uit het Land aan Gene Zijde voor je meebrengen?' vroeg Boïndil met milde spot.

'Mijn zoon, als je hem tegenkomt, ' flapte ze eruit, terwijl ze vertwijfeld Tungdils rechterhand pakte. 'Ik smeek je, wil je naar hem uitkijken? Hij heet Gremdulin IJzerkaak uit de clan der IJzerkaken. Hij is ongeveer zo lang als jij en draagt een helm met een gouden maan voorop in het midden... '

'Ik dacht dat er geen verspieders daarheen waren gestuurd?' zei Tungdil verwonderd. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Het wantrouwen laaide in hem op. Hij achtte Glaïmbar er heel goed toe in staat hem in een val te laten lopen, als een soort verlate wraak omdat hij het hart van Balyndis had veroverd en zij zich niets van de dwergse huwelijksgebruiken had aangetrokken.

Hij was geen verspieder, hij stond op wacht hij de poort, ' zei ze zacht en ze deed moeite zich te beheersen. 'Zijn vrienden heb ben me verteld dat hij een verdacht geluid had gehoord en poolshoogte wilde gaan nemen. '

'Bij de poort, ' mengde Boïndil zich nu ook in het gesprek.

'Nee, kennelijk kwam het van boven de poort. Een rollende steen of zoiets. ' Haar ogen werden vochtig. 'Dat is het laatste wat ze van hem weten. '

Tungdil was ontroerd, maar niet ontsteld. Hij kende de dwerg om wie het ging niet eens. 'Wanneer was dat?'

'Een halve cyclus geleden, ' snikte ze. 'Ik weet zeker dat de monsters van Tion hem hebben ontvoerd, Tungdil Goudhand. Als iemand hem kan bevrijden dan ben jij het. ' Ze kuste zijn hand. 'Ik smeek je, bij Vraccas, red hem als je de kans hebt!' Nu stroomden de tranen uit haar ogen en ze liet zich voor hem op haar knieën zakken.

Boïndil had spijt van zijn ondoordachte opmerking van zo-even. Hij had ten onrechte gedacht dat ze zich met een belachelijke wens aan zijn vriend wilde opdringen. 'We zullen onze ogen openhouden, Saphira, ' mompelde hij vriendelijk. 'Vergeef me wat ik daarnet zei. '

Tungdil hielp haar overeind. 'Sta op. Er is geen reden om voor mij neer te knielen en om hulp te vragen. Ik doe wat iedere dwerg zou doen. '

Ze glimlachte naar hem en veegde de tranen van haar donzige wangen. 'Vraccas zegene je, Tungdil Goudhand!' Ze haalde een gouden amulet uit haar zak en hing dat om zijn hals. 'Het is van mijn zoon. Daardoor zal hij weten dat ik je heb gestuurd. En als je hem niet vindt, behoud hem dan als dank voor je pogingen. Het zou hem met trots vervullen dat een held zoals jij zijn sieraad draagt. '

Hij bekeek de hanger, waarop een zilveren maan voor een gouden bergketen stond afgebeeld. 'Ik dank je. Hoe komt het dat je koning hem niet liet zoeken?'

Haar ogen schoten vuur. 'Hij heeft hem laten zoeken, een halve omloop lang. Ze vonden zijn schild naast een diepe rotsspleet en namen als vanzelfsprekend aan, dat hij naar beneden was gestort. '

'Waarom ben je er zo zeker van dat het niet zo is?' Boïndil keek haar onderzoekend aan. 'Niet dat ik zou willen dat hij dood was, maar... '

'Een moeder voelt het, wanneer haar kind gestorven is. ' Ze lachte zwak. 'Maar dat is hij niet. Ik weet dat hij leeft en op hulp wacht. '

Tungdil kromp door haar woorden ineen alsof hij door een alfenpijl was doorboord. Hij draaide zich om. 'Vertrouw op haar gevoel, ' was alles wat hij tegen Boïndil zei en hij verliet het vertrek. Op de drempel draaide hij zich nog een keer om. 'We brengen je zoon terug. Dood of levend. '

De volgende ochtend verliet de kleine expeditie het veilige dwergenrijk en marcheerde naar de Noordpas, waar ze door een gure wind werden begroet. De vlagen zongen een meerstemmig lied langs de rotswanden en Tungdil vroeg zich af of dit was om de dwergen te bespotten of om hen te waarschuwen.

'Het voordeel van de wind is dat hij de mist verdrijft, ' mompelde Boïndil nauwelijks hoorbaar vanachter de das die hij voor zijn gezicht had geslagen. De ogen keken erbovenuit, ook al was hij bang dat ze bij deze kou tot kleine ijsknikkers zouden bevriezen.

'Hierbuiten wel, ' verbeterde Tungdil hem. 'Zodra we in de rotsholen zijn, worden we door die vervloekte nevel omringd, daar ben ik vrijwel zeker van. ' Hij zweeg een poosje en keek omhoog langs de berghellingen. 'Ik vraag me af wat die monsters met die arme Gremdulin van plan zijn. '

'Hem dwingen de formules om de poort te openen prijs te geven, ' veronderstelde Boïndil. 'Die varkentjes lijken steeds sluwer te worden. Maar het zal ze niet lukken. Alleen de koning en twee vertrouwelingen kennen de woorden om de grendels te verschuiven. '

'Dat lijkt me inderdaad iets voor hen. ' Hij wees naar de steile hellingen. 'Ken jij één levend wezen dat niet vliegen kan en deze wanden kan beklimmen? En als dat de orcs waren, waarom klauteren er dan niet meer van hen daarlangs naar boven om de muur te veroveren en touwen voor de anderen naar beneden te laten?' Zijn bruine ogen gleden speurend over het grijs dat hier en daar met sneeuw was bedekt. 'Boïndil, ik geloof dat er iets niet klopt. '

'Een nieuw avontuur, professor, ' grijnsde Boïndil. 'Net als vroeger. '

'Nee, ' antwoordde Tungdil hoofdschuddend. Vervolgens nam hij een slok brandewijn uit zijn leren drinkzak. 'Nee, niet net als vroeger. Het zal nooit meer worden zoals vroeger. Daarvoor zijn te veel vrienden en wapenbroeders dood. ' Hij zette er de pas in en stelde zich aan het hoofd van de colonne op.

Manon liep naar Boïndil. 'Was Tungdil Goudhand altijd al... zo?' informeerde hij voorzichtig.

'Wat bedoel je?' donderde Woestling.

'Begrijp me niet verkeerd. Hij zal ongetwijfeld een goede aanvoerder zijn, maar... de krijgers vragen zich van alles af. We hebben verhalen over zijn daden gehoord. Over zijn uiterlijk. ' Hij keek voorzichtig naar Tungdil. Het viel hem niet gemakkelijk de gedachten van zijn mannen onder woorden te brengen. 'Zijn uiterlijk stemt niet overeen met de held die zij zich hadden voorgesteld. En er gaan geruchten... over zijn gedrag aan het banket met de grootvorst. Hij zou aan een stuk door dronken zijn. ' Manon sloeg zijn ogen neer. 'Mijn krijgers hebben het gevoel dat die verhalen kloppen. '

Dan zijn ze helaas niet de enigen, dacht Boïndil in stilte. 'Roep ze tot de orde, ' beval hij nors. 'Ze moeten niet kletsen als een stelletje wasvrouwen. Je zult zien dat Tungdil nog altijd een held is. ' Hij kon alleen maar hopen dat hij zich met deze woorden niet tot leugenaar had gemaakt. In stilte bad hij om kracht voor zijn vriend, zodat hij weer de dwerg zou worden, die hij hoorde te zijn. Zoals hij door Vraccas was geschapen.

Manon knikte en keerde naar zijn plaats in de colonne terug.

Na ruim een halve omloop betraden ze een rotsgang, die na honderd schreden vol nevel hing.

'We zijn op de goede weg, ' grinnikte Boïndil onderdrukt. 'Ik herinner het me precies. ' Hij snoof de mist op. 'Dat is hem: vochtig, koud en walgelijk. '

'Alleen de orcs van indertijd ontbreken, ' merkte Tungdil zacht op. Hij gebaarde zijn begeleiders dat ze hun wapens gereed moesten houden. 'Let op. In deze brij zie je de vijand pas, wanneer hij voor je opduikt. En doe zachtjes. Hoe meer lawaai jullie maken, hoe beter de tegenstanders weten waar jullie je bevinden. '

Ze tuurden in de nevel. Bij Tungdil en Boïndil kwamen de herinneringen boven. 'Er waren drie varkentjes, ' fluisterde Woestling. 'Twee hebben we er gedood, maar eentje is ontkomen, weet je nog wel?'

Hoe had hij de verminkte dwergenlijken kunnen vergeten? De ontsnapte orc had voor zijn vlucht afgrijselijk onder zijn metgezellen huisgehouden. 'Stil!'

'Misschien is die orc nog altijd hier?' mompelde Boïndil en hij trok zijn hoofd achteruit; zijn vriend had een kegel van de drank en zijn adem rook zuur. 'O, dadelijk krijg ik nog zin in een gevecht!'

'Boïndil!' snauwde hij tegen zijn vriend. 'Hou toch eindelijk je kop!'

'Rustig maar, ik zeg al niets meer. Tot we die orc hebben gevonden. ' Hij draaide de kraaiensnavel om zijn as. Na al die tijd was een knokpartijtje best welkom.

Tergend langzaam liepen ze door de mist, die hun haren en baard natmaakte en druppeltjes op hun wapenrustingen vormde. De dwergen luisterden met gespitste oren, maar uit het grijs kwamen geen andere geluiden dan de voetstappen van de dwergen voor en achter hen. De gedrochten lieten zich niet zien, wat de tocht er niet beter op maakte.

'Komt er dan nooit een eind aan deze brij? Ik val liever aan en verschaf me rust met mijn kraaiensnavel, dan al dit gesluip, ' klaagde Boïndil op een zeker moment.

'Heb je een orc gezien?' vroeg Tungdil hem korzelig. Hij liep als een schim naast hem.

'Nee, waarom?'

'Waarom klets je dan zo?'

Woestling deed er weer het zwijgen toe. Hij hoorde hoe Tungdil een flinke slok uit zijn drinkzak nam; het rook naar brandewijn.

Nadat ze schier eindeloos gelopen hadden, kwamen ze in een spelonk, zoals ze tastend aan de wand vaststelden. Tungdil vond de rune terug en kort daarop ontdekten ze een gang die hen dieper het Land aan Gene Zijde in bracht. Niemand durfde zijn stem te verheffen. Nu bevonden ze zich werkelijk op een plek, waar niemand van hun volk ooit eerder was geweest.

Abrupt was de mist verdwenen, alsof iemand achter een bocht in de gang een vochtige grijze doek had afgeknipt en weggeworpen.

De stilte om hen heen zorgde voor een beklemmende spanning die niet wilde verdwijnen. Weldra verlangden de dwergen vurig naar een of ander geluid, een langverwacht teken dat er leven in deze gang was. Het deed er niet toe of het hun vijandig gezind was of niet.

'Dit is een doolhof. ' Manon had zijn stem verheven. 'Er komen steeds meer vertakkingen. '

'Ik weet het, ' antwoordde Tungdil. 'En er is hier al eerder iemand geweest. ' Hij wees op de krassen op de rotswand, die verder niemand van hen waren opgevallen. 'Een orcrune uit het Veilige Land. Ze betekent gr en we volgen die al een tijdje. '

'We zijn het varkentje op het spoor dat ons indertijd ontsnapt is!' Boïndil knikte Manon heimelijk toe, alsof hij daarmee zeggen wilde: Zie je wel? Hij is een goede aanvoerder. 'Waar zou die ons heen kunnen voeren?'

Tungdil haalde zijn schouders op en liep door. De runen waren al snel steeds slordiger in de rotswand gekrast en toen verdween het spoor helemaal. Tungdil leidde de groep door de gang en bracht zijn eigen markeringen aan.

'Een hol, ' zei hij na de laatste bocht en wees naar voren. Lichtstralen vielen vanboven schuin naar beneden op een bodem die met botten bezaaid was. Voorzichtig liepen ze de spelonk in.

'Hé, hier moest iemand helemaal niets van die varkentjes hebben, ' merkte Woestling met een blik op de resten op. Hij hurkte neer en bekeek een bot wat nauwkeuriger. 'Iemand heeft ze uitgebeend. Het monster dat dit hier heeft gedaan bevalt me wel, ' grijnsde hij en hij spuwde op de botten. 'Ze zijn ouder dan ze op het eerste gezicht lijken. '

'Dat kan verklaren waarom de aanvallen op de poort zijn opgehouden, ' voegde Manon eraan toe. Hij tilde een dijbeen op en bekeek de messporen op het bot.

'Maar er zijn zoveel varkentjes, die krijg je nooit allemaal op, ' zei Boïndil twijfelend.

Manon keek rond door de reusachtige spelonk en hield een hand in een lichtstraal. 'En wanneer het een heel groot monster is? Een draak?'

'Daar geloof ik niets van, ' sprak Tungdil hem tegen. 'Dan hadden we sporen van hem gevonden. Groeven in de rots, afgevallen schubben, afgebroken tanden of iets dergelijks. ' Hij had de uitgang ontdekt. 'Bovendien zou hij nooit door die smallere gangen gekund hebben. '

'Er waren vroeger ook kleine draken, ' merkte Manon op.

'Ik weet het. Ik ken de boeken en verslagen. Ik heb ze allemaal gelezen. ' Tungdil maakte de Derde duidelijk, dat hij de geleerde onder hen was. 'En daarom sluit ik een draak uit. ' Hij draaide zich om en liep verder.

De anderen volgden hem de volgende gang in en uiteindelijk kwamen ze bij een tweede spelonk, waardoor een beekje liep. De dwergen verspreidden zich en verkenden de omgeving.

Afgaande op de sporen op de grond had zich hier ooit een kamp bevonden. Een heel groot kamp.

Minstens tweeduizend wezens, concludeerde Boïndil, als hij moest afgaan op het aantal kampvuurplaatsen. 'Ze hebben hier een poosje gewoond, ' zei hij, terwijl hij de krassen op de grond bestudeerde. 'En ze zijn hier nog niet zo lang weg. ' Met zijn handschoen streek hij door de as. 'Die is koud, maar niet erg oud. '

'De vraag is of het orcs waren, of diegenen die onze doodsvijanden als voedsel beschouwden. ' Tungdil wees naar een brede, door de natuur gevormde tunnel. 'Daarlangs. Laten we eens kijken of we nog meer sporen van hun verblijf vinden. '

Ze liepen verder, nog steeds gevechtsklaar en tot het uiterste gespannen. Dat een wezen graag orcs lustte, betekende nog niet dat het dwergen als zijn vrienden beschouwde.

De tunnel eindigde voor een hoop stenen, die hun verdere voortgang belemmerde.

Tungdil keek naar het plafond en dan naar de rotsblokken voor hen. 'Die komen niet vanboven. Die zijn hier met opzet opgestapeld om de gang af te sluiten. ' Hij keek naar Boïndil. 'Vermoedelijk heeft het leger dat in het hol achter ons heeft gebivakkeerd, zijn terugtocht willen dekken. '

'Of het wilde verhinderen dat nieuwe monsters deze weg zouden volgen, ' voegde Manon eraan toe.

'Dat is allemaal erg vreemd, ' concludeerde Woestling. 'Vroeger was het een stuk eenvoudiger, nietwaar, professor? De varkenskoppen vielen aan en wij maaiden hen neer. Daarmee was de zaak afgedaan. ' Hij ging op een rotspunt zitten, zette zijn helm af en streek met zijn hand door zijn haar. Toen krabde hij zich op zijn hoofd en schudde zijn haren uiteen; het was een van die zeldzame dagen dat hij ze niet in een vlecht droeg, waardoor hij er heel ongewoon uitzag. 'Nu zijn we nog niets wijzer. '

'Behalve dat we weten dat iemand graag orcs verslindt, ' wierp Manon tegen. 'Ik blijf het op mijn draak houden. We zijn hier in het Land aan Gene Zijde... '

'Nee, die zijn er niet meer. Of ze laten zich niet meer zien. '

Tungdil ging ook zitten en beval dat ze even rust zouden houden om te eten. 'Ken draak zou geen moeite doen zijn buit uit te benen. ' Zijn kleren plakten aan zijn lichaam en hij zweette ver schrikkelijk. De inspanningen van een lange mars was hij niet meer gewend.

'Die beesten zijn snugger. Ze zouden hun neus ophalen voor die varkentjes, ' lachte Boïndil terwijl hij zijn brood met stinkkaas naar binnen werkte. Zijn ogen bleven plotseling op de hoop stenen achter Tungdil rusten. 'Zie ik daar nou iets glimmen?' Hij sprong op, rukte een paar stenen weg... en deed een ontdekking. 'Inderdaad... ' Hij riep meteen vijf krijgers bij zich en liet ze graven. Zelf was hij daar te moe voor.

Het duurde lang voor ze het volkomen gedeukte voorwerp hadden blootgelegd. Wanneer ze grote stenen lostrokken, rolden nieuwe naar beneden en het stoof verschrikkelijk. Ten slotte gaven ze Tungdil een platgedrukte helm; een helm met een gouden maan midden voorop. Aan de rand kleefden zwarte haren en geronnen bloed.

'Dat wil zeggen dat we haar zoon gevonden hebben, ' zei Woestling zacht.

Tungdil borg de helm op. 'We hebben een helm gevonden, hem niet. Maak niet dezelfde fout als de patrouille die de koning stuurde om hem te zoeken. Hij kan hier opzettelijk neergelegd zijn opdat iemand hem vindt en voor dood houdt. '

'Waarom zou iemand zoiets doen?'

'Precies. Waarom? De orcs hadden die moeite niet genomen. Het moet een intelligent wezen zijn geweest, ' hield Tungdil vol.

Woestling leunde achterover en keek naar de hoop stenen. 'Wil je die allemaal weghalen om erachter te komen?'

'Tungdil maakte een afwerend gebaar. 'Nee. Ik ben er zeker van dat dat vergeefse moeite zou zijn. Wij... '

Allemaal hoorden ze de luide galm die uit de spelonk op hen afkwam. Een ijzeren voorwerp was hard tegen een steen geslagen.

'We zijn dus kennelijk niet alleen, ' fluisterde Boïndil, terwijl hij zijn eten weer in zijn rugzak stopte.

'Laten we maar eens gaan kijken, ' opperde Tungdil en hij beval op te breken.

Terwijl ze zo zacht mogelijk door de tunnel naar de spelonk terug slopen, hoorden ze het geluid opnieuw. En ze kwamen er dichterbij.

Tungdil, Boïndil en Manon gluurden voorzichtig uit de gang in de spelonk. Op het eerste gezicht konden ze niets ontdekken. Leeg en verlaten lag de ruimte voor hen. Slof zweefde door de lucht en op de grond, ongeveer in het midden bevond zich een hoop rotspuin, die daar eerder niet had gelegen.

'Een spook?' fluisterde Woestling tegen Tungdil.

'We mogen dan in het Land aan Gene Zijde zijn, maar zo ver zou ik met mijn veronderstellingen niet willen gaan, ' zei hij peinzend. 'Wat het ook is, het heeft zich... '

'Daarboven!' riep Manon en wees naar een gestalte zo groot als een dwerg, die vlak onder het plafond van de spelonk zweefde.

'Wie kan dat zijn?' vroeg Tungdil hen.

Woestling hief zijn hoofd op. 'Wat, bij alle goden, doet hij daarboven?'

De dwerg had zich kennelijk met een ketting opgehesen naar een katrol die in het rotsgesteente was vastgemaakt. Daar zat hij op een buigzame schommel van leer en hanteerde een dik breekijzer, zo lang als zijn arm.

Manon schudde zijn hoofd. 'Hij is er geen van ons. Ik weet niets over zo'n onderneming en het is me een raadsel wat hij daarboven doet. Of hoe hij om te beginnen daarboven is kunnen komen. '

De vreemde dwerg zette het breekijzer tegen het rotsplafond, trok een hamer uit zijn gordel en sloeg met al zijn kracht tegen het uiteinde om de punt in de rots te drijven. Grote splinters schoten los en vielen kletterend op de grond. Granietstof viel er ruisend achteraan. Nu wisten ze waar dat rotspuin vandaan kwam.

Boïndil vloekte. 'Moet je dat plafond eens zien, ' riep hij geschrokken. 'Het zit vol scheuren!'

'Hoe krijg je dat met een breekijzer voor elkaar?' lachte Manon ongelovig.

'Pseudograniet, ' stelde Woestling vast. 'Ik ben een Tweede en ook al was ik nooit bijzonder goed in het bewerken van gesteenten, toch ken ik de eigenschappen ervan beter dan een Derde. ' Hij wees op de plek op de vloer waar de steenbrokken op een hoop lagen. 'Zie je hoe de stukken steen uiteenvallen en stof verspreiden bij het neerkomen? Het ziet eruit als graniet, maar is lang niet zo hard. En het wordt steeds poreuzer naarmate het ouder wordt. '

'Die kerel wil die spelonk met opzet laten instorten!' Tungdil draaide zich om. 'Laten we maken dat we wegkomen, anders hebben we dadelijk geen uitweg meer!' De anderen kwamen haastig achter hem aan.

De dwerg die nog steeds hoog boven hen aan het werk was, had de ongenode bezoekers in de gaten gekregen en spande zich nu eens zo hard in. Met een laatste harde slag kwam een brok steen zo groot als een huis los. Het sloeg op de grond aan stukken en de grijze stofwolk steeg op tot het plafond.

Onmiddellijk daarna gleed de onbekende dwerg langs de ketting naar beneden en verdween in de droge stofnevel. Ais een donkere schim rende hij voor Tungdil en zijn hoestende mannen uit naar de reddende gang.

Boven hen nam een onvoorstelbare vernietiging een aanvang. Het was nog het meest te vergelijken met een gewelf waaruit een krankzinnige de cruciale sluitsteen had verwijderd. Er was niets meer wat het enorme gewicht van het plafond kon opvangen en naar de buitenwanden geleiden.

Er stortten nog meer stenen naar beneden; twee krijgers werden onder de stukken steen bedolven en als zachte kashtipaddenstoelen verpletterd. Hun helmen rolden tussen de laarzen van de anderen. Een soldaat struikelde erover en een kameraad wist hem nog net op tijd te pakken en overeind te trekken. Zelfs het grootste monster was niet tegen deze projectielen opgewassen geweest; vermoedelijk was zelfs een volwassen draak onder het gewicht door de knieën gegaan.

Het fijne granietstof drong in de neuzen en longen van de dwergen en maakte het onmogelijk diep adem te halen. De rots beefde donderend en dreunend onder hun voeten. De berg schreeuwde op zijn manier zijn verdriet over de vernietiging uit.

'Die verdomde schoft!' riep Manon hoestend en hij rende langs Boïndil en Tungdil heen om de dwerg in te halen die de ondergang van de spelonk veroorzaakt had. 'Ik vermoord hem!'

Tungdil twijfelde er niet aan dat de Derde het meende, hij had twee man verloren, zonder enige reden.

'Manon, nee!' wilde hij hem naroepen, maar er kwam slechts een gekreun uit zijn verstofte keel. Dus zat er niets anders op dan de dwerg achterna te rennen en een moord te voorkomen.

In de tunnel waar ze nu doorheen renden, waren geen stofwolken meer, dus hadden ze goed zicht. Ze haastten zich achter elkaar door de gang als kralen aan een snoer. Ver voor hen de onbekende dwerg, dan Manon en vervolgens Tungdil die steeds verder achter opraakte. Zijn lichaam was dit soort inspanningen niet meer gewend.

'Halt!' hijgde hij en tegelijk spuugde hij een grijze fluim speeksel op de grond die uitstekend als cement te gebruiken zou zijn geweest. 'Manon, wacht! Hij kan je gemakkelijk in de val lokken. ' Hij draafde verder, terwijl Boïndil en de rest van de groep hem inhaalden. 'Wat een heethoofd!'

Toen ze de spelonk bereikten waarin ze de orcbotten hadden gevonden, zagen ze hoe Manon zich naar een tunnelingang links van hen haastte. Niemand was het gat daarnet opgevallen.

De jacht ging verder.

De steken in Tungdils zij werden bijna onverdraaglijk. Hij hijgde en floot als een kookketel vol gaten; zelfs de oudere Woestling, die het vechten en daarmee de inspanningen vaarwel had gezegd, had meer uithoudingsvermogen. 'Rennen jullie maar door, ' hijgde Tungdil die langzaam moest gaan lopen. 'Ik kom wel achter jullie aan. Ik houd jullie alleen maar op. '

'Niet nodig, professor, ' zei Boïndil en hij wees naar een kruising.

Daar lag Manon, in zijn linkerhand zijn getrokken wapen en met een lelijke vleeswond onder zijn oog. Woestling en Tungdil knielden naast hem neer, terwijl de krijgers een kordon om hen vormden. Van de dwerg die ze achtervolgd hadden, ontbrak ieder spoor.

Tungdil voelde de slagader in de hals. 'Hij is niet dood, ' zei hij opgelucht en hij liet zijn ingehouden adem met een zucht ontsnappen.

Boïndil tilde een stenen kogel zo groot als een oog op, waaraan het bloed van de Derde kleefde. 'Iemand heeft hem met een slinger buiten gevecht gesteld, ' stelde hij vast.

'Wegwezen!' schalde een stem door de gang. 'Er valt hier voor jullie niets bijzonders te ontdekken. ' Ze herkenden de gestalte, die alleen een lendenschort en daarover een maliënkolder droeg; in zijn rechterhand hield de dwerg een hamer. Zijn gezicht was onherkenbaar door de rook van zijn fakkel.

Tungdil kwam overeind en stelde zich aan het hoofd van zijn mannen op, terwijl twee krijgers zich om Manon bekommerden. 'Wie ben je en waarom heb je het hol... '

Achter de gestalte doemde een grote, hoekige schaduw op die de hele gang vulde. Tandraderen klikten en ratelden luid, mechanische delen schoven over elkaar heen. Piepend kwam het ding dichterbij.

'Verdwijn nu toch eindelijk!' riep de dwergengestalte hun toe. Hij liet zijn lakkei vallen en slingerde zijn hamer met twee handen naar hen toe.

Een van de krijgers ving het zware projectiel op op zijn schild; het stuitte eraf en sloeg tegen het lage plafond.

De gebeurtenissen in de spelonk herhaalden zich. Grote stukken van het pseudograniet donderden op de rotsbodem en de gang stortte over een lengte van verscheidene schreden in.

'Terug, het is te gevaarlijk om nog iets te doen. ' Tungdil balde machteloos zijn vuist. Ditmaal zouden ze het geheim van het Land aan Gene Zijde niet ontdekken.

Boïndil en drie krijgers tilden de bewusteloze Manon op en renden voor hun leven. Niet allemaal ontkwamen ze aan de dodelijke stenenregen. Twee krijgers werden onder het pseudograniet bedolven, de rest wist zich ternauwernood hoestend en hijgend in de spelonk met de orcbotten in veiligheid te brengen.

De gang zakte achter hen in elkaar en braakte een geweldige lawine van stof uit, die de dwergen overdekte.

En daar bleef het niet bij.

De berg beefde woedend, alsof hij kwaad was over wat hem werd aangedaan en iedereen wilde straffen die zich in zijn binnenste ophield. Boven hun hoofden klonken gekraak en geknetter. Steensplinters vielen naar beneden.

'Waardoor hebben wij de woede van Vraccas gewekt? Deze grot houdt het niet lang meer, ' meende Woestling, terwijl hij tamelijk bezorgd naar de hijgende Tungdil keek. 'Kom je nog vooruit?'

'Ik moet wel, ' antwoordde die kreunend. Hij liet zich op een knie zakken en hijgde naar adem. 'Ik was niet van plan op deze manier aan mijn eind te komen. ' Hij dacht aan het eigenaardige apparaat dat hij achter de gestalte had gezien. 'Wat was dat voor een ding dat hij bij zich had?'

'Ik weet het niet. Maar wat het ook was, hij had het op ons afgestuurd, wanneer die gang niet was ingestort. ' Boïndil schudde zijn baard uit die door het vele stof grijs was geworden. 'Jij hebt veel boeken gelezen, Tungdil. Heb jij al ooit iets dergelijks gezien?'

Aan de tegenoverliggende kant van de spelonk barstten grote stukken uit de wand, de steensplinters vlogen als projectielen honderden schreden in het rond en raakten een krijger tegen zijn wang. Het bloed stroomde uit de wond.

Tungdil antwoordde niet maar gaf het teken om verder te gaan. De situatie was voor hem verre van duidelijk.

Ze renden door de gang terug naar de mist, terwijl de grond onder hen beefde en nooit meer tot rust leek te zullen komen. Tungdil was ervan overtuigd dat het gesteente buiten zichzelf was van woede over de vernielingen die men in zijn binnenste had aangericht.

Maar ze ontsnapten aan de toorn van het gebergte, bereikten uiteindelijk de Noordpas waar de nacht nu was gevallen, en begaven zich in de bittere kou op de terugweg. De nevel vormde rijp op hun helmen, maliënkolders, schilden en baarden en kleurde de dwergen wit.

Toen ze eindelijk bij de poort kwamen, werden ze daar al opgewacht.